DONDERDAG 19
NOVEMBER 1908.
227
De heer Sijtsma. M. d. V. Voor ik over de verordening
iets zal zeggen, wensch ik eerst even op te merken, dat de
uiterst bekwamen spoed, waarmede de verordening is toe
gezonden, mij heeft verwonderd. 29 October namen wij de
motie-Meuleman aan en 3 November de dateering staat
boven het stuk is de verordening al kant en klaar met
toelichting erbij. Dat heeft niet alleen mij verwonderd, ook
anderen blijkbaar. In een vergadering van huiseigenaren heeft
ons geacht medelid Vergouwen eenigszins autoritair gezegd
Gij behoeft niet zoo bang te wezen, dat u de verordening zal
overvallen, want zij moet eerst nog de verschillende commissiën
passeeren en een paar dagen later daar hadden wij al de ver
ordening! Dat heeft mij het vermoeden doen krijgen, en ik
wenschte daarop wel een antwoord, dat de motie is geweest
niet het kind zelf, maar het doopjurkje van het kind, dat
men ons heeft voorgehouden om het kind zelf straks gemak
kelijker te doen aannemen. Dan had ik het beter geacht, dat
men de motie had achterwege gelaten. De leden waren er
niet op voorbereid. De eenige, die haar principieel heeft
bestreden, was ik en u zeide nog wel, dat dat niet te pas
kwam, mijnheer de Voorzitter, dat het u verbaasde. Alsof 't
van zelf sprak, dat wij haar zoo maar moesten aanvaarden. De
motie werd aangenomen en eenige dagen later krijgen wij de
verordening. Toen even later de voorsteller van de motie met
een amendement kwam, werd ik nog meer in mijn meening
versterkt, dat het kind niet van hem was, want hij wilde
het zoo niet den nek omdraaien, dan toch de ruggegraat ont
nemen. Door den aftrek van de huizen beneden ƒ100 huur
waarde, heb ik globaal berekend, zal er 20 a ƒ25000 min
der worden ontvangen. Staat dit niet gelijk met het vermoorden
der verordening
En daardoor is bij mij het vermoeden gerezen, dat deze motie
eigenlijk gekomen is om te dekken het voorstel, dat reeds
klaar lag. En dan had ik liever gehad, dat Burgemeester en
Wethouders in deze vergadering hadden gezegd: Wij zullen
eerstdaags met de verordening komen Want dan hadden wij
er onpartijdiger voor gestaan. Het wordt nu voor de 16 voor
stemmers voor de motie een moeilijk geval, tegen artikel 1 te
gaan stemmen. Wat ze bij nader inzicht misschien wel zouden
willen. Ik had het overigens eerlijker gevonden, in eens tegen
artikel 1 te stemmen, dan de verordening straks met allerlei
amendementen te gaan vermoorden.
Nu kom ik tot de verordening zelf. De heer Fockema heeft
gezegd, dat deze belasting niet mag worden geheven naar
draagkracht. Maar daarmede is ze voor mij reeds veroordeeld.
Ik kan niet medewerken tot een belasting die niet de draag
kracht van de belastingschuldigen tot grondslag heeft. Dat
heb ik onlangs gezegd, en dat herhaal ik nu. Er is in het
adres van ons vroeger medelid, den heer van Hoeken, berekend,
hoeveel iemand die zijn geld niet in huizen heeft belegd door
deze belasting zal worden bevoordeeld, terwijl iemand die zijn
geld in huizen heeft gestoken, dubbel wordt belast. Volkomen
waar, maar ik meen, dat vooral de menschen die hun bestaan
moeten zoeken en vinden in het exploiteeren van huizen,
door deze belasting zwaar worden getroffen. Ik heb iemand
bij mij gehad, die, zooals ik later heb kunnen nazien, in den
hoofdelijken omslag staat aangeslagen voor een inkomen van
ƒ1100, waarvan hij, na aftrek van ƒ400, 35 gulden belas
ting betaalt. Die persoon exploiteert 70 arbeidershuisjes,
en, wordt hij naar den voorgestelden grondslag aangeslagen
in de straatbelasting, dan moet hij van die ƒ1100 nog ƒ200
betalen. Welnu, zulk een voorbeeld is mij voldoende om mij
te doen zeggen: Dat kunnen wij niet vaststellen.
Wanneer men nu zegt: Het is geen belasting naar het
inkomen en geen belasting naar de draagkracht, dan vraag ik
Wat zal het dan wezen De heer Fockema heeft reeds
gezegdHet is een genotsbelasting. Maar, meen ik, wij pro-
fiteeren allemaal van de straat, of wij eigenaar van huizen
zijn of niet. Zulk een belasting zou naar deze opvatting
hoofdelijk moeten worden geheven. Maar dan kunnen wij even
goed den hoofdelijken omslag verboogen. Dit zou ons nog
invorderings- en administratiekosten uitsparen. En is het een
genotsbelasting, dan gaat het zeker niet aan, de menschen
die aan de uiterste grachten wonen, en die geen behoorlijke
bruikbare bestrating en geen goede verlichting hebben, het
zelfde te doen betalen als de menschen aan den Stationsweg
of aan de Breestraat, waar de bestrating en de verlichting
goed zijn.
De Voorzitter. Mag ik u doen opmerken, dat u handelt
tegen mijn verzoek? Ik meende, dat wij de doelmatigheid
van deze belasting niet zouden beoordeelen. Dit argument is
indertijd door de volksvertegenwoordiging overwogen. En de
quaestie is nu alleen, of het voor onze gemeente aanbeveling
verdient deze belasting in te voeren.
De heer Sijtsma. Ik geloof, dat ik de ondoelmatigheid
daghelder heb aangetoond, en dat ik derhalve tegen moet
stemmen. Ik behoud mij het recht voor het met den wetgever
niet eens te zijn in deze.
De Voorzitter. Wij hebben hier slechts te beslissen, of wij
de wet op dit punt al of niet in onze gemeente willen toe
passen.
De heer Sijtsma. Zeer juist. En daarom zijn wij in ons recht
wanneer wij het voorstel daartoe afstemmen.
Wanneer men de heffing als genotsbelasting beschouwt,
zooals de heeren Vergouwen en Meuleman willen, de huizen
met honderd gulden en minder huurwaarde er uitschakelen
of een groote progressie aanbrengen, dan komen wij tot een
andere onbillijkheid. Het zal toch zeer de vraag zijn, of
juist deze kleine huizen in handen zijn van menschen, die er
slechter aan toe zijn, dan de bezitters van de huizen met een
huurwaarde van ƒ300 tot ƒ400 Dan worden wij dus alweer
onbillijk.
Hetzelfde geldt, zooals ik reeds opmerkte, voor wat de heer
Vergouwen wil Iemand, die huizen van ƒ100 huurwaarde
heeft, kan wel minder hypotheek er op hebben, dan iemand,
die dure huizen bezit.
Wanneer men vraagt, wat men betalen zal, moet men ook
vragen, wie het betaalt Als men het nu straks afwentelt op
de huurders, dan komt men ook tot menschen, die wij met
geenerlei belasting willen en mogen treffen. En men mag den
huiseigenaren het toch niet kwalijk nemen. Als ik huis
eigenaar was, dan zou ik ook trachten de nieuwe lasten te
halen waar ik ze halen kon. Ja, men lacht er om, maar als
men eenmaal iets exploiteert, doet men dat zoo voordeelig
mogelijk. Ik sla uit de nieuwstijdingen van Leiden ook zooveel
ik er uit slaan kan. Een effectenhouder doet het uit de
effecten. Dat doet iedereen.
Ik zal daarom nu tegen artikel 1 stemmen, zooals ik ook
tegen het beginsel heb gestemd.
F hebt gezegd, mijnheer de Voorzitter, dat de nooddwang
ons dit beginsel oplegt. In Rotterdam is gezegd, dat een
dergelijke belasting getuigt van belasting-wetgevende ver
legenheid Zoover is het hier toch werkelijk niet gekomen.
Als men straks het voorstel-Fokker aanneemt, dan krijgen
wij nog weer ƒ25000 zonder dat wij het percentage behoeven
te verhoogen. Wij hebben reeds ƒ26000 meer uit de Gasfabriek,
en laten wij daar maar mede in zee gaan. Laten wij verder zuinig
heid betrachten. Wij komen telkens voor uitgaven en als wij
hebben, zeggen wij allicht, dat het er wel weer afkan. Is deze
belasting er eenmaal, allicht komt het volgend jaar er weer
op en daaraan doe ik niet mede. Ik zal dus alvast
tegenstemmen.
De heer Fokker. M. d. V. Wanneer ik in deze zaak het
woord neem, zeg ik in de eerste plaats, zoo deze zaak mij
iets heeft geleerd dit is, in het vervolg voorzichtig te zijn
met moties. Wij hebben den vorigen keer de motie van den
heer Meuleman aangenomen, zonder dat er eigenlijk een
belangrijk debat over het beginsel is geweest. Alleen de heer
Sijtsma heeft haar bestreden en de heer Meuleman haar ver
dedigd. Ik herinner mij, dat ik mijn stem ervóór heb gemo
tiveerd onder voorbehoud, dat de belasting slechts zou tref
fen de uitwonenden. Dat spijt mij eenigszins, want te dien
opzichte is mijn juridisch geweten mij gaan knagen. Ik ben
gaan twijfelen, of eene dergelijke belasting mogelijk is en de
Koninklijke goedkeuring zoude erlangen. Ik heb echter ten
aanzien van dit voorstel mijn volle vrijheid behouden en wijk
af van wat in de laatste dagen wel eens gezegd is en in
het Leidsch Dagblad te lezen is gegeven, dat het voor de voor
stemmers van demotie moeilijk zal zijn tegen de verordening
te stemmen.
Het staat altijd nog aan ons, al hebben wij voor de motie
gestemd, om de belastingverordening, die als gevolg -van de
motie ons is voorgelegd, te toetsen aan zichzelf en aan de wet.
Als het ontwerp gewogen en te licht bevonden wordt, hebben
wij volkomen vrijheid daar tegen te stemmen, wellicht intus-
scben met verlangen naar een nieuw ontwerp uitziende.
U hebt, mijnheer de Voorzitter, bij uwe aanmaning tot
kortheid gezegd, dat wij niet meer moesten spreken over het
beginsel. Ik zou zeggen: wij mogen daarover wèl spreken
en dat was straks het zwakke in het verweer van den heer
Sijtsma tegenover u. Wij mogen m. i. wel degelijk vragen
of de belasting in zooverre beantwoordt aan de wet en de
bedoeling van de motie om een belasting te krijgen naar
grondslagen, volgens welke van de belastingschuldigen in
billijke evenredigheid een bijdrage wordt gevorderd in de
kosten ten laste der gemeente komende voor aanleg en onder
houd van straten of wegen, voor hunne verlichting, en voor
afvoer van water en vuil van de in de belasting vallende
eigendommen.
Het komt er nu maar op aan, en deze vraag moet onder
de oogen worden gezien, of, volgens de verordening die ons
wordt voorgelegd, naar billijke evenredigheid van de eigenaars
of genothebbenden van panden een bijdrage wordt gevraagd
in hetgeen de gemeente doet voor aanleg en onderhoud van
straten en wegen, voor verlichting, voor den afvoer vari water
en vuil van de eigendommen, die onder deze belasting vallen.