236 DONDERDAG 19 NOVEMBER 1908. psychisch onderscheid tusschen jongens en meisjes is en hoe volko men wenschelijk het is, dat die een verschillende leiding krijgen. Intusschen, ik heb ook een advies gevraagd bij menschen van wie ik dacht, dat zij op opvoedkundig terrein wel ge hoord mochten worden. Een daarvan heeft mij niet dan na eenige aarzeling verlof gegeven zijn naam te noemen Ik meen den districtsschoolopziener te Amsterdam, Dr. Gunning, een man in wiens paedagogisch inzicht en in wiens inzicht over het algemeen, ik zeer veel vertrouwen heb. Deze nu deelde mij mede, dat er ook naar zijne meening, veel grond was om aan te nemen, dat vooral financiëele redenen tot coëdu- catie leidden. Het was vaak te doen om financiëele bezwa ren te overwinnen, niet om het opvoedingsssyteem te ver beteren. Hij was tot de overtuiging gekomen, dat de nadeelen veel grooter waren dan de voordeelen. Ik heb nog meer personen geraadpleegd. Ik wil al die namen niet noemen Zij zullen later misschien nog wel eens in het debat komen. Maar mijn aandacht werd ook op het volgende gevestigd. Zie eens, zeide men mij, wat men doet: men richt geen scholen in voor jongens en meisjes, neen, men opent eenvoudig een jongensschool voor meisjes. Men moet wel, heeft men hier gezegd. Want de heer Sijtsma heeft er op gewezen, men doet het ook voor de mindere klassen van de bevolking. En ja, wanneer de gevaren werkelijk van sexueelen aard waren, dan zou ik zeggen, dat het voor geen enkele laag van de bevolking geoorloofd moest zijn. Maar de bezwaren, aldus hoor ik van deskundigen, zijn voornamelijk van paedagogischen aard. En, wordt mij gezegd, en ik beaam dit ten volle, zij wegen het meest voor de scholen eerste klasse. De opvoeding die de meisjes op die scholen moeten ontvangen, behoort ze op te leiden tot fijn-beschaafde vrouwen, en juist deze soort opvoeding lijdt eer gevaar dan dat ze in de hand wordt gewerkt door het samengaan met jongens. Jongens zijn van een geheel andere constitutie. En bovendien is het niet altijd even gemakkelijk beschaafde onderwijzers te vinden als beschaafde onderwijzeressen. Moet men dan ook de jongens in de hoogere klassen door vrouwen doen onder wijzen? Het komt mij dus voor, dat wij niet zoo spoedig mógen concludeeren. tot de objectieve wenschelijkheid van de combinatie En ik voel bovendien, en ik ben er door een paar schoolopzieners in bevestigd, de groote juistheid van het argument door den heer van Hamel aangevoerd, dat het in vele kringen die hun kinderen naar de scholen eerste klasse zenden, ontstemming zal wekken, wanneer bet voortaan niet meer mogelijk zal zijn, jongens en meisjes apart te doen gaan. Ik vind het zeer bedenkelijk, maatregelen te nemen waardoor aan al deze elementen de gewenschte onderwijs- gelegenheid zou worden ontnomen. Wil men geen Meisjesschool eerste klasse inrichten, men zegt dan m. a w.»Gij, die er tegen hebt, dat uwe meisjes gaan naar een school voor jongens en meisjes, ziet maar dat gij een bijzondere school opricht." Dat mag de gemeente niet zeggen, dat is in strijd met de verplichting, die de gemeente is opgelegd. De heer Vergouwen. M. d. V. Ik zal niet veel over co- educatie zeggen. Toch wil ik wel even onder de aandacht brengen, dat de schoolregeling in Leiden met een enkele uitzondering geheel geschoeid is op het beginsel van de coëducatie voor de scholen der derde en vierde en gedeelte lijk ook der tweede klasse. Wij vinden ze ook bij de Kweek school ert de H. B S. voor jongens alsmede bij het Gymnasium. Als het beginsel beslist verkeerd is, mag er voor welke inrichting ook, geen uitzondering worden gemaakt. Nu heeft prof. Fockema Andreae wel gezegd, dat voor de leerlingen der eerste klasse school geëischt wordt een meer fijn-beschaafde opvoeding. Dezelfde eisch geldt voor allen, al is dat niet voor allen bereikbaar. Als wij dit punt laten rusten, als, volgens mijn gedachten voldoende besproken, moeten wij nog op het financiëele ge deelte letten. De heer van Hamel heeft gezegd, dat het f 5200. kan schelen. Als dat zoo vaag wordt gezegd, hebben wij geen houvast Wij kunnen zoo de cijfers niet beoordeelen. Ik ben daarom sterk voor de aanneming van de motie, opdat wij voor ons krijgen de juiste cijfers. Als Burgemeester en Wethouders dan een plan van een school maken en er wordt gezegd, dat de school zoo en zoo moet worden, dan komt zij op die en die uitgaven, dan krijgen we een kijk op de besparing op onderwijzers, op gebouwen, vuur, licht, onderhoud, leermiddelen enz. Het is natuurlijk een heel gecompliceerd plan; een schóól- regeling, die niet alleen het aantal onderwijzers geldt. Als we dat krijgen, kunnen wij juister oordeelen. Nu is natuurlijk met de cijfers toch wel te goochelen. Men kan aannemen een basis van een onderwijzer op 15, 20, 25 leer lingen enz. Toch kunnen wij dan beter oordeelen. Als raads leden kunnen wij dan de cijfers controleeren. Daarom was het niet kwaad ze eens vlak voor ons te hebben. Nu het bezwaar zelf. Er is een punt van overweging, dat mij er nog sterker toe dringt. Ik heb reeds enkele jaren geleden en ook in den laatsten tijd gehoord, dat de mogelijkheid hestaat, dat het schoolgebouw op de Boommarkt niet zou voldoen, dat het door vocht minder aantrekkelijk en minder goed is Wij zouden dan moeten komen tot nieuwen school- bouw. Ik heb dit voor enkele jaren gehoord en ook dezer dagen is het mij weer Verteld. Er zijn ouders van kinderen op die school, die de opmerking maakten, dat voor de kinderen van de derde en vierde klasse scholen betere lokalen zijn ingericht dan de dompige, muffe lokalen daar. Er is met een enkel woord door den heer Fockema Andreae op gewezen, dat de gevolgen nog ingrijpender kunnen zijn. De mogelijkheid is niet uitgesloten, dat een gedeelte van de ouders ontstemd wordt door 't samenbrengen van jongens en meisjes. Dat zij zullen worden gedreven naar andere scholen, zooals de heer van Hamel zegt, geloof ik niet. Als die menschen en dat is te veronderstellen, energie genoeg hebben, zeggen zijwij richten zelf een school op. Daar is geen bezwaar tegen. Integendeel, het verlicht de gemeente kas en dan hebben die menschen het onderwijs van hunne kinderen volkomen in eigen handen. Men heeft steeds tot ons gezegdals ge godsdienstige bezwaren hebt tegen het neutrale onderwijs, richt dan eigen scholen op. Zoo kunnen wij thans zeggen: Hebt ge paedagogische bezwaren tegen de coëducatie, richt dan een eigen school op. De ouders der meisjes van de eerste klasse school zijn menschen, die een vrij goed schoolgeld kunnen opbrengen, die over het algemeen de middelen hebben. De wet maakt tegenwoordig het stichten van scholen gemak kelijk genoeg, en daar de rijkssubsidie nog al flink is, behoeft het den ouders niet eens zoo veel te kosten. Dan hebben zij scholen naar eigen systeem en eigen gedachte, en dan kunnen zij die zoo goed en zoo mooi inrichten, als zij zelf maar willen. Dan is de gemeente de zorg voor dat onderwijs kwijt, de gemeente krijgt een beetje verlichting, en daar komt bij, dat Leiden dan weer een aantrekkelijkheid meer zal bezitten. De Voorzitter. Ik wilde even een vraag doen aan de voor stellers. Ik heb begrepen, dat zij er prijs op zouden stellen, indien Burgemeester en Wethouders eens wilden berekenen, welk voordeel en welk bezwaar het voor de gemeente zou opleveren, indien tot de combinatie werd overgegaan. Nu komt het mij voor, dat, blijft de motie geformuleerd zooals zij hier voor mij ligt, het gevaar groot is, dat dit doel niet zal worden bereikt. Daarin toch wordt vooropgesteld, dat in beginsel moet zijn uitgemaakt, dat de combinatie als zoodanig gewenscht is, en dan worden Burgemeester en Wethouders uitgenoodigd, een nader plan op te maken. Heeft de heer Vergouwen nu de bedoeling van Burgemeester en Wethouders een bereke ning te vragen, dan lijkt het mij, dat de motie door de voor stellers moet worden gewijzigd. Zooals zij daar nu ligt, kan men, zonder onbeperkt voorstander te zijn van coëducatie, niet vóór het voorstel stemmen. Maar het kan zijn dat som mige leden nog niet een zoo gevestigde opinie over het vraag stuk hebben, dat zij zich nu al over het beginsel zullen kunnen uitspreken, terwijl tuch ook zij een nader rapport gewenscht achten, en misschien ook zonder gevestigde overtuiging in deze de financiëele voordeelen zouden aangrijpen. Daarom ver dient het m.i. aanbeveling de motie in dien geest te wijzigen. Burgemeester en Wethouders zijn, wordt de motie aangeno men, bereid, het onderzoek in te stellen. De heer Sijtsma. Dan wijzigen wij onze motie in dien geest. De Voorzitter. Dan wordt in beginsel tot niets besloten, en blijven de leden in de toekomst volkomen vrij in hun stemming. Ik geef u dus in overweging een gewijzigde motie bij mij in te dienen. De heer Fokker. M. d. V. Mag ik nog even iets in het midden brengen ter beantwoording van den Wethouder van Hamel? Ik wil zeggen, dat ik met buitengewoon groot genoegen heb vernomen, en dat zal aan de ten uitvoerlegging van de zaak eventueel ten goede komen en een bezwaar te minder opleveren dat de heer Zijlstra de aangewezen man zou zijn om eventueel op te treden als hoofd van een gecombineerde school. Er zal dus, wat het hoofd van de school aangaat, later geen moeite te wachten zijn. Aan den heer van Hamel, die ons verweet, dat wij onver draagzaam zijn, dat is een hard woord, mijnheer de Voor zitter, maar hij heeft het jegens ons gebezigd omdat .wij de ouders van de kinderen willen dwingen hun kinderen te doen gaan naar een gemengde school 1ste klasse, zou ik willen vragen, of wij dan niet onmiddellijk moeten beëin digen denzelfden onverdraagzamen toestand tegenover ouders van kinderen van derde en vierde klasse scholen? Tegen over hen zijn wij nog onverdraagzamer. Die hebben heele- maal geen keus. Wanneer de Wethouder op zijn kamer nog eens overdenkt, wat hij heeft gezegd, zal hij, als hij tegen stander is van deze coëducatie, zich moeten haasten een

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1908 | | pagina 14