234 DONDERDAG 19 NOVEMBER 1908. deze gelegenheid aangrijpen, om deze zaak opnieuw aan de orde te stellen. Hierbij komen nu drie vragen in aanmerking. De eerste vraag is: Kan de vereeniging op paedagogische en onderwijskundige gronden worden verdedigd en aanbevolen De tweede vraag luidtis de vereeniging hier ter stede technisch mogelijk, bv. door verbouwing van een der scholen? En de derde vraag: Is deze vereeniging financieel voordeelig voor onze gemeente, door vermindering van personeel als anderszins? Deze beide laatste vragen kunnen we, met het oog op hetgeen de motie van Burgemeester en Wethouders vraagt, veilig overslaan. We kunnen die laten aankomen op het rapport, dat ons straks eventueel door Burgemeester en Wet houders zal worden uitgebracht. Maar het debat zal voornamelijk moeten loopen over de eerste vraag: Is de vereeniging van jongens-en meisjesscholen op paedagogische gronden te verdedigen en aan te bevelen Nu kan ik natuurlijk zeggen: Ja, ik ben er voor, en de heer van Hamel, die het woord al heeft gevraagd, kan zeggen: Ik ben er tegen. En dan zal ik allicht het loodje moeten leggen Men zal den heer van Hamel meer opvoedkundige achten dan mij. Ik heb eenige ervaring als onderwijzer, en hij heeft zijn ondervinding als Wethouder van Onderwijs. Daarmede komen wij dus niet veel verder. Daarom, nadat ik hier ver klaard heb, dat ik innig overtuigd ben, dat. het samengaan van jongens en meisjes op één school de voorkeur verdient, wil ik mij in de eerste plaats beroepen op paedagogen en raadplegen het bekende Woordenboek voor Opvoeding en On derwijs van Geluk. Daarin komen verschillende paedagogen aan het woord. Eu in de eerste plaats behandelt hij daar onder de rubriekde geslachten, de vraag, of het onderwijs aan meisjes alleen moet worden gegeven door vrouwen, of ook door mannen. Dan zegt hij(na uitvoerig de paedagogen te hebben laten spreken) «Vooreerst is gemakkelijk uit het bovenstaande af te leiden, dat de door sommigen verkondigde leer, jongens moeten door mannen en meisjes door vrouwen worden opge voed, niet juist is. In de opvoeding moet mannelijke en vrouwelijke invloed samenwerken. De knaap door de natuur bestemd om het verre, hooge en diepe na te sporen, moet door de vrouwelijke inwerking aan diepte des gemoeds winnen. Door vrouwelijken invloed alleen wordt ook de rechte huise lijke zin aangekweekt. Dat het geheele maatschappelijke leven aan dien beschavenden, verzachtenden en matigenden invloed der vrouw oneindig veel te danken heeft, wordt algemeen erkend. Aan de andere zijde is de invloed des mans noodig om het meisje te bewaren voor overgevoeligheid, bekrompen heid en oppervlakkigheid, waartoe de vrouwelijke natuur licht overslaat." En over de eigenlijke coëducatie sprekende zegt hij «Vaak is de vraag gedaan of het samenzijn van jongens en meisjes in één lokaal, de dagelijksche omgang met elkaar, niet een prikkel op het geslachts- en zedelijk leven uitoefent, die gevaarlijk is en tot zonden aanleiding geeft, die niet meer goed te maken is. Slechts enkelen onder de paedagogen beantwoorden die vraag bevestigend, ü.a. Schwartz, Beneke, Palmer, Spiesz, Bauer en anderen zijn voor vereeniging der geslachten. Als de voordeelen, die het samengaan der geslachten ook in zedelijk opzicht oplevert, noemen de paedagogen het volgende de knapen worden door het verkeer met meisjes zachter, bescheidener, fatsoenlijker, de liefde tot eer en tot orde wordt versterkt. Daarentegen blijven de meisjes lichter vrij van valsche sentimentaliteit, zij verliezen haar al te groote schuchterheid en leeren zich vrijer bewegen. Waarom lacht men als er toch ernstige dingen worden voor gelezen De Voorzitter. Gaat u door, mijnheer Sijtsma. De heer Sijtsma. De rechte toon, de zedelijkste atmosfeer wordt meestal daar gevonden, waar beide geslachten vereenigd zijn. Harnisch merkt op: mijn ondervinding doet mij dat ge voelen aankleven, dat juist door het samenleven van knapen en meisjes een grond tot zedelijkheid gelegd wordt, dat de verbeelding der knapen en de hartstocht der meisjes door de werkelijkheid gematigd wordt, dat het gevoel van schaamte, bij behoorlijk toezicht veel beter bewaard blijft, dan wanneer beide geslachten gescheiden zijn. De knapen, die het minst met meisjes samenkomen en de meisjes, die het minst knapen zien, worden het eerst slachtoffers der verleiding. Nu zal men zeggen, dat dit alles is van paedagogen uit de verte. Wil men Nederlandsche paedagogen, dan wijs ik op den heer Lem, het bekende schoolhoofd te Amsterdam, die hierover ook heeft geschreven. Die is en ik zeg dit om niet den schijn op mij te laden alleen met nieuwlichters te komen niet bijzonder vooruitstrevend. Hij wenscht n.l. wel standenscholen, maar geen afzonderlijke scholen voor meisjes en jongens op gronden, door paedagogen aangegeven. Ik zou ook nog even willen wijzen op een andere autoriteit hier te lande, mej. Ida Kooistra, de directrice van de Kweek school voor onderwijzeressen te Apeldoorn. Wanneer men het laatste hoofdstuk harer «Zedelijke Opvoeding" leest, merkt men, dat het is een doorloopende verdediging van de samenopvoeding, de coëducatie. Als men mij mocht tegenwerpen, dat dit theorie is, wil ik even wijzen op een brief', dien ik ontvangen heb als antwoord op een schrijven aan hem, van den directeur van onze Hoogere Burgerschool. Ik vroeg hem, wat hij ervan dacht, omdat daar tegenwoordig op de school veel meisjes naast de jongens zitten. Hij schrijft: «Voor tien jaar geleden is ons al de vraag gesteld, of het samengaan van jongens en meisjes verkeerd zou zijn en het gaan van de meisjes op de jongensschool verkeerd zou werken, en men was algemeen van gevoelen dat het een gunstigen invloed zou hebben." Waar dit geldt van meisjes van '14 tot 18 jaar, zal er zeker geen bezwaar zijn voor kinderen van 6 tot 12 jaar. De praktijk in Amerika laat ons daar eens heen gaan leert ons ook, dat de invloed van jongens en meisjes op elkaar goed is. In Amerika staan de vrouwen over het algemeen hooger dan in Europa. Elke loopbaan staat voor de Amerikaansche vrouw open, met uitzondering van een enkele, en het is wel eigenaardig, dat die in ons land wel voor de vrouw open staat, ill. die van «barmaid" in de kroegen of animeer-meisje in de bierhuizen. De schrijver van «Democratische opvoeding" in «Studies in Volkskracht", de heer van Sandick, zegt«Alles samenvattend, komen wij tot het besluit, dat 15,6 millioen kinderen en jongelieden in Amerika hun opvoeding genieten op gemengde scholen, colleges en universiteiten. 93% van de geheele schoolgaande wereld in de Vereenigde Staten gaat op de gemengde school". De schrijver heeft een reis gemaakt door Noord-Amerika en hij vroeg verschillende onderwijzeressen en onderwijzers bij lager, middelbaar en hooger onderwijs of zij inderdaad geen enkel bezwaar hadden ontdekt tegen dien kameraad- schappelijken omgang van jongens en meisjes. En hij doelde daarbij als van zelfsprekend op de in Europa zoo breed uit gemeten gevaren voor de onschuld van de meisjes. Men ver baasde er zich algemeen over, dat elke Europeaan die Amerika bereisde dezelfde vraag deed. En in de tweede plaats ant woordde men, dat men overtuigd voorstander was van geza menlijke opvoeding. De eigenschap, op zich zelf te kunnen passen, is inderdaad bij de Amerikaansche vrouwen en meis jes in verbazende mate ontwikkeld, zoowel bij arbeidersvrouwen als bij de bovenste tienduizend, en dit moet worden toege schreven aan de gezamenlijke opvoeding. Zie, mijnheer de Voorzitter, dat zijn ervaringen, waar men, dunkt mij, wel op af mag gaan. En waar er in Amerika zoo wel als hier te lande hoe langer hoe meer coëducatie wordt ingevoerd, zou ik zeggen: Wat bezwaar is er nu tegen, dat wij ook voor onze stad de mogelijkheid er van eens onderzoeken! De heer van Hamel zal straks misschien zeggen: Het is toch in mijn oogen verkeerd. Maar dan moet ik antwoorden als coëducatie uit een zedelijk oogpunt moet worden afgekeurd, waarom laat gij het dan wel toe op de volksschool? Als er zedelijk gevaar aan is verbonden, dat jongens en meisjes samen school gaan, dan mag dit zeker ook met worden gedoogd voor kinderen uit de lagere volksklassen, waar het zedelijk tegen wicht van het gezin zooveel zwakker is. Maar daar ziet men er geen gevaar in en terecht. Maar ik meen dan ook, dat wij samensmelting van de twee scholen le klasse ook gerust kunnen aanbevelen. En nu zou ik nog het volgende willen opmerken. In het verslag van de Schoolcommissie 190506 kunnen wij lezen, dat van de school van Mej. Maclaine Pont, de leerlingen der 6e klasse in 't alge meen wel kunnen slagen voor de Meisjes-Hoogere Burgerschool maar niet voor de Hoogere Burgerschool voor jongens. Van daar dat men overweegt, er een zevende klasse aan toe te voegen. Maar uit de zesde klasse van de jongensschool is wel met goed gevolg examen voor de Jongens-Hoogere Burger school mogelijk. Er zijn tamelijk veel meisjes die door de ouders bestemd worden voor de Jongens-Hoogere Burgerschool of Gymnasium. Combineert men nu de twee scholen, dan kan men het gevaar, dat de klassen te groot worden, ondervangen door ze in dit geval te splitsen in parallel klassen. Wij krijgen dan ongeveer 260 leerlingen. In zulk een school kan men in de hoogere klassen juist goed rekening houden met de plannen die de ouders voor hun kinderen hebben. Men kan dan de meisjes, die de Meisjes-Hoogere Burgerschool moeten bezoeken of eenig ander lichter examen moeten doen, vrijwaren van het zwaardere onderwijs in de zevende klasse dat weer kon genoten worden door anderen. Daarom trek ik ten slotte deze conclusie: vereeniging is niet verkeerd uit opvoedkundig oogpunt en is uit onderwijs- oogpunt voordeelig. Als wij straks vernemen, dat men een hoofd der school en een paar onderwijzeressen en onder wijzers kan missen en een schoollokaal minder noodig heeft/

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1908 | | pagina 12