232 DONDERDAG 19 NOVEMBER 1908. een wetgeving van verlegenheid. Ik zou zeggen, hoewel wij in misschien nog iets betere positie verkeeren, toch moet ook deze verordening als een verordening van verlegenheid wor den aangezien. Ik geloof, dat als wij haar aannemen, wij een goede daad doen. De vraag, of deze verordening in strijd is met de wet is een, die nog even op den voorgrond moet worden gebracht. Het is mij niet gelukt uit de redeneering van den heer Fokker op te maken, of wij, z i. door hier eenigszins te komen in de lijn van bestaande belastingen, komen op verboden terrein. Zooals deze belasting in de wet is geredigeerd, kan men zeer goed, en onze toelichting heeft dat ook gezegd, in de huur waarde eeriige afspiegeling vinden van de waardeering der diensten van gemeentewege door gevelbeeedte. Het niet opne men in onze verordening van de gevelbreedte, daargelaten nog, dat het een rompslomp van administratieven arbeid medebrengt, die de perceptie zeer bemoeilijkt, is eerder een voordeel van deze verordening, dan een nadeel. Daarin sluit ik mij gaarne aan bij den heer Aalberse. De tweede vraag, die ik moet beantwoorden is deze: Gesteld, dat de verordening wordt aangenomen, zullen dan de huis eigenaars of huurders de belasting betalen? De heer Fokker meent, dat de eigenaars dat zullen moeten doen, en 'tniet op de huurders zullen verhalen, maar dat als de huurders het deden, dat zoo erg niet, ja zelfs goed was. Nu wil ik erop wijzen, dat die toestand misschien wel zal intreden. Wij heb ben in het Leidsch Dagblad groote advertenties gezien, waarin bij wijze van dreigement door huiseigenaren werd gewaar schuwd, dat als deze belasting werd aangenomen, de huren zouden worden opgeslagen. Dat wordt dus de toestand, dien de heer Fokker ideaal vindt. De heer Fokker. Ik heb niet gezegd: ideaal. De Voorzitter. U is in beginsel voor straatbelasting, wan neer zij maar gedragen wordt door de uitwonenden, maar u hebt ook gezegd, dat betaling dezer belasting door huurders de zaak beter maakt. Waar ik dus hier zeg, dat de huurders meerendeels de belasting wel zullen betalen, wordt het bezwaar ontweken, dat u hebt aangevoerd, dat nl. de huiseigenaren het niet op de huurders zullen verhalen. Er is reeds, zooals ik zeide, aan de huurders voorgehouden, dat zij het in de vermeerde ring der huur zullen moeten opbrengen. Maar al was het eens zoo, dat de huiseigenaars de belas ting moesten opbrengen, heeft men dan wel eens nagegaan, wat het. eigenlijk beteekent voor perceelen met kleine huur waarde? In de toelichting van de verordening staat terecht aangeteekend, dat de belasting op kleine perceelen met lage huurwaarde betrekkelijk weinig drukt. Indien men nagaat, dat bij een berekening van 5666 perceelen in de gemeente, die een huurwaarde hebben van f 100 of daarbeneden, er gemiddeld een vermeerdering van slechts drie cent per week op de huur noodig zal zijn, dan ziet men toch wel, dat deze belasting niet erg drukkend zijn zal. Ik ben hiermede eigenlijk buiten het kader gegaan dezer discussie en daarom zal ik het den heeren, die dat ook deden, niet zoo erg kwalijk nemen. Ik heb het echter gedaan ter illustratie van de meening, dat het verkeerd zijn zou, de vor- ordenmg te verwerpen, omdat de belasting zoo drukt. Hetzij, dat de huiseigenaars betalen of de huurders, voor huizen be neden de f 100 huurwaarde, is het een zeer luttel bedrag. Het groote voordeel van deze belasting is, en dit hebben Burgemeester en Wethouders vooropgesteld, dat het percentage van de inkomstenbelasting er belangrijk door zal kunnen dalen, en dit is iets dat ten goede komt aan de gemeenschap, dat ten goede komt aan de neringdoenden en zelfs aan de huiseigenaars die perceelen hebben leeg staan. Het zal er in ieder geval niet toe leiden, dat personen, die anders aanleiding hadden zich te Leiden neer te zetten, zich, met het oog op de hooge belasting, buiten Leiden vestigen. Zij zullen bijv. niet gaan wonen te Oegstgeest, in het Wilhelminapark, in den Haag of elders in de buurt, maar te Leiden. En wanneer de Raad met deze verordening meegaat, dan voorzie ik, dat hij daarvan geen berouw zal hebben. Van twee kwaden moet men hier het minste kiezen. De Raad heeft het meermalen stellig uitgesproken, dat hij niet gediend is van verhooging van den gasprijs, ook een middel om te voorkomen dat het percentage van de inkomsten belasting te veel zou stijgen. Toen is als andere remedie aangegeven de straatbelasting. Maar wil men nu geen van beide? Bedenkt, men zal daarvan het resultaat pas zien, als het te laat is. Wij zullen niet kunnen blijven staan bij 5%; wij zullen dit in de toekomst nog moeten verhoogen. En daarom zeg ik: Laten wij deze straatbelasting invoeren. Ik weet wel, dat iedere belasting aanvankelijk impopulair is, en dat ieder als regel het best vindt de belasting die door den buurman wordt betaald. Maar laten wij niet vergeten, dat wij moeten keeren een groot kwaad dat thans bestaat, dat wij een aantal menschen die zich thans buiten onze gemeente reeds ophouden, voor onze neringdoenden en voor onze gemeente in het algemeen zullen moeten behouden. De heer Fokker. M. d. V. Na de bestrijding waaraan mijn meening in deze vergadering heeft bloot gestaan, wil ik toch nog een enkel woord zeggen. In de eerste plaats dit. Het is niet onwaar gemaakt, wat ik heb beweerd, dat deze belasting niet zou voldoen aan een van de eischen van de gemeentewet, n.l. dat zij moet worden geheven naar billijke evenredigheid. Ik heb dit ontkend, en men heeft getracht, het tegendeel te betoogen. De heer Bosch heeft hier gezegd, dat thans door de huiseigenaren in verschillende vormen wordt opgebracht als ik goed heb gehoord f 160,006. De heer Bosch, f 130.000. De heer Fokker. En, voegt, de heer Bosch er aan, nu toe betalen zij er maar f 42,000 voor, de heer Fokker heeft dat goed gezegd. Maar de heer Fokker heeft heel wat anders gezegd, mijnheer de Voorzitter. Deze eigenaren van onroerend goed betalen, behalue hun aandeel in den hoofdelijken omslag extra f 42,000 en dit is- heel wat anders. En waar het billijk zou zijn in het systeem van den heer Bosch, waar die men schen »maar" f 40,000 behoeven te betalen, ze nu de straat belasting er maar bij te laten leguen, vind ik het onbillijk dit te doen, waar zij 40,000 extra betalen, boven en behalve hun deel in den hoofdelijken omslag. De heer Pera heeft gevraagd, waar hem het verschil in zit tusschen verhooging van den hoofdelijken omslag en invoering van straatbelasting De mei.schen moeten toch betalen, meent hij. Wat doet het er toe, of zij dit voldoen aan de straat belasting of in hooger percentage in de inkomstenbelasting. Dat kan ik hem met twee woorden uitleggen: Mijnheer de Voorzitter, de hoofdelijke omslag wordt omgeslagen over alle inwoners, de straatbelasting wordt alleen geëischt van de eigenaars van perceelen die belenden aan den openbaren ge meenteweg. Dit, mijnheer Pera, is het verschil tusschen deze twee belastingen. Mijnheer de Voorzitter, er is aan den anderen kant gezegd dat wij eigenlijk geen keus meer hadden, alsof of het percen tage moet worden verhoogd, of de straatbelasting moet worden ingevoerd, tertium non datur heeft men gezegd. De heer van der Lip. Er is hier geen Latijn gebruikt. De heer Fokker. Men zei het in het Nederlandsch, maar het kwam hierop neer. Ik geloof, dat dit onjuist is, mijnheer de Voorzitter. Er is straks door u reeds gezinspeeld op verhooging van den gas prijs en daarom mag ik nu in dit verband nog iets anders noemen. Als zoo straks de wijzigingsverordening van de verordening op de Inkomstenbelasting in behandeling komt, dan komt er van mij mede een voorstel ter sprake om den aftrek van belastingen af te schaffen bij de opgave van het belastbaar inkomen. Dan komt er een hooger belastbaar inkomen en kan het percentage worden verlaagd. Er zijn dus nog andere wegen om in den fmancieelen nood van de ge meente te voorzien, dan straatbelasting of verhooging van den hoofdelijken omslag. Er is nog iets gezegd, waarvan ik met veel genoegen onmiddellijk akte heb genomen. De omstandigheden zijn in de gemeente nu wat abnormaal. Ik weet niet wie dat heeft gezegd, ik geloof de heer Meuleman. Een Stem. De Voorzitter. De heer Fokker. Wanneer onze Voorzitter dus nu zelf moet erkennen, dat de bedrijven, waarop de belasting zal drukken op het oogenblik in wat abnormalen toestand verkeeren, moet ik zeggen, dat het nu niet de tijd is, om op die bedrijven een nieuwen last te leggen. Er wordt ook gezegd, dat deze straatbelasting eenigszins bedoeld is als recognitie, een soort van straatgeld, volgens art. 238 van de gemeentewet. Dat is ongeveer in de lijn van den heer Bosch. Is het nu in billijke evenredigheid, als men een huiseigenaar van de Langegracht of de bewoner, ik weet niet, wie het zal betalen, laat betalen voor de verbetering bijv. van het trottoir op het Noordeinde? Dat gebeurt toch. Men ontkent het. Maar als men een standpunt inneemt, moet men de consequenties ervan ook inzien. Mijnheer de Voorzitter, door u is terecht en het deed mij genoegen het te hooren, wel aandacht geschonken aan de vraag, die den heer Pera niet kon schelen, nl. of de huis eigenaar of de huurder zal betalen. De heer Pera zegt, dat de Raad niet heeft voor te schrijven, wie moet betalen. Wij kunnen den menschen de wet niet voorschrijven, dat is op zich zelf juist; de wet van vraag en aanbod zal dat zelf rege len. Maar bij de beoordeeling der belasting is de vermoede lijke werking dier wet de factor, die den doorslag moet geven. Als ik zeg, dat het zal worden verhaald op de huurders en dat niet zoo erg zou vinden, omdat velen het beter kunnen

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1908 | | pagina 10