456
werd verschaft. Uitsluitend in het belang der slagers is dus
de herkeuring in de verordening opgenomen.
Intusschen, de herkeuring is er nu eenmaal en het is een
geheel andere zaak, of men tot de invoering van een zeker
instituut zal overgaan, dan wel of men dat instituut, wanneer'
het er eenmaal is, weder zal afschaffen En de vraag is dus maar
of de herkeuring, nu zij er eenmaal is, weder zonder bezwaar
kan worden afgeschaft. Was er nu alleen maar het adres
van de Leidsche Runder- en Varkensslagers-vereeniging, dan
zou er van aarzeling in deze geen sprake kunnen zijn. Immers,
wij zagen het boven, uitsluitend ten behoeve van de slagers is
de herkeuring mogelijk gemaakt. Wat natuurlijker, dan dat
zij weder wordt afgeschaft, nu diezelfde slagers niet alleen
niet langer op het behoud er van prijs stellen, maar zelfs op
opheffing aandringen? Maar nu is inmiddels nog een andere
belanghebbende opgestaan. Het Veefonds komt tot u met het
niet minder dringend verzoek de herkeuring te handhaven.
En twijfel ontstaat dus of men nog wel tot de afschaffing
kan overgaan van een, zij 't ook op zich zelf overbodig instituut,
dat er nu eenmaal is en bij welks behoud sommigen belang
blijken te hebben.
Laten wij, om dezen twijfel op te lossen, nog eens nagaan
wat eigenlijk met de herkeuring beoogd wordt. Het scheppen
van grootere zekerheid in het belang van den eigenaar van
het ter keuring aangeboden vee en vleesch, dat het eenmaal
afgekeurde ook inderdaad terecht is afgekeurd. Immers dwalen
is mogelijk en de gelegenheid behoort niet te worden afge
sneden dat zulk een dwaling alsnog door een uitspraak in
hooger ressort worde hersteld. Wat blijkt nu echter in de
practijk? Dat steeds de herkeuringen in denzellden zin uit
vallen als de eerste keuring. Dat dan ook eigenlijk nooit,
wij zeiden het reeds in ons praeadvies van 9 September,
herkeuring wordt aangevraagd, omdat de aanvrager met grond
aan de juistheid van de eerste keuring twijfelt, maar dat de
aanvrage slechts noodgedwongen plaats heeft, hetzij dan omdat
de verkooper den kooper daartoe dwingt, hetzij omdat de
rechterlijke opvatting daartoe aanleiding geeft, dat eerst dan
de minderwaardigheid van het verkochte goed als vaststaande
kan worden aangenomen, wanneer ook herkeuring, die nu een
maal mogelijk is, heeft plaats gehad, hetzij eindelijk omdat
de veefondsen den belanghebbende eerst dan de door hem
geleden schade willen vergoeden, wanneer ook bij herkeuring
de ondeugdelijkheid is uitgesproken. Zóó echter wordt misbruik
gemaakt van de gelegenheid tot herkeuring. Deze fondsen
toch kunnen veilig herkeuring eischen, omdat immers de
kosten daarvan steeds door den slager en nog voor het grootste
gedeelte door de gemeente worden gedragen. Bedenkelijk echter
wordt het wanneer de veefondsen, om welke reden dan ook,
van het eischen dier herkeuring een gewoonte gaan maken.
Trouwens, dat de herkeuringen steeds in denzelfden zin uit
vallen als de eerste keuring is geenszins te verwonderen.
Immers de Directeur wijst er in zijn rapport op, dat
het tweede onderzoek noodzakelijk minder deugdelijk moet
zijn dan het eerste »Waar" zegt hij, »de eerste keurings
ambtenaren soms 24 uren en langer noodig hebben om
hun oordeel uit te spreken, soms ingewikkelde en tijdroo-
vende laboratorium-onderzoekingen moeten verrichten, daar
gaat het onderzoek door de van buiten komende herkeu
ringsdeskundigen in den regel van een leien dakje." Het
gaat dan ook inderdaad niet aan de uitspraak van de her
keurders te beschouwen als een uitspraak in hoogere instantie
die meerdere waarborgen van deugdelijkheid zou aanbieden
dan de uitspraak na het eerste onderzoek. Maar is dit zoo,
dan kan ook het veefonds niet beschouwd worden als een
partij, die bij het behouden van de herkeuring een rechtmatig
belang heeft.
Wij komen dan ook met de commissie voor het slachthuis
tot de conclusie, dat wat er in theorie ook voor het behoud
der herkeuring moge te zeggen zijn, daaraan in de practijk
geenerlei waarde kan worden toegekend en dat er dus
alleszins reden is om, nu ook de slagers te wier behoeve de
herkeuring is ingevoerd, op afschaffing aandringen, tot de
afschaffing over te gaan. Mocht echter Uwe Vergadering, ook
na al het boven aangevoerde, daartoe nog geen vrijheid kunnen
vinden, dan zal toch in ieder geval de bij ons voorstel van 9
September 1.1. (zie Ingek. St. no. 224) door ons voorgestelde
wijziging in de verordening op de herkeuring moeten worden aan
gebracht, daar het toch inderdaad niet aangaat, dat de gemeente
voor iedere herkeuring, ook waar de oorspronkelijke uitspraak
bevestigd wordt, behalve alle moeite en last nog bovendien
een geldelijk nadeel lijdt van f 20.
Wij geven u mitsdien met de commissie voor het Openbaar
Slachthuis in overweging tot de intrekking van de verordening
op de herkeuring over te gaan
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Aan den Raad der Gemeente Leiden.
Edel Achtbare Heeren 1
Met verschuldigde eerbied, neemt het Bestuur van het
„Veefonds Leiden", de vrijheid zich tot Uw college te wenden
en ter Uwer kennis te brengen.
Dat zij met belangstelling hebben vernomen er onlangs in
Uwen Raad, een voorstel is ingediend, in zake herkeuring
van geslacht Vee, en wel, dat in 't vervolg de kosten daaraan
verbonden gedragen zouden worden door de partij, die in
't ongelijk zou worden gesteld.
Ofschoon wij die regeling niet zoo gewenscht achten, heeft
ons Bestuur daar geen bezwaar tegen, daar het Fonds nimmer
de kosten betaald. Uit het verslag van Uwen Raad hebben
wij echter later vernomen, er bij Uw College een adres is
ingekomen, van de Slagersvereeniging te Leiden met verzoek
de herkeur ing geheel afteschaffen.
Hiertegen meenen wij te moeten opkomen. In genoemd
adres wordt gewezen, op de willekeurige wijze, waarop de
Veefondsen de Slagers tot herkeur ing dwingen. Wij vertrouwen,
dat Uw College wel zal begrijpen, dat dit de ware reden niet
is, maar wel de voorgestelde regeling.
Als antwoord op een schrijven over de herkeuring, van
den WelEd. Heer de Jong, dato 3 Maart 1908 ontvangen,
hebben wij ZEd. kenbaar gemaakt, het nooit in onze bedoeling
heeft gelegen willekeurig te handelen en alzoo de gemeente
Leiden onnoodig op kosten te jagen.
Alléén, in dubieuse gevallen, achten wij ons verplicht her
keuring uittelokken, dit toch zijn wij tegenover onze Leden
verplicht. Blijkbaar is dan ook de bewering van de Slagers
vereeniging ongemotiveerd. Maar zeer weinig is door ons op
herkeuring aangedrongen, zelfs zoo wij meenen in 1908, geen
enkele maal.
Afgescheiden van de vraag of de herkeuring rechtens mag
worden opgeheven, hopen wij dat Uw College op het boven
genoemd adres niet zal ingaan.
De mogelijkheid toch bestaat, dat hoe kundig en geleerd
degeen is met de keuring belast, toch vergissing of dwaling
kan plaats hebben.
Dringend verzoeken wij daarom Uw Edel Achtbaren op het
adres van de Slagersvereeniging, afwijzend te beschikken en
herkeuring te handhaven.
't Welk doende „Het Veefonds Leiden",
J. de Graaf, President.
J. B. Wesseling, Secretaris.
Aan den Raad der Gemeente Leiden.
Edel Achtbare Heeren.
De Leidsche Runder- en Varkensslagers-Vereeniging, goed
gekeurd bij Kon. Besluit dd. 10 Juli 1894. Stbl. n°. 189;
geeft met verschuldigden eerbied te kennen,
dat zij met belangstelling heeft kennis genomen van het
door B. en W. bij Uwen Raad ingediende voorstel tot ver
hooging der door belanghebbenden, te betalen kosten van
herkeuring,
dat zij met leedwezen moet erkennen dat de veefondsen het
goede doel der herkeuring verijdelen, door telkens noodeloos
herkeuring aan te vragen,
dat dit geschiedt met het kennelijk doel om de slagers te
bemoeilijken in het recht op schadevergoeding wegens door
de keuring aan den dag gekomen gebreken,
dat dit hun nog beter gelukken zal wanneer de kosten
van herkeuring door belanghebbenden te betalen zoo aanzienlijk
worden verhoogd, bovendien erkennende dat de herkeuringen
bijna altijd de juistheid der keuring hebben bewezen;
verzoekt beleefd de verordening op de herkeuring van af
gekeurd vee en vleesch te willen intrekken, opdat de uitspraak
bij keuring beslissend zij voor partijen.
Met hoogachting,
Namens de Vereeniging voornoemd,
J. v. d. Steen, Voorzitter.
L. v. Bergen, Secretaris.
Leiden, 23 September 4908.
No: 286. Leiden, 25 November 1908.
Tegen inwilliging van het hierbij overgelegd verzoek van
den heer H. Bremer om eervol ontslag uit zijne betrekking
van onderwijzer met verplichte hoofdakte aan de openbare
lagere school der 4e klasse No. 1 alhier, bestaat bij ons geen
bezwaar.
Onder overlegging van het daaromtrent uitgebracht advies
van het hoofd der school, geven wij Uwe Vergadering mits-