204
DONDERDAG 29
OCTOBER 1908,
de bezwaren tegen die school, bezwaren die bij velen zeer
wegen; misschien komt het nog wel zoo ver, dat die meisjes
naar de Jongensschool zullen moeten gaan.
En dan nog in een ander opzicht, en daarbij raak ik een
zeer gevoelige snaar aan. Men moet de bakens verzetten naar
mate het getij verloopt Vroeger hield men van deftige steden
en deftige straten, en tegenwoordig houdt men van licht,
lucht, frischheid, vroolijkheid en opgewektheid. Toetst men
nu aan die eischen eens b.v. het Rapenburg, waar wij met
den vinger aan den neus langs loopendan vraag ikzal een
dergelijke toestand op een van de hoofdstraten van Leiden
een vreemden bezoeker uitlokken naar Leiden te komen, of zal
hij niet zeggenals ik in twijfel ben tusschen twee plaatsen
kies ik Leiden niet.
Dit zijn maar een paar algemeene opmerkingen, die echter in
dezen Raad wel eens gezegd mochten worden. Laat men trachten
de stad hare aantrekkelijkheid te doen houdenzoover zij die
heeft, en trachten haar die verder te doen verkrijgen, ook
voor gegoede ingezetenen; want het is een groot gemeente
belang, dat deze zich hier vestigen, niet alleen omdat zij belasting
betalen, maar ook, omdat zij afnemers zijn voor den winkel
stand en medebrengen hunne verteringen, die ten goede
komen aan den werkenden stand. Naarmate de winkeliers
krijgen meer clientèle, kunnen zij beter gesorteerd zijn, en
zal het aantal verminderen van hen, die de afkeuringswaar-
dige daad bedrijven van elders in plaats van in Leiden hunne
inkoopen te doen. Zoo, direct en indirect, bevordert men het
gemeentebelang.
Over de gegoede ingezetenen wordt in den Raad weinig
gesprokenmaar ik meen het gemeentebelang te dienen door
dit onderwerp eens ter sprake te brengen.
De heer Fokker. M. d. V. Ik zou iets in het algemeen
naar aanleiding van de begrooting willen zeggen en wanneer
ik mag beginnen met eene klacht, dan zou het deze zijn,
dat wij nu weer op betrekkelijk laten termijn de begrooting
moeten behandelen. Ik had mij reeds verheugd, dat dit jaar
de begrooting zooveel vroeger door ons was ontvangen en ik
had gehoopt, dat wij de openbare beraadslaging wat vroeger
dan vlak voor 1 November hadden kunnen voeren. Nu zal
bijv. het belangrijke vraagstuk van de waterverversching toch
moeilijk tot zijn recht kunnen komen, als men nagaat, dat
nu om halfvier eerst de twee spreker over de algemeene
beschouwingen aan het woord komt. Ik zou er bij Burge
meester en Wethouders op willen aandringen alsnog te trach
ten een weg te vinden, dat de begrooting iets eerder in open
bare behandeling kan komen.
Wanneer wij dan nu nagaan, wat in het afgeloopen jaar is
gebeurd, mijnheer de Voorzitter, wanneer wij de groote wer
ken zien, die in de gemeente zijn tot stand gebracht en de
belangrijke verordeningen, welke op papier zijn gesteld, dan
mogen wij met tevredenheid constateeren, dat op het Stad
huis wordt gewerkt en dat een woord van hulde aan Bur
gemeester en Wethouders voor wat zij in het afgeloopen jaar
hebben gedaan bij deze algemeene beschouwingen op zijne
plaats is.
Als ik nu naga wat in de afdeelingen is gezegd en wat
door Burgemeester en Wethouders in hun antwoord daartegen
is aangevoerd, dan wil ik dadelijk ten aanzien van het
onderwijs opmerken, dat naar mijne meening het antwoord
op de opmerking over de verbouwing van de openbare scholen
2e klasse, dat dat was critiek op de raadsbesluiten, juist is.
Ik had zelf die opmerking in de Secties gemaakt en wil
toestemmen, dat men er een reageeren tegen genomen raads
besluiten uit zou kunnen zien.
Maar wat er gezegd wordt over het terrein van de nieuwe
school, dat dit jaar is aangewezen, wordt door mij gehand
haafd. Ik wil wel zeggen dat een dergelijke belangrijke zaak
m.i. beter voorbereid in den Raad had moeten komen, waar
door niet tot tweemaal toe over die quaestie beraadslaagd
had behoeven te zijn.
Mijne financieele beschouwing kan ik wel opbergen, na de
belangrijke discussies die reeds zijn gevoerd. Ten aanzien van
de motie van den heer Meuleman wil ik wel zeggen, dat ik
zou zijn voor de invoering van eene straatbelasting, wanneer
die alléén treft de eigenaren van huizen die buiten de gemeente
wonen; onder die beperking zou ik met de motie kunnen
medegaan.
Ik kom nu op het antwoord van Burgemeester en Wet
houders met betrekking tot de opmerking door mij in de af
deelingen gemaakt, omtrent de verhooging van het bedrag,
waarop het belastbaar inkomen begint. Ik dank Burgemeester
en Wethoudeis voor hun antwoord. Dit antwoord ontheft mij
van de noodzakelijkheid om zelf een voorstel te doen; ik zie
een voorstel van Burgemeester en Wethouders daaromtrent
met vertrouwen tegemoet. Ik zou alleen dit nog willen zeg
gen, dat het mijne bedoeling niet is om van alle aanslagen
f 100 meer af te trekken, maar om alleen van diegenen, wier
werkelijk inkomen bijv. f 500 niet overschrijdt, belasting
te heffen. Er zal dan een minder belastbaar inkomen zijn,
dat berekend over 1907 zal bedragen f 100000, waarvan
oninbaar was verklaard een bedrag van f 20.000. Daarbij
moeten evenwel in aanmerking worden genomen, dat de ver-
volgingskosten van die oninbare posten ook vervallen. Want
wat is mede een gevolg van het oninbaar verklaren van vele
posten Dat menschen, die in eenzelfde buurt wonen en zien,
dat er toch niets gedaan wordt om de verschuldigde belasting
binnen te krijgen, dan ook maar niet betalen, ofschoon zij 't
wel zouden kunnen, waardoor het getal oninbare posten weder
grooter wordt.
Nu nog eene opmerking aan het adres van het lid, dat de
Commissie van Fabricage gaarne gehoord zag ook in technische
zaken, in zaken betreffende ook Éndegeest en Gasfabriek. Ik
wil er op wijzen, dat naar mijne bescheiden meening het
antwoord van Burgemeester en Wethouders niet geheel is
overeenkomstig de wet. Immers Burgemeester en Wethouders
zeggen »de reden daarvan is, dat het hier instellingen be
treft, waarvan het beheer rechtstreeks door daarvoor aange
wezen Commissies wordt gevoerd." Nu zou ik meenen, dat
de grondstelling, dat het hooren der Commissie van Fabricage
niet geschiedt, omdat bet beheer van sommige instellingen
rechtstreeks wordt gevoerd door daarvoor aangewezen Com
missies, is of onjuist, öf in strijd met de wet. Ik behoef aan het
college van Burgemeester en Wethouders, waarin twee juristen
zitting hebben en hetwelk wordt bijgestaan door een Secretaris,
die in zake gemeenterecht eene autoriteit is, niet te zeggen,
dat de gemeentewet dit rechtstreeksch beheer niet kent.
Het geldt hier Commissies, die Burgemeester en Wethouders
alleen bijstaan in het beheer over die instellingen. Welk be
zwaar kan er dan zijn, waar Burgemeester en Wethouders
het beheer voeren, om zich te laten voorlichten ook door de
Commissie van Fabricage. Waar dit bij andere zaken wel
geschiedt, kan het ook hier. Verder voeren Burgemeester
en Wethouders aan: »eindelijk wordt met opzet in de Com
missie van Beheer van de gestichten Endegeest en Rhijngeest
steeds ook een technicus gekozen." Dat is een argument, dat
er op het oog zeer goed uitziet. Maar dat benoemen van
een technicus hangt geheel van den Raad af; wanneer de
Raad geen technicus wil benoemen, maar een ander lid, dan
doet hij dit en gaat dus dat argument van Burgemeester
en Wethouders niet meer op. Dat is feitelijk een toevallige
omstandigheid, die niet als argument kan worden aangevoerd
tegen het hooren van de Commissie van Fabricage.
Dit is het weinige, mijnheer de Voorzitter, wat ik bij deze
algemeene beschouwingen in het midden wensch te brengen.
De heer Roem. M. d, V. Ik wilde even ter sprake brengen,
wat ik dezen zomer heb hooren zeggen door een lid van den
Raad, die het kan weten en waaraan de vorige sprekers
blijkbaar niet gedacht hebben bij de bespreking van het
percentage van den hoofdelijken omslag; namelijk, dat de
nieuwe controleur van de belastingen zeer veel doet en dat
het te verwachten is, dat de gemeente daarvan wel de vruchten
zal plukken. Het oud raadslid, dat voor dezen ambtenaar
ijverde, verdient een pluim.
Nu het antwoord van Burgemeester en Wethouders op
mijne vraag betreffende Endegeest. Tusschen twee haakjes
merk ik op, dat de heer Fokker voor eigen risico gesproken
heeft; ik heb hem niet om zijne verdediging gevraagd, noch
ruggespraak met hem gehouden.
Het antwoord van Burgemeester en Wethouders nu was,
dat als de Commissie van Beheer van Endegeest het noodig
vindt, zij ook de voorlichting vraagt van den Directeur van
Gemeentewerken. De Directeur zal dus wel verantwoordelijk
zijn aan de Commissie van Fabricage voor kleine technische
zaken, maar niet voor Endegeest. Dan wil ik toch openlijk
te kennen gevendat ik als lid van de Commissie van Fabri
cage niet verantwoordelijk wil gesteld worden voor hetgeen aan
de Gasfabriek, aan Endegeest of aan de Bouwpolitie gebeurt.
Nu spreekt men van conflicten, maar dat doet men zoo vaak
als men geen zin in de zaak heeft.
Ik wensch echter geen conflict en daarom zwijg ik er
verder over.
De Voorzitter. Een enkel antwoord, waar dit mijnerzijds
noodig schijnt.
De opmerkingen van den heer Fockema Andreae over de
wenschelijkheid om de draagkracht van de gemeente te ver-
grooten, zijn natuurlijk zeer behartigenswaard; maar juist uit
zijne rede blijkt, dat wij ons in dit opzicht niet veel hebben
te verwijten, omdat het gemeentebestuur nog al voortvarend
is geweest. Én op het gebied van de industrie èn op dat van
het marktwezen èn in heel veel andere opzichten zijn Burge
meester en Wethouders en de Raad er op uit, om die draag
kracht te trachten te vergrooten. En evenmin behoeven wij
ons iets te verwijten ten aanzien van de vraag, of vwj eene
tegemoetkomende houding aannemen tegenover de Universiteit
en de studenten.
Wat betreft het onderwijs, zijn Burgemeester en Wethouders