DONDERDAG 29 OCTOBER 1908.
201
Deze post vraagt evenwel om meer.
In 1910 wordt ze, zooals uit den staat der schulden blijkt,
in eens 13240 hooger, veroorzaakt door de leening van
1906, terwijl in 1911 en 1912 door andere leerlingen telkens
weer 1000 meer gevraagd zal worden, dat is dus voor 1912
15240 meer dan thans.
Wanneer we dus een eindoordeel over de uitgaven vellen,
moeten we constateeren, dat de meeste hoofdstukken om
meer vragen en om meer blijven vragen.
Daarin moet dus door meerdere ontvangsten worden voorzien.
Dat deze niet tegen de vermeerdering van de uitgaven op
wegen, blijkt reeds uit de verhooging van de plaatselijke
belasting.
De ontvangsten wegens vroegere diensten zijn op deze
begrooting voor slechts ƒ91:23,365 gebracht. Waar dit in het
vorige jaar ƒ22542,03 bedroeg, blijft dit daarbij ƒ13000 ten
achter, terwijl het ruim ƒ24000 minder is dan in 1907. Van
het batig saldo van het vorige jaar moeten we het dus
niet hebben.
Ook niet van de inkomsten uit bezittingen. Geraamd wordt
thans een bedrag van ƒ45430,635, dat is ƒ2200 minder dan
verleden jaar en ruim ƒ11000 minder dan in 1907 hierop
ontvangen is.
Het derde hoofdstuk vertoont een belangrijke stijging. Voor
de marktgelden is thans ƒ900 meer uitgetrokken dan in 1908,
terwijl ze bijna ƒ7000 hooger verwacht worden dan in 1907.
Ook de weegloonen en plaatsgelden aan de gemeentewaag
worden ƒ1200 hooger geraamd dan verleden jaar, de heffingen
voor 't openbaar slachthuis ƒ750 meer.
Onder deze afdeeling behoort mede de Gasfabriek, wier
rekening elk jaar met genoegen doorgebladerd wordt, waar dit
gemeentebedrijf voor de gemeentekas een krachtige steun
geworden is. Uit de Gasfabriek zelve wordt ƒ2000 meer aan
rente verwacht, uit de Electriciteitsfabriek 1500 meer. Waar
de laatste veel beter marcheert, dan verwacht kon worden,
is dit een lichtpunt. De winst uit de Gasfabriek wordt ƒ5000
hooger geraamd, deze wordt echter door het voorgestelde
nadeelig slot der Electriciteitsfabriek verslonden. En wel is
dit ƒ1500 lager geraamd dan verleden jaar en geeft deze
fabriek veel hope voor de toekomst, maar de winst uit de
Gasfabriek kan daardoor dalen, daar electriciteit op vele
plaatsen het gas vervangt.
Al te veel mag dus op vooruitgang van dezen post in
de eerste jaren niet gebouwd worden.
Nog behooren tot dit hoofdstuk de gestichten Endegeest en
Rhijngeest, die verondersteld worden ƒ1900 meer te zullen
opbrengen. Zal dit zoo blijven, als de Idiotenafdeeling er
komt? zal dan het geraamde overschot van ƒ3783 zoo blijven?
zal dit in de eerste jaren niet verdwijnen of zelfs een bijlegger
worden? Wij vreezen er voor, al gelooven we, dat dit op den
duur wel terecht zal komen.
De schoolgelden, die mede tot dit hoofdstuk behooren, zijn
stationnair gebleven.
In den verzamelstaat zien we dit hoofdstuk begroot op
ƒ385868, dat is is ruim ƒ17000 hooger dan verleden jaar.
Uit de voorafgaande beschouwing blijkt dus, dat op dit
meerdere bedrag niet voor de toekomst te rekenen is.
De eenige post, die daarin verbetering zou kunnen brengen,
is die der schoolgelden.
Welke wijziging ik daarin aanvankelijk zou willen brengen,
is bekend; zij kan later breeder behandeld worden.
Voor het lager onderwijs zou een schoolgeld naar draag
kracht bij een goed opgezette regeling meer kunnen opbrengen,
zonder dat bet daardoor belangrijk zou drukken.
Het vierde hoofdstuk, der belastingen, leert ons, dat de
rangschikking der gemeente Leiden in de 3® klasse der per-
soneele belasting haar ongeveer ƒ6000 zal kosten, waartegen
de ƒ1800 hooger geraamde opcenten op de gebouwde eigen
dommen en de ƒ1000 hooger geraamde hondenbelasting niet
opwegen, vooral niet, waar het vergunningsrecht 1000 lager
geraamd wordt. Bevatte dit hoofdstuk niet de eigen plaatse
lijke belasting, die opgezet wordt naar behoefte, dan toonde
dit een verlies van ongeveer ƒ4200.
Het hoofdstuk: »Uitkeeringen aan de gemeente",maakt dit
voor een deel weer goed.
Voor het lager onderwijs is aan rijkssubsidie ƒ18822 meer
uitgetrokken, die echter grootendeels aan meerdere uitgaven
weggaan, ook wordt ruim 3000 meer verwacht aan bij
drage voor arme krankzinnigen Deze laatste post zal echter
wel slinken, als Rotterdam zijn gesticht te Poortugal kan
openzetten.
Hethoofdstuk, dat dan volgt: Ontvangsten van verschil
lenden aard en toevallige baten" is blijkens het sectieverslag
een voorwerp van bijzondere studie van sommige raadsleden
en ook van Burgemeester en Wethouders geweest. Daaronder
vallen de aflossingen van de Gasfabriek.
Voor enkele jaren, toen de begrootingen minder hoog waren
dan thans, heeft de heer A. J. van Hoeken het denkbeeld
reeds ter sprake gebracht, zoowel in de Commissie van Finan
ciën, als in de sectiën. Hij vond toen tegenstand bij sommigen
van hen, die thans voorstanders zijn.
Zijn gedachte om de helft der aflossingen van de Gasfabriek
te bestemmen ter vermindering der aflossingen over de gemeente
lijke leeningen, en de andere helft voor aankoop van rentegevend
goed, is inderdaad zeer rationeel.
(Waar thans een voorstel in dezen geest is ingediend, laat
ik dit verder rusten.)
Wanneer wij nu onze slotsom trekken uit de beschouwing
van uitgaven en ontvangsten, komen we tot deze conclusie:
De uitgaven toonen in de verschillende takken van dienst
neiging tot uitzetten, wat meer is, het volgend jaar, als de
reeds aangenomen school klaar is, sterkere aflossingen der
gemeenteschuld gevraagd wordt, als daarenboven een nieuwe
leening moet worden gesloten, zullen de uitgaven belangrijk
stijgen.
Daartegenover geven de ontvangsten geen aanleiding om
een gelijke stijging te verwachten.
Mitsdien stijgt het percentage van den hoofdelijken omslag,
zoo geen bijzondere voorzieningen worden getroffen, telkens
hooger.
Het verwondert ons niet, dat bij Burgemeester en Wethouders
de financieele toestand der gemeente een onderwerp van belang
rijke besprekingen is geweest.
In hoofdzaak liepen deze over de voorgestelde overschrijving
der aflossingen van de Gasfabriek en over een voorgestelde
belasting op den eigendom. Wat de eerste betreft, waar ik in
de sectie deze overschrijving zelve verdedigd heb, kan ik niet
anders dan die toejuichen.
Mijn indruk bij het lezen van het sectieverslag was evenwel,
dat de voorstanders der vroegere zoo ver weggeworpen over
schrijving deze beschouwen als de toegestoken reddingsplank,
om van den anderen besproken maatregel den schrik van
huiseigenaars en notarissen verschoond te blijven.
Mijn gevoelen is, dat de voorgestelde overschrijving uitstekend
dienst kan doen, om te voorkomen, dat het belastingpercentage
niet schrikbaarlijk stijgt, maar dat deze andere maatregelen
niet uitsluit.
En nu wil ik op de aangeduide belasting niet vooruitloopen,
zoolang ze niet voorgesteld is, maar ik wil er wel op wijzen,
dat voorziening noodig is.
Voor mij rijst echter de vraag, of uit de bedrijven der
gemeente, als slachthuis, scholen enz. door bezuiniging of door
verhooging van heffingen niet meer is te winnen dan nu het
geval is. Waar het kan in de eerste plaats door bezuiniging,
waar het moet door vermeerdering van ontvangsten. Dat er
om het schip drijvende te houden bijzondere maatregelen
moeten genomen worden, staat bij mij vast. Maar dat daarbij
alle takken van dienst aan een nadere beschouwing moeten
worden onderworpen, voor zoover de geldelijke zijde betreft,
evenzoo.
De Voorzitter. Ik heb u laten uitspreken en het resultaat
is geweest, dat in uw betoog over de voorgestelde maat
regelen van meerderheid en minderheid in het college van
Burgemeester en Wethouders zoo goed als niets wordt ge
zegd. Ik ben er zeker van, dat u meer succes zoudt hebben
gehad met uwe rede, wanneer die uitgesproken was, nadat
de discussie over de moties was gesloten. Dan zoudt u wel
licht reeds dadelijk antwoord hebben kunnen krijgen op de
verschillende detailpunten door u besproken, wat nu voor-
loopig althans, moet achterwege blijven.
De heer Fokker. M. d. V. Wanneer ik het woord vraag
over de voorstellen van den heer Juta c. s. en Meuleman
dan wil ik eerst amende honorable doen tegenover u, die
betere voelhorens bleek gehad te hebben ten aanzien van
het betoog van den heer Vergouwen dan ik. Wanneer ik
alles te voren geweten had, dan zou ik straks anders of
liever niet gesproken hebben.
U hebt daarstraks gezegd, dat de meerderheid van Burge
meester en Wethouders een afdoenden maatregel wenscht.
Wie wenscht die in deze benarde omstandigheden niet? Nu
wordt door u gezegd, dat de minderheid van Burgemeester
en Wethouders, die het bekende voorstel omtrent de Gas
fabriek heeft gedaan, de aflossing niet wil uitstellen, maar
afstellen. U hebt daarbij aangehaald het oordeel van de
theoretische economisten, die van meening zouden zijn, dat
eene vermindering van aflossing steeds verkeerd is. In theorie
mogen u en zij gelijk hebben, in de practijk niet. De eerste
ƒ5000 toch, waarvan de heer Juta heeft gesproken, is aflos
sing van een bedrag dat reeds lang afgelost is. Ten aanzien
van deze ƒ5000 kan dus niet gelden wat door u namens
de meerderheid van Burgemeester en Wethouders is gezegd,
die ƒ5000 kunnen er ontwijfelbaar worden afgenomen. Ik
geloof ook niet, dat het juist is wat u zegt, dat nl. de af
lossing niet zal worden uitgesteld maar afgesteld, want er
wordt afgelost. De gemeente, die zelf aflossen moet voor lee
ningen, die de Gasfabriek heeft gesloten, lost af. Maar waarom
moet er nu eene dubbele aflossing plaats hebben Waarom