216
DONDERDAG 29 OCTOBER 1908.
betrokkene figureert sedert 15 Mei van dit jaar op de kiezers
lijst en schijnt dus f 450 te verdienen. Dit is ook wel
mogelijk, want onder de opgaven der rekening vond ik
„veilingskosten" tot een bedrag van ruim f 153, en bij het
nazien der gemeenterekening heb ik een aantal quitanties
van bedoelden knecht gevonden voor het verleenen van hulp
bij de driemaandelijksche verkoopingen. Ik vind dit uitstékend,
dat men een behoorlijken knecht een behoorlijk loon bezorgt,
maar de wijze van regeling vind ik ietwatvreemd en
daarop heb ik gewezen. Ik vind het verkeerd, dat aan iemand,
die vast werk heeft, op dergelijke zonderlinge manier een
salaris bijeengeteld wordt.
In de tweede plaats geef ik dan ook de Commissarissen in
overweging eens te letten op andere traktementen, die wel
niet op een zóó gecompliceerde wijze worden gevonden, maar
waarbij men soms minder verdient dan een stoker aan de
Gasfabriek en toch als heer voor den dag moet komen.
Ik hoop, dat wijziging van dezen toestand niet lang meer
zal uitblijven, want ik heb vertrouwen in de toezegging van
Commissarissen en in de belofte van Burgemeester en Wet
houders.
De heer Reimeringer. M. d. V. Ik wensch nog met een
enkel woord het advies van de meerderheid der Commissie
van Financien toe te lichten. Deze rekening kan inderdaad
niet anders opleveren dan een nadeelig saldo; zelfs de be
strijding van mijn geacht medelid in die Commissie versterkt
mij in die opvatting.
En nu vinden wij dat het niet op onzen weg ligt kunst
matig de begrooting zoo te veranderen, dat er een batig saldo
overblijft of dat inkomsten en uitgaven gelijk zijn. Wanneer
men dit wil, goed, maar niet wanneer dit nadeelig is voor de
gemeente. Wanneer geld op prolongatie wordt uitgezet is de
rente die men krijgt niet zoo groot, als de Ontvanger betaalt
wanneer hij geld moet opnemen, zoodat dientengevolge het
deficit ook grooter wordt. Men zou dan eene begrooting krijgen,
die in schijn sluit, maar waarop feitelijk de uitgaven hooger
zijn dan de inkomsten.
Wat betreft het gaan van de menschen naar de particuliere
pandjeshuizen, ik ben heilig overtuigd dat bij verhooging van
de beleeningsom die huizen nog meer menschen naar zich toe
zouden trekken en het zou mij onverschillig laten indien het
alleen gold l'art de grouper les chiffres, maar ik moet mij er ten
sterkste tegen verzetten als deze groepeering nadeelig voor de
gemeente is. Dank u, mijnheer de Voorzitter.
De heer van der Lip. Als Commissaris van de Bank van
Leening zou ik een enkel woord willen zeggen. En dan begin
ik met hetgeen de heer Zwiers in het midden heeft gebracht
over de regeling der salarissen, en wat in het verslag minder
juist schijnt weergegeven. Commissarissen hebben geen ge
legenheid gehad de grieven van den heer Zwiers onder de
oogen te zien, want zij hebben in het duister getast omtrent
de bedoeling van hetgeen in het verslag stond, nl. dat de salaris
regeling eene onmogelijke is. Wij meenden dat de salarisregeling
niet onmogelijk was, omdat zij reeds jaren gegolden had en
dat de opmerking alleen sloeg op het bedrag der salarissen.
Commissarissen zijn nu al lang doende om te overwegen, het
is in het antwoord van Burgemeester en Wethouders ook
medegedeeld, of het niet tijd is om daaromtrent voorstellen
aan den Raad te doen. Natuurlijk zal dan meteen rekening
worden gehouden met de opmerkingen heden door den heer
Zwiers te berde gebracht. Die waren niet bekend, want zij
stonden niet in het verslag genoemd.
Nu de opmerking van den heer Vergouwen. Commissarissen
zijn het volkomen eens met de meerderheid van de Commissie
van Financiën, die den weg, welken de heer Vergouwen op wil,
verderflijk acht, Er is terecht op gewezen dat wanneer de
beleeningsposten werden verhoogd, de mogelijkheid bestaat,
dat het publiek naar de particuliere pandjeshuizen zal ge
dreven worden. De heer Vergouwen heeft den nadruk gelegd
op de woorden in het verslag»dat het wel eens zou kunnen zijn"
en vraagt nu of wij dat nader kunnen aantoonen. Dat is een
tamelijk naïeve vraag. Wij hebben daaromtrent natuurlijk geen
bepaalde zekerheid. Maar het spreekt toch wel van zelf, dat
wanneer wij de kosten gaan verhoogen, de menschen zullen
worden gedreven naar de particuliere pandjeshuizen. Men moet
toch niet te licht denken over de concurrentie van die huizen.
In de verschillende particuliere pandjeshuizen te zamen wordt
per jaar evenveel beleend als in de Bank van Leening. Men
moet dus niet denken, dat de Bank van Leening het leeu
wenaandeel heeft en de anderen niets te doen hebben. En
nu behoeft het toch, dunkt mij, geen nader betoog, dat wan
neer wij de kosten gaan verhoogen, die andere huizen daar
van zullen profiteeren. Ik kan mij niet begrijpen, dat men dit
nader wenscht aangetoond te zien. En wanneer dit waar is,
dan zou men met die verhooging natuurlijk een gevaarlijk
spel spelen; men zou de menschen drijven naar die gelegen
heden, waar zij juist niet moeten komen; de Bank van Leening
dient juist om ze daar vandaan te houden. En bovendien zou
de gemeente, wanneer de menschen meer naar de particuliere
huizen gingen, ook uit de Bank minder inkomsten trekken.
Wat betreft het beleggen van het kasgeld, de heer Reime
ringer heeft er reeds terecht op gewezen, dat de nu gevolgde
handelwijze geen afkeuring verdient. Wat wij nu overhouden
wordt gebracht naar den Gemeente-ontvanger, die het altijd
best kan gebruiken en het wordt dus wel degelijk altijd rente-
gevend gemaakt. Wat zou er nu bereikt worden, wanneer het
door de Bank zelve werd belegd? Alleen zou men daardoor
krijgen een beter overzicht van de exploitatie, maar tegenover
dat kleine voordeel zou een groot nadeel staan, daar aan het
beleggen van geld natuurlijk allerlei moeielijkheden verbonden
zijn, en zooals het nu gaat wordt het geld toch ook voor de
gemeente rentegevend gemaakt. De gemeente heeft er eer voor
deel dan nadeel van, dit ben ik met den heer Reimeringer ge
heel eens. Wanneer men het weten wil, zou men voor zich
zeiven kunnen narekenen, welke rente men zou gekweekt hebben
als Commissarissen de gelden hadden belegd. Er is dus m i.
geen enkele reden om in den bestaanden toestand verandering
te brengen, want dit zou aan Commissarissen onnoodigen last
bezorgen en der gemeente geen profijt geven; misschien zou
zij er nog wel op toeleggen.
Ik meen hiermede voldoende aangetoond te hebben, dat de
heer Vergouwen een verkeerden weg op wil. Hij wil de Bank
van Leening op ééne lijn stellen met het Slachthuis, Ende
geest en Rhijngeest, maar hij vergeet dat de Bank geen com-
merciëele, maar een philantropische inrichting is, dienende
om de menschen af te houden van de verderfelijke pandjes
huizen. Uit dit oogpunt beschouwd blijft van de geheele rede
neering van den heer Vergouwen niets meer over.
De heer Pera. M. d. V. Ik vereenig mij geheel met het
geen de heer van der Lip gezegd heeft, maar wil er nog iets
bijvoegen. Ik had nog niet lang geleden mijne intrede in
dezen Raad gedaan, toen de Bank van Leening in het bijzon
der werd besproken, naar aanleiding van de vraag, of het
eigenlijk voor de gemeente niet nutteloos werk was zich met
de Bank van Leening te bemoeien. Bij die gelegenheid is de
werkkring der Bank breedvoerig besproken en is de nadruk
hierop gelegd, dat het publiek zich veel gemakkelijker begeeft
naar de particuliere pandjeshuizen dan naar de officieele ge
legenheid, welke de gemeente geopend heeft. De misbruiken,
klevende aan die pandjeshuizen en de hooge rente, welke
zij berekenen, zijn de redenen geweest, dat men van ge
meentewege met de Bank van Leening is begonnen. Toch
moet, hoewel die instelling is opgericht in het belang en ten
voordeele van hen, die wekelijks voor hun levensonderhoud
geld leenen, nog veel moeite gedaan worden om de menschen
van de gemeentelijke Bank gebruik te doen maken. Het pu
bliek, dat zich van deze instellingen bedient, moest beter weten
en eigen belang begrijpen. Dit is blijkbaar echter niet het
geval; anders toch zou men meer moeite doen om haar niet
noodig te hebben.
Zooals de zaak in den loop der tijden is geregeld, beant
woordt de Bank het best aan het doel der oprichting, dat wil
zeggen, om de menschen, wier geldelijk beheer veel te wen-
schen overlaat, op de minst kostbare wijze uit de moeilijk
heid te helpen.
De heer Bosch. M. d V. Ik wensch slechts eene opmer
king te maken, die nog niet in het debat is gebracht, nl.
dat, als wij een juiste voorstelling van de cijfers willen heb
ben van de Bank van Leening, deze niet alleen ontlast moet
worden met de rente van de gelden, die zij over heeft, maar
dan ook belast moet worden met de rente van de f 64000,
welke aan haar door de gemeente zijn geleend.
De heer Vergouwen. M. d. V. De heer van der Lip heeft
gezegd, dat ik niets meer te zeggen zou hebben, maar ik heb
toch nog wel wat te zeggen, namelijk dit. Ik ontken niet,
dat de Bank van Leening oorspronkelijk is geweest een phi
lantropische inrichtingmaar dit wil nog niet zeggen
dat die philantropische inrichting geld aan de gemeente
moet kosten. Oefent de gemeente op deze manier philantro-
pie uit, goed, maar als het haar niets kost des te beter. Zij
heeft er dan de moeite en zorg voor.
Voorts begrijp ik niet, dat als het bedrag van f 975 ver
deeld werd over het groot aantal posten, dat in de Bank van
Leening beleend wordt, de beleeningsrente zooveel zou moe
ten stijgen, dat de menschen daardoor zouden gedreven wor
den naar de particuliere pandjeshuizen.
Dit staat bij mij niet vast, juist omdat het getal panden
in de Bank van Leening behandeld, bijzonder groot is, ik
meen 60000. Wanneer men bet bedrag omslaat over die 60000
panden, dan wordt het zeer gering. En men zou door eene
kleine verhooging kunnen zorgen, dat althans een paar pos
ten, die van verlies op verkochte panden ad f 264.30 en die
van veilingskosten ad f 153 31, door die verhooging konden
worden gedekt.