DONDERDAG 29 OCTOBER 1908.
215
Men zal eerder tot de conclusie komen, dat die dam ontzet
tend weinig helpen zal, wanneer het Oegstgeesterkanaal al-
gesloten wordt bij het Warmonderhek en men de Maand ag-
sche Wetering openlaat; die wetering immers geeft ruime
gelegenheid om het water uil de Haarlemmer Trekvaart en
de ten westen gelegen duinstreek af te voeren naar het stoom
gemaal te Katwijk. Wanneer nu het Oegstgeesterkanaal wordt
afgesloten, dan zal tijdens het werken van het stoomgemaal
die wetering zooveel te harder beginnen te loopen. Het water,
dat Katwijks gemaal anders slechts voor een deel krijgt,
krijgt het dan in veel sterker mate door verhoogden trek.
De afsluiting, ook van die Maandagsche Wetering alleen, zou
echter m. i. nog niet voldoende zijn, er dienen dan ook nog
andere wateren afgesloten te worden. Al de watertjes aan
den linkerkant van den Rijn voeren ook water aan. Naar
mate men nu in het Oegstgeesterkanaal beletselen gaat aan
brengen en den waterstand daar lager maakt, naar die mate
zal ook de Rijn sterker trekken. Wanneer men niet maakt
een soort samenstel, waarbij de meeste ruimere weteringen
worden afgesloten, dan vrees ik dat het bestaan van een
enkelen dam bij het Warmonderhek, Leiden al bitter weinig
zal helpen. Over het door den heer Zaalberg aanbevolen plan
zal ik verder niet spreken; ik heb alleen gemeend het zoo
even gezegde te moeten opmerken, omdat ik den indruk
kreeg, dat bij sommigen omtrent dien dam een verkeerde
gedachte bestaat, en zij daarvan ten onrechte een voordeelig
gevolg verwachten.
De heer Zaalberg. M.d.Y. Mag ik u en den geachten
vorigen spreker opmerken, dat ik 26 Maart heb medegedeeld,
dat wanneer het blijkt dat de afsluiting van het Oegstgeester
kanaal goed helpt, dit eene groote verbetering is, maar ook,
dat wij een paar afsluitingen kunnen aanbrengen bij de
Maandagsche Wetering en bij de van Disselbrug in het
Plantsoen, omdat bij afsluiting van de van Disselbrug de
groote trek niet door den Singel zou gaan, maar vooral door
Levendaal en Rapenburg. Wordt ook de Maandagsche wetering
afgesloten, dan zal het spuien nog veel krachtiger werken.
Dit neemt niet weg, dat reeds bij afsluiting van den grooten
toevoer van het Oegstgeesterkanaal zeker 3/4 van het water,
dat te Katwijk wordt uitgeslagen, zijn weg er heen door de
Leidsche grachten genomen heeft.
De heer Reimeringer. M.d.V. Ik wensch er op te wijzen,
dat. bij doorvoering van het plan van den heer Fokker het
Rapenburg onbewoonbaar zal worden. Hoe zijn wij aan dezen
post gekomen Toen een paar jaar geleden door de bewoners
van het Rapenburg een request is ingediend om te gemoet
te komen aan den vreeselijken stank of anders over te gaan
tot demping, als iets anders niet mogelijk was, heeft men,
daar demping om financieele redenen niet mogelijk was, om
toch iets te doen om aan het billijk verzoek der bewoners
tegemoet te komen, dezen post op de begrooting gebracht.
Nu spreek ik niet over het rapport van den heer van Eek,
maar wil alleen op een practisch resultaat wijzen. Toen in
den zomer gedurende de warme dagen de stank verschrikkelijk
begon te worden, kon er wegens gebrek aan water niet
gespuid worden en nam de stank steeds toedoch toen er
weer water kwam en er gespuid kon worden, was dadelijk
de stank verdwenen
Dit practisch resultaat wilde ik den heeren in overweging
geven.
Den heer Fokker. M.d.V. Waar Burgemeester en Wet
houders een antwoord hebben toegezegd op de concrete vraag
van den heer Zaalberg, vind ik het beter geen stemming over
- den post te vragen.
De beraadslaging wordt gesloten en volgnummer 132 zonder
hoofdelijke stemming aangenomen.
Volgn. 133 wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke
stemming aangenomen.
Beraadslaging over volgn. 134 luidende: „Uitgaven voorde
Bank van Leeningf 1015".
De Voorzitter. Hierbij komt tevens in behandeling de begroo
ting voor de Bank van Leening.
De heer Vergouwen. M.d.V. Ten aanzien van de begrooting
van de Bank van Leening is, zooals den Raad is gebleken,
eenig verschil van meening gerezen tusschen de verschillende
leden van de Commissie van Financiën.
Er was eene meerderheid en eene minderheid, welke
laatste bestond uit mij. Bij de beschouwing dier begrooting
bleek mij, dat de Bank van .Leening niet wordt opgevat als
eene soort zaak, maar zuiver als een onderdeel der gemeente-
begrooting.
Nu zijn er echter verschillende gemeentebedrijven, die ook
als onderdeel der gemeentebegrooting beschouwd worden,
maar die toch ook worden opgevat als eene soort zaak, waarvan
wij een commercieel overzicht ontvangen. Ik herinner aan
het Slachthuis, aan Endegeest, aan Rhijngeest. Een dergelijk
overzicht geeft ons beteren kijk op de zaak.
Hadden wij nu ook zulk een overzicht van de Bank van
Leening, dan zouden wij beter kunnen overzien, wat deze
instelling aan de gemeente kost.
Zoo vind ik onder volgnummer 10 van de inkomsten genoemd
een bedrag van f 64000. Dat is het kapitaal, dat de gemeente
aan de Bank van Leening heeft verstrekt, en waaromtrent
dan nog verder wordt vermeld, dat er geen rente geboekt kan
worden, omdat de Bank van Leening in 1907 een nadeelig
saldo heeft opgeleverd. Wanneer wij den post van f 975
reserveeren, dan krijgen wij den indruk, dat de Bank van
Leening slechts f 975 aan de gemeente kost, maar feitelijk is
dit meer, want er moet nog worden bijgeteld de rente van
de f 64000, die aan de Bank van Leening zijn verstrekt en
waarvoor geen rente wordt betaald. Nu is bij mij de vraag
gerezen, of het niet mogelijk zou zijn dit nadeelig saldo van
de Bank wat te reduceeren of zoo mogelijk geheel te doen
verdwijnen. Wanneer ik de laatste rekening inzie, dan vind
ik daarop een bedrag voor verlies op verkochte panden en voor
veilingskosten, terwijl ook vroeger van de gelden, die de Bank
van Leening in kas had, stortingen plaats hadden bij den
Gemeente-ontvanger, waarvoor aan de Bank geen rente werd
uitbetaald.
Nu heb ik wel verschillende argumenten gehoord, maar
die hebben mij niet overtuigd en ik zqu gaarne willen, dat
Commissarissen van de Bank ons een duidelijk beeld gaven
dat zij niet anders kunnen. Burgemeester en Wethouders
zeggen in hun antwoord in het sectieverslag het volgende
„Wij zijn het met Commissarissen der Bank eens, dat eene
verhooging der beleeningskosten niet wenschelijk zou zijn,
omdat het gevolg van dien maatregel weieens zou
kunnen z ij n, dat het publiek naar de huizen van verkoop
met recht van wederinkoop werd gedreven." Er is hier dus
geen vast idee; er wordt alleen gezegd: de mogelijkheid zou
wel eens kunnen bestaan, dat het publiek werd gedreven
naar de huizen van verkoop met recht van wederinkoop
nu zou ik wel eens willen weten, op welke gegevens die vrees
berust. Hebben Commissarissen dienaangaande niets anders
te zeggen dan in het sectieverslag voorkomt? Het is er mij
niet om te doen een soort van oppositie te voeren, ik wensch
alleen de gronden van Commissarissen te weten, opdat wij
in de gelegenheid zijn te overwegen, of deze zaak niet op
andere wijze kan aangepakt worden, waardoor deze instelling
op den duur geen schadepost voor de gemeente blijft.
De heer Zwiers. Met genoegen heb ik het antwoord van
Burgemeester en Wethouders en van Commissarissen van de
Bank van Leening, op een van de vragen in de secties gedaan,
gelezen.
Er wordt nl. in uitzicht gesteld eene wijziging in de regeling
der salarissen van de ambtenaren dier instelling. Ik ben het
geweest, die in de secties op de mijns inziens vreemde wijze
van salarisregeling heb gewezen. Blijkbaar heeft de rapporteur
bij het weergeven van het gesprokene een overigens zeer te
prijzen beknoptheid betracht, en daaraan is het zeker toe te
schrijven, dat Commissarissen niet geheel begrepen hebben,
wat met de vraag bedoeld was. Ik wil die thans nog even
toelichten, in de hoop dat bij de in uitzicht gestelde regeling
met dit bezwaar, dat mij wel eenigszins dringend schijnt,
rekening zal worden gehouden.
De regeling der salarissen toch heeft daar plaats als bij
geen enkele andere gemeente instelling in Leiden en voorzoover
ik weet in ons land.
Er wordt, om de beambte aan een behoorlijk loon te helpen,
geput uit alle mogelijke posten. Een vaste toelage voor vast
werk wordt niet gegeven, maar er wordt, om een beeld te
gebruiken, aan de dienstmeid betaald voor zóóveel maal
opendoen, voor het poetsen van zóóveel schoenen en voor het
doen van zóóveel boodschappen.
Ik zal dit niet illustreeren met zoovele voorbeelden als er
beambten zijn, maar als sprekend voorbeeld wil ik den knecht
dier instelling ter sprake brengen. Een vast salaris voor hem
vind ik niet uitgetrokkenik vind alleen, dat hij als bediende
aan het hoofdkantoor de kapitale som van f 48 verdient per
jaar. Maar aan „administratieloon" voor het hulpkantoor A
aan het Utrechtsche Veer trekt hij nog f 70.075. Ik weet
niet, welk deel van de administratie hij daar voert, maar hij
schijnt er althans aan mee te werken. In de derde plaats
krijgt hij als zijn aandeel in „administratieloon aan het
kantoor B" (Lammermarkt) 71. Blijkbaar echter vindt hij
in deze belooningen geen menschwaardig bestaan, want de
gemeente geeft hem nog een „toelage" van f 120, en toen
ook daarmede nog niet bereikt werd, dat de man behoorlijk
rond kon komen, heeft hij nog een „buitengewone toelage''
bekomen van f 60. Zoo zien we, dat reeds vijf verschillende
gemeentepotjes moesten worden aangesproken, om den man
te helpen aan een salaris van even zeven gulden per week.
Daarmee ben ik echter nog niet eens aan het eind, want de