214
DONDERDAG 29
OCTOBER 1908.
Wanneer de heeren willen nalezen wat ik toen gezegd heb
en zij nemen er een kaart bij, dan geloof ik dat zij alles
zeer duidelijk zullen begrijpen, wat ik toen heb medegedeeld.
Nu komt het mij voor, dat zulk een royaal aanbod wel niet
licht meer terug zal komen en daarom zou ik Burgemeester
en Wethouders willen vragen, of zij het aanbod van den
heer Krantz nog eens nader onder de oogen willen zien en
met een voorstel bij den Raad willen komen.
Ik heb hier de schriftelijke mededeeling van den heer
Krantz, dat hij de risico van de afsluiting van het Oegst-
geesterkanaal door middel van schutsluizen onder enkele be
paalde voorwaarden voor zijne rekening wil nemen. Ik zal
dien brief gaarne aan Burgemeester en Wethouders over
leggen. Den 2östen Maart heb ik ook gezegd, dat ik een
desbetreffend voorstel niet zelf wil doen, omdat waar het
een zoo groot Leidsch belang geldt, het voorstel behoort uit
te gaan van Burgemeester en Wethouders. Daarom dring ik
er nogmaals sterk bij Burgemeester en Wethouders op aan,
dat zij het door mij gesprokene op den 26sten Maart nog
eens goed bestudeeren, de zaak nog eens rijpelijk overwegen
om dan vervolgens met een flink voorstel voor den dag te
komen. Afgezien van dit alles hoop ik, dat de post voor
spuiing bestendigd zal blijven, want zeer zeker hebben wij
een stap in de goede richting gedaan. Al is er den vorigen
en dezen zomer eenige lucht merkbaar geweest, het was
toch aanmerkelijk minder dan vroeger en ik kan in deze bij
ondervinding spreken.
De heer Fokker. Het spijt mij wel, dat ik niet hetzelfde
heb gelezen in het uitvoerige rapport van Dr. van Eek. dat
aan den Raad is overgelegd, waarvoor ik Burgemeester en
Wethouders dank zeg, als de heer Zaalberg. Deze heeft er uit
gelezen dat de spuiing helpt. Nu staat er in het rapport dat
de spuiing helpt, maar voor 2 of 3 dagen. Wel staat in het
rapport, dat door die spuiing het vuile water wordt verwijderd,
maar verder lees ik: »Niet verwijderd echter worden de
rottende stoffen, die zich op den bodem der grachten hebben
verzameld en evenmin zal veel gewijzigd worden in de inten
siteit van de rotting die daar plaats heeft. Het is dus te ver
wachten, dat zelfs een totale verversching van het grachtwater
slechts een tijdelijken invloed op de zuiverheid zal hebben. Het
water zal reukloos blijven totdat de nieuw toegevoegde voorraad
zuurstof weer is verbruikt. Daar het zuurstofverbruik zeer
aanzienlijk is, zal een dergelijke waterverversching slechts een
zeer tijdelijke verbetering kunnen brengen, als niet andere
oorzaken medewerken om het bereikte resultaat in stand
te houden. Van spuiingen, hoe sterk ook, is dus niet een
blijvende verbetering van het water te verwachten. Wel kan
daardoor op een gegeven oogenblik aan een hinderlijk stinken
der grachten een einde worden gemaakt, doch hoelang deze
verbetering zal standhouden is vooraf niet te zeggen."
En aan het slot van zijn rapport, wanneer hij samenvat
de resultaten van zijn onderzoek, zegt Dr. van Eek: «Kunst
matige spuiingen hebben een zeer gunstigen invloed. Bestaan-
den stank doen zij snel en volledig verdwijnen; echter bren
gen zij in geheel geen blijvende verbetering. Reeds na circa
3 dagen is het effect weer geheel verloren.''1 Wanneer nu
die spuiingen naar mij door den Wethouder van Fabricage
is verzekerd f250 kosten, dan kost het ons om 3 dagenlang
geheel van stank te zijn bevrijd, telkens eiken dag ƒ80. Ik
vraag of die uitgaaf niet wat al te zwaar zal drukken op
het gemeentelijk budget. Wanneer men berekent, dat daar
door bovendien nog geen blijvende verbetering wordt aange
bracht, dan geloof ik niet dat het verantwoord is om daar
voor ƒ2000 te voteeren. Iets anders zou het zijn, wanneer
een schot in het Oegstgeesterkanaal mocht kunnen worden
aangebracht en gebruik kon worden gemaakt van de hulp
van den heer Krantz, aan wien zeker elk raadslid gaarne
hulde zal brengen en dit den toestand blijvend verbeterde.
Indien dit denkbeeld door Burgemeester en Wethouders
mocht worden overgenomen en de onderhandelingen met
Rijnland konden tot een gunstig resultaat leiden, dan zou ik
geen bezwaar tegen de uitgaaf hebbenanders zal ik moeten
tegenstemmen.
De heer Meuleman. In de eerste plaats heeft het mij ge
troffen, dat het rapport van Dr. van Eek op enkele plaatsen
zichzelve tegenspreekt.
De heer van Eek zegt nl »Het is met geen mogelijkheid
te zeggen, hoelang het gunstige effect van de spuiing zal
duren;" maar in zijne conclusie zegt hij, dat dit niet langer
dan 2 a 3 dagen het geval zal zijn. Dit vind ik vreemd in
het rapport. Naar mijne meening moeten wij niet afgaan op
zijn rapport, maar op onze ondervinding en dan mag ik zeg
gen, dat na de laatste stankperiode, de stank nog niet is
teruggekeerd. Dit is in tegenspraak met het rapport. De
heer Fokker zegt, dat er geen blijvende resultaten zijn ver
kregen. Neen, maar dan was de quaestie ook opgelost en be
hoorde de Rapenburg-geschiedenis tot het verledene. Het zijn
slechts proefnemingen, die later in radicale maatregelen moe
ten worden omgezet; maar m.i. toont de ervaring, dat de
spuiing van het Rapenburg een vrij gunstig effect heeft en
niet de minachting verdient, waarmede de heer Fokker ze
bejegent.
De.heer Vergouwen. M. d V. Ik wil nog een enkel woord
voegen bij de rede van den heer Zaalberg, niet omdat deze
niet welsprekend genoeg was, maar omdat ik de zaak nog
eens bij Burgemeester en Wethouders wil aandringen. Na
de rede van den heer Zaalberg, door hem in het voorjaar
gehouden, heb ik mij op de hoogte gesteld van de gevolgen
van zijn plan, waarvoor de heer Krantz zulk eeue belang
rijke som beschikbaar stelde. Mij is toen duidelijk geworden,
dat door dat plan de quaestie der waterverversching voor
een groot deel zou zijn opgelost, dat althans die verversching
veel krachtiger zou kunnen geschieden en met betere resul
taten dan tot dusverre.
Daarom sluit ik mij aan bij den heer Zaalberg en vraag
ik Burgemeester en Wethouders deze zaak nog eens rijpelijk
te overwegen en te trachten met Rijnland tot overeenstem
ming te komen.
Ik geloof niet, dat wij spoedig weer eene gelegenheid zul
len hebben als deze, waarbij eene gemeente een kostbaar
plan ten uitvoer kan brengen, zonder dat het haar geld be
hoeft te kosten. Dit komt niet alle dag voor.
De heer Pera M. d. V. Ik meen, dat de heer Fokker de
waarde der spuiing onderschat, wanneer hij er zoo nadruk
kelijk aan herinnert, dat na 2 a 3 dagen de ongunstige toe
stand weer terugkeert. Men moet echter niet uit het oog
verliezen, dat in elk geval de ontwikkeling van den stank
door de spuiing onderbroken wordt, terwijl bij stilstand van
het water de stank zooveel meer zal toenemen.
De heer Roem. M. d. V. Wat de heer Pera gezegd heeft,
had ik ook willen zeggen. Men moet op de praktijk letten
en dan hebben wij gezien, dat in den afgeloopen zomer de
gevels niet zoo zwart zijn geworden als een jaar geleden,
toen de uitdamping zooveel invloed had op de verf.
De heer Zaalberg. Alleen nog deze opmerking, dat wan
neer bij voortgezette spuiing de stank toch weer terugkeert,
dit hiervan een gevolg is, dat de bodem zoo vervuild is.
Wanneer de spuiing krachtig wordt doorgezet bij afsluiting
van het Oegstgeesterkanaal, zal dit ook wel beter worden.
Naarmate de bodem beter wordt, zal het nuttig effect van
de spuiing veel langer waarneembaar blijven, zoodat men bij
regelmatige spuiing na 2 of 3 jaar geen stank meer zal be
speuren, maar alleen wanneer het Oegstgeesterkanaal bij spuiing
wordt afgesloten, hetzij door een schutsluis, hetzij door
een schot.
De Voorzitter. De heer Zaalberg heeft een bepaalde vraag
tot Burgemeester en Wethouders gericht, waarop ik dit kan
antwoorden, dat zij bereid zijn de zaak in nauwkeurig onder
zoek te nemen.
Ik wil echter even uit den weg ruimen het bezwaar tegen
het rapport van Dr. van Eek ingebracht, dat het hier en
daar zichzelf tegensprak. Men heeft terecht opgemerkt, dat
Dr. van Eek op de eene bladzijde zegt, dat het niet uit te
maken is hoelang de stank na spuiing zal wegblijven, en op
eene andere bladzijde, dat die stank alsdan maar 3 dagen
zal uitblijven. De heer van Eek bedoelde met dit laatste,
voorkomende op de laatste pagina, bij ongunstige omstandig
heden, maar hij meent, dat onder gunstige omstandigheden,
d. i. wanneer b.v. na de spuiing helder of koel weer intreedt,
de stank veel langer wegblijft. Ik ben gemachtigd deze schijn
bare tegenspraak aldus toe te lichten.
De heer Korevaar. Ik zal geen gebruik maken van de ge
legenheid om op de zaak in te gaan, nu gij, mijnheer de
Voorzitter, reeds hebt gezegd, dat door Burgemeester en
Wethouders de zaak in onderzoek zal worden genomen. Na
dat onderzoek zal het geloof ik de tijd zijn om verder over
deze zaak te beraadslagen. Ik wensch echter even terug te
komen, mijnheer de Voorzitter, op uwe verklaring van de
tegenspraak in het rapport van Dr. van Eek, omdat zwijgen
hier zou kunnen worden beschouwd als toestemmen. Ik
wensch er alleen nu dit van te zeggen, dat mocht uwe rec
tificatie in strijd zijn met het rapport of de daarbij gegeven
grafische voorstelling, ik mij aan de beide laatsten wensch
te houden.
De heer de Vries. M. d. V. Een enkele opmerking slechts.
Waar de heer Zaalberg ons heeft uitgenoodigd om nog eens
na te lezen, wat hij op 26 Maart heeft gesproken, zou ik aan
die uitnoodiging het verzoek willen verbinden om ook nog
eens te lezen de korte passage in het antwoord, dat ik daarop
heb gegeven, naar aanleiding van het leggen van een dam.
Wat de dam zelve betreft, wanneer men de kaart raadpleegt,
zooals de heer Zaalberg voorstelt, dan geloof ik niet dat men
tot de conclusie zal komen, waartoe de heer Zaalberg komt.