212 DONDERDAG 29 OCTOBER 1908. niet zou durven dwingen te heien. Als de bouwpolitie dien weg was opgegaan en in twijfelachtige gevallen den bouwer had gedwongen eene heifundeering te maken, dan was de heer Fokker stellig de eerste geweest om op te komen tegen het tyrannieke optreden van de bouwpolitie, die de bouwers zóó in den grond werkt, dat zij geen bestaan kunnen vinden, en dat daardoor de huren zoo werden opgedreven, dat de huizen niet meer te verhuren waren. Waar is dan de grens? De grens is toezicht uit te oefenen, opdat wij dichte huizen krijgen, die zooveel mogelijk aan hygiënische eischen voldoen. Blijkt dan later, dat de bouwers niet de noodige zorg aan den bouw be steed hebben en de huizen niet aan onze eischen blijven vol doen, dan kunnen wij hen de schade aan den lijve doen ge voelen en de huizen laten afbreken. Dit is het eenige middel. De heer Fokker zou een heel leger ambtenaren willen hebben, doch dit is in Amsterdam ook niet het geval. In Amsterdam is het personeel veel talrijker, men neemt daar hetzelfde standpunt in als hier bij ons geldende is, en niet dat van den heer Fokker. De heer Fokker. Het is heel gemakkelijk om de lachers op zijn hand te krijgen, maar daarmede worden geen argu menten wederlegd, dat zal de heer Korevaar wel met mij eens zijn. Maar ik geloof dat het ten slotte meer in het belang van de bouwers is, dat men ze dwingt dadelijk goed te bouwen, dan dat men ze later noodzaakt een huis af te breken, omdat het gevaarlijk is voor de bewoners. Dan is al hun geld naar de maanDat zou zijn het spannen van het paard achter den wagen. En ik ben ook niet op mijn eigen oordeel alleen afgegaan, mijnheer de Voorzitter, maar ik ben met een bouwer op het terrein geweest en hij heeft ook de huizen gezien, die op mij den indruk maakten zoo sterk te verzakken. Die technicus vond het ook heel erg en was het met mij eens, dat het voor de hand lag, dat in de onmiddellijke nabij heid de grond wel evenzoo moest zijn. De heer Roem. Ik ben niet mede verantwoordelijk in de Commissie van Fabricage voor zaken de bouwpolitie be treffende. Maar nu staat er in het antwoord van Burge meester en Wethouders, dat de controle niet altijd goed kan uitgeoefend worden. Dat is eene zwakke verdediging. De controle moet goed uitgeoefend kunnen worden. De heer Fokker heeft echter deze zaak meer behandeld van het standpunt der theoriein de praktijk is wat hij wenscht niet goed uitvoerbaar. Wanneer de gemeente zegt: hier of daar moet geheid worden, dan kan dit bepaald gevaar ople veren. Wanneer er goed geheid zal worden, dan moet de gemeente een beambte er bij zetten, en wanneer dit niet geschiedt van 's morgens vroeg tot s' avonds laat, dan wordt het eenvoudig nagelaten. En men is er veel beter aan toe, wanneer er niet geheid wordt, dan wanneer er slecht geheid wordt. Wat de dichtheid der huizen betreft, daarmede moet de gemeente zich ook maar niet inlaten, want dan zou men bij den bouw van elk huis wel een opzichter moeten plaatsen. De heer Fokker stelt het voor, alsof de bouwers de voor schriften van de bouwpolitie zoo gaarne opvolgen, maar tegen de kleinste kleinigheid ontstaat het grootste verzet, en tegen het verplicht heien zou nog veel meer bezwaar worden gemaakt. De beraadslaging wordt gesloten en volgnummer 117 zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Volgn. 118 wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over volgn. 119, luidendeOnderhoud van straten en pleinenf 36098" De heer Bosch. Het spijt mij dat wat de uitbetaling betreft nog niet eene andere regeling is gevonden dan de tegen woordige. Ik blijf het betreuren, dat iedere stadswerkman ruim een uur per week moet verzuimen om zijn loon te innen. Ik zou daarom in overweging willen geven om den opzichters te verstrekken van die papieren zakjes, welke men tegenwoordig krijgen kan voor 3 cents per honderd, waarop dan kon worden vermeld den naam van den werkman en het loon dat hij ontvangt. De opzichters zouden dan op het werk den menschen die zakjes kunnen overreiken. De heer Korevaar. Het denkbeeld van den heer Bosch is daarom voor verwezelij king moeielijk vatbaar, omdat daarbij van overwegenden invloed is de tijd die de opzichters zouden moeten besteden om al de werklieden na te loopen. Er is ook nog een ander bezwaar. Ik weet niet, of de heer Bosch de wekelijksche betalingslijsten wel eens gezien heeft. Daar staat onder gedruktbetaald in tegenwoordigheid van dezen of dien opzichter. De Ontvanger betaalt dus in tegenwoordigheid van den aangeduiden opzichterdit is er ingekomen naar aanleiding van vroeger gepleegde malversatiën. Wanneer wij nu weer den Ontvanger dechargeeren door het geld aan den opzichter te betalen tegen ontvangbewijs, dan moet de opzichter op zijn beurt weer gedechargeerd worden door de werklieden door kwiteering, en dat zou veel meer tijd vereischen, als het al uitvoerbaar is. Gelukkig hebben wij nu een eerlijk personeel, maar waarom zouden wij den opzichter nu weer gaan be lasten met de uitbetaling? Het is toch zoo zeldzaam niet, dat met de uitbetaling allerlei vreemde dingen gebeuren. Ik zou het daarom zeer gevaarlijk vinden van den tot heden gevolg den regel af te wijken. De beraadslaging wordt gesloten en volgn. 119 zonder hoof delijke stemming aangenomen. Beraadslaging over volgn. 120, luidende: DÜnderhoud van wegen en voetpadenf 53*27" De heer Pera. M. d. Y. Ik heb geen gelegenheid gehad de sectievergadering bij te wonen en ik zou toch wel gaarne eene opmerking willen maken. Het is mij een en andermaal voorgekomen, dat ik den weg langs de Zijl moest passeeren en dat ik dan, vooral in de ongunstige maanden van het jaar, den toestand van dien weg erbarmelijk heb gevonden. De weg is vaak onbegaanbaar en zeer geschikt om den nek te breken, vooral als men hem per rijwiel passeert. Kan daarin niet eenige verbetering gebracht worden? Zoodra men den dijk verlaat en den polder ingaat naar Rijpwetering heeft men beste wegen; maar op den dijk is de toestand onhoudbaar. Als men geen maatregelen neemt, zal het spreekwoord in vervulling komen, dat men den put gaat dempen, als het kalf verdronken is. De heer Korevaar. M. d. V. Mag ik er eerst even op wijzen, dat de heer Pera spreekt over een weg, die niet in de gemeente ligt, waarbij de gemeente ook niets geen belang heeft en die ons niets dan last oplevert. Dien weg nu te wil len doen onderhouden als eene mooie kolfbaan gaat te ver, waar wij hier zelf moeite hebben de uitgaven voor de ge meente zelve gevoteerd te krijgen. Bovendien is de toestand niet zoo erg, als de geachte spreker zegt, en daarbij beroep ik mij op eene autoriteit boven mij. Dezer dagen hebben wij eene aanschrijving gehad van Ge deputeerde Staten, die ons doen opmerken, dat zij wel eenige verbetering willen hebben in het paardenspoor, maar dat overigens de weg goed is. De heer Pera. M. d. V. Men heeft straks betoogd, dat wij de wegen .rondom Leiden in orde moeten houden om bezoe kers te krijgen. Ik meen, dat deze weg daaronder ook valt. De heer Korevaar zegt, dat deze weg buiten Leiden ligt, maar een leger van menschen komt toch daarlangs naar Leiden toe. Al wat komt van de zijde van Rijpwetering, Roelofs- arendsveen enz. moet langs dien weg en klaagt er schrikke lijk over. Intusschen, als voldaan wordt aan den wensch van Gedeputeerde Staten zijn wij reeds een eind vooruit. De beraadslaging wordt gesloten en volgn. 120 zonder hoof delijke stemming aangenomen. De volgnrs. 121 tot en met 123 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming aan genomen. Beraadslaging over volgn. 124, luidende: y>Onderhoud van kolken en riolenf ldlGd'1 De heer Fockema Andrew. M. d. V. Nu wij toch niet krijgen het groote rioleeringsplan, zou ik willen vragen, of het niet mogelijk is in sommige oude deelen van de stad, ik noem b.v. het Rapenburg, beerputten aan te leggen. Zou het niet mogelijk zijn in onderhandeling te treden met par ticulieren om van hen gedaan te krijgen, dat zij die beerput ten dan betalen Het is toch een uitgaaf die de vervuiling der gracht voor hunne huizen tegengaat. Ik verlang geen dadelijk antwoord, het is alleen een denkbeeld, dat ik Bur gemeester en Wethouders in overweging geef. De heer Korevaar. M. d. V. Wij zijn in die richting ook al werkzaam. Wanneer er nieuw gebouwd wordt, wordt de verplichting opgelegd om een beerput te maken, maar ver der gaan en te gaan onderhandelen met eigenaren, die niet bouwen, om voor hunne rekening onverplicht een beerput te maken, zou weinig resultaat hebben. Waar wij bij nieuwen bouw de verplichting opleggen, krijgen wij allerlei bezwaren en ik vermoed, dat het bij eigenaren, die niet bouwen al heel moeielijk zal gaan. De heer Meuleman. Naar aanleiding van de opmerking van den heer Fockema Andrese kan ik mededeelen, dat op het Rapenburg geen beerputten aangelegd kunnen worden. Het vorige jaar werd mij vanwege de gemeente gezegd, dat dit niet kon geschieden, omdat er zooveel leidingen liggen voor gas, electrisch licht enz. Daarom ben ik er toen van vrijgesteld.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1908 | | pagina 16