190 DONDERDAG 22 OCTOBER 1908. boekhouder f 700 bedraagt en ik heb geen verordening kun nen vinden, waarin dat gewijzigd is. Zoudt u mij hieromtrent ook kunnen inlichten? De Voorzitter. Dat is later veranderd. Dat moet zijn 800. De heer van der Lip. Dank u, mijnheer de Voorzitter. Art. I en 2 en de geheele verordening worden hierop zonder hoofdelijke stemming aangenomen. XXIV. Voorstel in zake den bouw van een verhoogde brug voor voetgangers over de spoorbaan aan den Rijnsburgerweg. (Zie Ing. St. n°. 249). De Voorzitter. Hierbij komt tevens in behandeling het verzoek van de Vereeniging tot bevorderiug van het Vreem delingenverkeer om een andere glooiing voor de voetbrug te maken, dan door Burg. en Weth wordt voorgesteld. Dat is eigenlijk een voorstel om de uitvoering van een besluit van den Raad te doen wijzigen. Want eerst zal door den Raad in beginsel moeten worden besloten, dat wij zullen contracteeren met de Hollandsche Spoorwegmaatschappij tot het bouwen van een verhoogde brug en eerst dan zal kunnen overlegd worden, of de H. IJ. S. M. een dergelijke voetbrug als nu gewenscht wordt door de Ver. t. B. v. h. V. v. kan goedvinden. Onze voordracht wordt 't best zoo opgevat om den Raad in beginsel te doen uitspreken dat een voetbrug wordt gewenscht. Het meest regelmatig zou ik het vinden, indien Burg. en Weth. gemachtigd werden door den Raad, om met de H. IJ. S. M. te onderhandelen over het daar- stellen van een verhoogde voetbrug en voor het geval de kosten meer mochten bedragen dan nu geraamd wordt, dat dan den Raad om toestemming zal worden gevraagd. De heer Meuleman. M. d. V. Na den uitleg, dien u er aan gegeven hebt, zou ik er voor te vinden zijn, indien er niet in opgesloten lag, dat, wanneer het zoo niet zou gaan, we dan een brug met trappen zouden krijgen. Want dan geloof ik, dat het wenschelijker is den toestand te doen blijven zoo als die is. Ik geloof niet, dat het wenschelijk is voor het ver keer, dat wij krijgen een brug met een aantal treden. De Hollandsche Spoor zal dan denken: »Leiden is gerust, en we zijn er voor een jaar of wat van af." Spiegelen we ons aan andere plaatsen, die zich verheugen in het bezit van enorm hooge bruggen, waar geen mensch over heen loopt, dan geloof ik, dat we tot de conclusie moeten komen, dat het beter is te wachten, tot de drang der omstandigheden dwingt, om den toestand te veranderen. De Voorzitter. Naar aanleiding van het door den heer Meuleman gesprokene wensch ik op te merken, dat als de Raad meent, dat het beter is niets te hebben dan een ver hoogde voetbrug met trappen, hij ons de gevraagde machtiging niet moet geven. Dan begeeft men zich echter op een gevaarlijk terrein. Bij de stukken bevindt zich een brief van de Hol landsche Spoorwegmaatschappij, waaruit blijkt, dat bij baar geen plan bestaat tot ophooging van het station over te gaan, zoodat men dan voor onbepaalden tijd den toestand aan den Rijnsburgerweg bestendigt. Wat wij nu verkregen hebben is werkelijk zeer veel. De H. IJ. S. M. voorziet in een deel van de kosten van deze brug. Dat hadden wij niet verwacht. Nu wij dat hebben, laten wij nu ook zien te verkrijgen, wat mogelijk is. Is het mogelijk de brug te krijgen, die Vreemdelingenverkeer voorstaat, dan zullen wij dat bevorderen, maar is dat niet mogelijk, laten wij dan het mindere nemen, opdat wij later niet in een nog ongunstiger positie komen. Uit goed beleid vloeit voort, dat men Burg. en Weth. eerst de machtiging moet geven, om te trachten naar wat hier wordt gevraagd. Alles of niets, dunkt mij een niet verstandig streven. De heer Fockema Andreae. M. d. V. Ik kan de waarde van de verschillende plannen niet beoordeelen, maar ik wensch alleen een opmerking te maken, daar ik zulk een inrichting wel hier of daar heb gezien ik meen dat het was bij den uitgang van het station van de Buurtspoor in Utrecht. Daar heeft men een plank langs de trap, zoodat de wielrijders op die plank hun wiel kunnen laten rijden. Verder wil ik opmerken, dat ik onlangs in een andere plaats, waar men ook zoo een voetbrug heeft, naar aanleiding van het hier hangende voorstel gevraagd heb, of daarvan veel gebruik wordt gemaakt. Toen werd mij gezegd mis schien is mijn berichtgever wat ondeugend geweest dat ieder die zijn eigen tijd betaalt erover loopt, maar degeen, wiens tijd betaald wordt door een ander, staan blijft, totdat het hek open is. Ik sta daarvoor natuurlijk niet in, maar als dit waar is, is het voor die menschen, die hun eigen tijd betalen, wel van belang. De heer Meuleman. M. d. V. Mag ik nog een enkele op merking maken. U verwijst naar den brief van de Hollandsche Spoorwegmaatschappij, waarin zij mededeelt, dat bij haar geen plannen bestaan, het station te veranderen. Het zou ook wel te dwaas zijn om los te loopen, dat de Maatschappij ging verklaren, dat zij plannen had, om het station te ver bouwen en toch bijdraagt voor een dergelijke brug. Maar de H. S. M. voelt, dat het zoo niet langer kan, en daarom biedt zij geld aan. De Hollandsche Spoorwegmaatschappij is nergens toe verplicht, zij behoeft dat niet te doen. Zij voelt echter zelf wel, dat de toestand onhoudbaar is en zij mettertijd wel gedwongen zal worden, dat te veranderen. Laten we dat dan liever kalm afwachten. De heer de Vries. M. d. V. Ik zou naar aanleiding van dit voorstel wel iets in het midden wenschen te brengen betref fende de ondervinding, die men in andere steden heeft opgedaan. Wanneer er nl. een voetbrug (met trappen, of op andere wijze) is, gaat het voetverkeer ongestoord zijn gang, waarvan het gevolg is, dat de barrière veel langer en veel vaker gesloten blijft dan anders het geval zou zijn. Dan staat dus stil al het verkeer met wagens, karren, rijtuigen, alles wat niet over de brug kan. Men krijgt dus den toestand, dat het verkeer, waarbij de meeste haast is, wordt vertraagd en de voetgangers, de wandelaars, voor wie het op een weinig tijd meer of minder niet aankomt, worden bevoorrecht. Ik weet, dat daarover indertijd in Haarlem een zware strijd is gevoerd en dat het aanbrengen der voetbrug het gevolg heeft gehaddat het verkeer per as in groote mate werd ge hinderd. Er waren dikwijls tijden, dat de barrière in een uur tijds maar een oogenblik open was. Nu moge dat door mijn be richtgever misschien wel wat overdreven zijn, het geeft mij echter aanleiding te vragenof er een middel is om van gemeente wege eenige bepalingen te maken omtrent het sluiten van de barrière. Ligt dat in de bevoegdheid van Burg. en Weth.? Zoo ja, dan is het wenschelijk, dat dit ten goede kome aan het verkeer per as; zoo neen, dan lijkt mij het maken der voetbrug weinig aanbevelingswaard. De Voorzitter. Burg. en Weth. hebben geen bevoegdheid maatregelen te nemen omtrent het sluiten van de barrière. Misschien de Minister van Waterstaat, maar wij zijn hierin totaal zonder bevoegdheid. Uw redeneering komt overigens hierop neer, dat het in het geheel niet wenschelijk is een voetbrug of overgang aan te brengen en dat het beter is den bestaanden toestand te besten digen. Dat standpunt kan men natuurlijk ook innemen, maar wanneer men van meening is, dat het zaak is, daar een ver andering in te brengen, dan geloof ik dat het beter is, Burg. en Weth. niet de handen te binden, maar hun de vrijheid te laten met de Hollandsche Spoor te onderhandelen. De heer Sijtsma. M. d. V. Ik kan mij geheel aansluiten bij hetgeen de heer Meuleman gezegd heeft. Ik heb ook liever geen brug, dan een voetbrug met 32 treden, die mis schien wel gebruikt zal worden door menschendie hun eigen tijd betalen, zooals de heer Fockema Andreae vernam, maar dan zeker niet door ouden van dagen; want wie wat oud is, loopt geen 32 treden op en af. Fietsrijders, bestuurders van handkarren en goederenwagens en rijtuigen zullen moeten blijven staan, even goed als vroeger en ik vrees zelfs, dat zij dan nog veel langer zullen moeten wachtenom reden zoo pas door Mr. De Vries ontwikkeld. Ik zou Burg. en Weth. geen machtiging willen geven, maar de zaak willen uitstellen, totdat Burg. en Weth. onder zocht hebben of het plan, daf voorgesteld wordt door Vreem delingenverkeer, kans van slagen kan hebben, hoewel deze soort rutschbaan mij ook niet doelmatig toeschijnt. Zoo niet, dan heb ik maar liever, dat er heelemaal niets komt. De heer Roem. M. d. V. Ik heb min of meer hetzelfde willen zeggen als de heer Sijtsma. Ik zou er echter nog aan willen toevoegen, dat ik mij zoo een brug, zooals die door Vreemdelingen verkeer" wordt voorgesteld, niet kan voorstellen. De aanloop zou zoo ongeveer bij Zomerlust moeten beginnen. Ik zou de teekening onder de oogen moeten hebben, om de zaak te kunnen beoordeelen. Ik wensch Burg. en Weth. in overweging te gevenden Raad in de gelegenheid te stellen die zaak van te voren na te gaanvoor eene beslissing ge nomen wordt. De Voorzitter. Ik geloof, dat nu wel vaststaat bij Burg. en Weth. dat men voor die voetbrug, zooals die wordt voor gesteld, niet erg warm is. Het is mogelijk, dat er enkele voor standers zijn in den Raad, maar die hebben zich niet laten hooren. Er zijn alleen tegenstanders aan het woord geweest. Over het algemeen is de meening dus dezeLiever niets, dan deze brug. Under die omstandigheden is het wenschelijker, dat Burg. en Weth. nader beraad nemen, en wij deelen bij deze mee, dat wij ons voorstel terugnemen. Hieruit volgt natuurlijk, dat het adres, dat is ingekomen van de Vereeniging tot Bevordering van het Vreemdelingen verkeer in handen blijft van Burg. en Weth. ter fine van praeadvies. Punt 24 wordt dus van de agenda afgevoerd.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1908 | | pagina 8