DONDERDAG 22 OCTOBER 1908.
189
kan dit werk toch niet aan alle handen toevertrouwen. Dik
wijls ziet men tegenwoordig iemand, die op een fabriek als
stoker kwam en langzamerhand een beetje opleiding heeft
gehad en later in een kleine zaak tot machinist is gepromo
veerd. Zoo'n machinist kan het Slachthuis echter niet hebben.
Als een oproeping wordt gedaan, zullen zich wel velen aan
melden, maar hoeveel zullen daarvan te gebruiken zijn?
Als verdere reden voor de bevoorrechting van den tweeden
machinist wordt aangevoerd, dat hij de bankwerker was.
Maar zou het er niet veel van afhangen, aan wien de Direc
teur dat werk opdraagt?
Hoofdzaak echter blijft, dat men niet heeft aangetoond,
dat men zich vroeger bij de vaststelling van de verhoudings-
cijfers heeft vergist. Daarop beroep ik mij nog altijd. Als men
aantoont, dat men zich destijds heeft vergist, dan heeft men
het recht, de vergissing te herstellen. Ik meen, dat daarvan
het bewijs niet is geleverd, en dat het vroegere verhoudings-
cijfer niet lager is, dan wat men in andere plaatsen als norm
aanneemt, vooral niet, wanneer beiden de verhooging krijgen,
die hun naar mijn meening toekomt.
De heer Fokker. M. d. V. Het is den Raad bekend, dat ik
behoor tot de meerderheid van de Commissie, die indertijd
heeft medegewerkt tot het samenstellen van het praeadvies.
Ik sta nog op hetzelfde standpunt als toen. Ik wil wel zeggen,
dat ik met de verhoudingscijfers, waarmede de heer Zwiers
gekomen is, niet bijzonder dweep. En wij moeten ook niet
vragen, te bewijzen, dat indertijd dat verhoudingscijfer niet juist
is geweest; wij moeten alleen vragen naar de werkzaamheden,
die aan den eersten en den tweeden machinist hier worden
opgedragen, en naar den omvang van hun werk, naar den
loonstandaard, die dergelijke menschen in dergelijke omstandig
heden verdienen, daarnaar moet dan hun salaris worden vast
gesteld. De Commissie was van oordeel, dat het salaris van
den tweeden machinist onvoldoende was. Daarmede ben ik
het ook eens, maar dat behoeft volstrekt nog niet mede te
brengen, dat wij ook het salaris van den eersten machinist
moeten gaan verhoogen. Ik vind dat op zichzelf niet noodig
en kan mijn stem dus niet geven aan het voorstel van den
heer Zwiers.
De heer Pera. M. d. V. Ik wil in de eerste plaats even
opmerken, dat ik het absoluut met den heer Zwiers niet eens
ben, dat men bij de vaststelling van de salarissen het oog op
andere plaatsen moet vestigen. Men moet voor alles rekening
houden met de toestanden van de plaats zelf, waar het loon
verdiend zal worden. In de tweede plaats ben ik het ook niet
eens met den heer Sijtsma, dat de nadruk gelegd moet worden
op de verhoudingen der salarissen van de ambtenarenik
meen, dat in aanmerking moet komen het werk, dat verricht
wordt, en dat dit als uitgangspunt moet worden aangenomen,
zooals de heer Eerstens heeft opgemerkt, waarvoor men een
behoorlijk salaris heeft te betalen. Dat is de eerste maatstaf
bij de vaststelling van loon. Waar nu in het aanhangige geval
de zaak zoo is, dat de le machinist een behoorlijk salaris heeft.,
terwijl het wenschelijk is dat van den 2en machinist te ver
hoogen, geloof ik, dat het de aangewezen weg is, mee te gaan
met het voorstel van Burg. en Weth. Met het oog op het te
verrichten werk zegt de heer Zwiers, dat hel de vraag is, aan
wien de Directeur het werk opdraagter is echter weinig keus
aan wien het werk kan worden opgedragen. Er is slechts een
le en een 2e machinist. Het werk, dat daar verricht moet
worden, kan alleen geschieden door een bankwerker, en nu
is het een feit, dat dat altijd door den 2en machinist gedaan
wordt. Dat zeg ik niet, om den len machinist achteruit te
zetten, maar om aan te toonen, dat al dat voorkomend reparatie-
en ander werk, dat door den 2en machinist verricht wordt,
steeds voldoet aan de eischen, en dat hij toont bekwaam te
zijn voor zijn werk, ook dan, wanneer hij den lsten machinist
moet vervangen.
De heer Eerstens. M. d. V. Ik wilde nog even iets zeggen
naar aanleiding van de opmerking van den heer Sijtsma, dat
de Directeur zich tot persoonlijkheden heeft laten vervoeren
De uitdrukking, door den Directeur gebezigd, is een soort van
reactie op een uitdrukking, die voorkomt in het request van
den len machinist. De heer Sijtsma zal het ook wel gelezen
hebben. Hij zegt daarin»dat het verschil in salaris tusschen
den len en 2en machinist toch al te weinig is, en dat dit
door bovengenoemde traktementsverhooging nog minder wordt,
zoodat de beide salarissen dus niet meer met elkaar in een
goede verhouding staan. Naar zijn bescheiden meening behoeft
het bepalen van het salaris niet af te hangen van de gunst
van den Directeur der inrichting." Ik vind dat een zeer onge
paste uitdrukking, en ik kan begrijpen, dat de Directeur deze
niet langs zijn kant heeft laten gaan.
Nu vraagt de heer Sijtsma verder, waarom vroeger dan het
salaris zoo is vastgesteld. Wel, omdat men vroeger dacht,
dat het zoo goed was. Men heeft daarna de ondervinding
opgedaan dat verandering noodig is.
De heer Zwiers heeft gezegd, dat ik er vooral op gedrukt
heb, dat als het salaris van den 2en machinist niet verhoogd
wordt, hij dan weg zou gaan. Dat heeft hij echter verkeerd
verstaan Ik heb dit slechts aan mijn betoog toegevoegd, maar
mijn hoofdreden was, dat het salaris n'iet in verhouding is met
de werkzaamheden, die door den 2en machinist verricht worden,
noch met de praktijk.
Dat men voor de betrekking van len machinist zoo
maar niet iedereen kan aannemen, zooals de heer Zwiers heeft
gezegd, spreekt wel vanzelf. Ik heb ook bedoeld een geschikten
machinist.
Op hetgeen omtrent den bankwerker is opgemerkt heeft de
heer Pera al geantwoord, zoodat ik het hierbij zal laten.
De heer Zwiers. M. d. V. Het is over een enkel punt dat
ik nog iets wil zeggen, en wel naar aanleiding van den
steen, waaraan men zich heeft gestooten in het schrijven van
den eersten machinist. Dat heeft hij echter niet gedaan op
eigen initiatief, ook niet op aanraden van mij, maar op advies
van een ander lid.
De heer van der Lip. Dan blijft hij er toch verantwoorde
lijk voor
De heer Zwiers. Wanneer hij daar zegt «naar (m)ijn be
scheiden meening", is dat een lapsus, die in den Raad zóó
vele malen gehoord wordt, dat men zich daaraan waarlijk
niet heeft te stooten. De Directeur was daarover echter
ontstemd en eischte voor zich het recht op, die uitdrukking
te «persifleeren". Tot mijn verwondering zag ik gisteren, dat
in het stuk geradeerd en bijgeschreven is; er stond oorspron
kelijk een uitroepteeken tusschen twee haakjes, dat in
het stuk later weer weggenomen is. In de commissie is er
wel om gevraagd, maar ik kon niet goedvinden, dat het werd
veranderd. Wanneer de een spreekt van «bescheiden meening"
en^ men neemt hem dat reeds kwalijk, mag de ander in
officieele stukken iets niet «persifleeren". Het is een werkman
toch niet kwalijk te nemen, dat hij niet zoo met de pen kan
omgaan als een ander
De heer van der Lip. En het is niet van hem
De heer Zwiers. üp raad van een ander heeft hij zich tot
Burg. en Weth. gewend, maar ik weet niet anders, of de
vorm is geheel van hem.
De heer Eerstens. M. d. V. Ik moet opkomen tegen hetgeen
I de heer Zwiers heeft gezegd. Ik vind het onhebbelijk, om dat
hier te komen vertellen. De heer Zwiers weet zeer goed,
waarom dit gebeurd is; dit is geschied om tegemoet te komen
aan de bezwaren van den heer Zwiers. Aanvankelijk heeft
hij hierop geen aanmerking gemaakt, doch toen, het gebeurd
was, is hij er tegenop gekomen in een volgende vergadering.
Zoo is het gebeurd en niet anders I
De heer Zwiers. Ik heb mij daartegen wèl verzet!
De Voorzitter. Ik stel thans voor, deze discussie te sluiten.
Nu daareven zijn er zaken besproken, die in den^boezem van
de commissie thuis bebooren.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het amendement van den heer Zwiers wordt in stemming
gebracht en verworpen met 23 tegen 4 stemmen.
Tegen stemmen de heeren: van Tol, Reimeringer, Bots,
van der Lip, Aalberse, Vergouwen, Zaalberg, Bosch, Meuleman,
P. J. Mulder, Eerstens, Eorevaar, de Vries, Pera, Juta, van
Hamel, Fockema Andreae, de Boer, Timp, Briët, Fokker en
Driessen.
Vóór stemmen de heeren: Zwiers, van Gruting, Sijtsma en
van der Eist.
De heer Fokker. M. d. V. Ik zou nog wel iets willen zeggen
over dit voorstel. Ik vestig er de aandacht van den Raad
op, dat doordien wat indertijd voor den eersten machinist is
geschied, de menschen nu zooveel later hunne verhooging
zullen krijgen. Ik zou dan ook wel willen voorstellen, de
verhooging te doen ingaan met 1 Juli 1908, immers de be
trokkenen zouden de verhooging anders reeds lang gehad
hebben.
De Voorzitter. Mag ik even opmerken, dat volgens inge
komen stuk no. 135 alreeds art. 2 luidt: «Deze verordening
treedt in werking met 1 Januari 1909." Dus het heeft nooit
in de bedoeling gelegen om de verhoogingen zoo vroeg te
doen ingaan, als u nu voorstelt. Ik geloof dus, dat het artikel
veilig onveranderd kan blijven.
De heer Fokker. M. d. V. Dan neem ik mijn woorden terug.
De heer van der Lip. M. d. V. Er wordt voorgesteld om
het salaris van den boekhouder van f 800 te brengen op
f 900. In de verordening staat echter, dat het salaris van den