DONDERDAG 22 OCTOBER 1908. 187 van de Stadsgehoorzaal en dat men tot die voordracht gekomen is, door ƒ4500 noodig te achten voor de electrische verlichting zelf en ƒ600 voor bijkomend metsel-, schilder- en timmerwerk. Nu blijkt, dat het bedrag van het bijkomend werk over schreden is met een som van /250, dat is dus bijna 50%. Ik zou nu wel willen vragen, wie voor die overschrijding ver antwoordelijk is en hoe het mogelijk is, dat men een raming aanbiedt van 600, terwijl later blijkt, dat 850 noodig is. Mijn tweede vraag is: Er is gerekend op een bedrag van 4500 voor de electrische installatie, deze is overschreden met ƒ650. Dat wordt in de toelichting geëxpliceerd, door te zeggen, »dat die uitgaven noodig waren om ontsiering van het gebouw te voorkomen Mij komt het voor, dat men beter had gedaan, den Raad te vragen, of daarvoor nog 650 extra kon worden toegestaan. Bovendien wordt gezegd, dat de kosten van de tooneelverlichting slechts konden worden nagegaan, wanneer de installatie aanwezig is. De Raad had gewaarschuwd moeten worden, dat die ƒ4500 een zeer losse raming was en ook moést zijn met het oog op de tooneelverlichting. Ik zou dus willen vragen, wie hier verantwoordelijk is en hoe het komt, dat de uitgaven ƒ900 meer zijn? De heer Juta. M. d. V. De heer Fokker heeft theoretisch volkomen gelijk. Als niet-wethouder heb ik ook wel eens aanmerking gemaakt, wanneer een begrooting was over schreden. Het was beter geweest, eerst bij den Raad te komen, om verhooging van het bedrag aan te vragen. Dat de theorie en de practijk altijd samengaan is wel wenschelijk, maar niet altijd mogelijk. Bij het aanleggen zijn er dingen voorgekomen, die misschien wel hadden kunnen worden uitgesteld, maar dan zou het middel erger geweest zijn dan de kwaal. Dan hadden wfj de geheele zaak moeten laten liggen, totdat er weer een Raad bijeenkwam, en dan had in het gegeven geval de uitvoering te lang moeten wachten. Bij zoo een nieuwe zaak stuit men altijd op dingen, die men onmogelijk had Kunnen voorzien. De zaak is ten uitvoer gebracht en gecon cipieerd in overleg tusschen den Directeur van Gemeentewerken en den Directeur van de Gasfabriek, daarin bijgestaan door den heer Holleman. De zaak was dus in goede handen en toch bleek, dat men voor dingen kwam te staan, die men onmogelijk had kunnen voorzien. Ik zal er een paar van opnoemen. Bijv. een verdeelbord, dat men eerst een plaats had gegeven, maar dat later bleek niet goed te zijn geplaatst. Men heeft het toen weggenomen, maar toen moesten natuurlijk alle aansluitingsdraden ook worden weggenomen en overgeplaatst. Zoo zijn er meer voorbeelden te noemen. Enkele geleidingen moesten onder den grond worden aan gebracht, en nu heeft men bij het maken van de bestekken geen rekening gehouden met het opbreken van den vloer, en toch kan dat bij een zaal als de Gehoorzaal veel last ver oorzaken. Bij het aanbrengen van de electrische verlichting en alles wat daartoe behoort, heeft men bij het openmaken van den vloer daar verrassingen gevonden, waarop men niet had ge rekend. Nu ware het wenschelijker geweest in een dergelijk geval de post voor onvoorziene uitgaven flink groot te nemen, maar dat heeft men hier niet gedaan, omdat men op die dingen niet verdacht is geweest. Ik heb ook, op zijn zachtst uitgedrukt, mijn verwondering en mijn leedwezen te kermen gegeven aan den Directeur van de Gasfabriek, dat hij tekort is gekomen, maar in het gegeven geval is er niets meer aan te veranderen. Eén ding kan wel als verzachtende omstandig heid in aanmerking komen, nl. dat het een uitstekend stuk werk is. Voor een zaal als onze Gehoorzaal is het van groote waarde, dat het werk netjes en goed is. Ik hoop dan ook, dat de Raad geen bezwaar zal maken, deze verhooging goed te keuren. Feitelijk is er niet veel meer aan te doen. Het spijt mijdat het zoo geloopen is. Mocht er aan de Gasfabriek weer werk worden aanbesteed, dat onder het record valt van den Gemeenteraad, dan zal ik er voor zorgen, dat het niet weer kan gebeuren. Ik vind het zelf heel beroerd. De heer Fokker. M. d. V. Ik wilde nog even opmerken, dat, wanneer iemand als de heer Juta hier verzachtende omstandigheden gaat pleiten, dat een bewijs is dat de zaak toch wél zwak moet staan. De opmerkingen dezerzijds zijn dus niet zoo ongegrond geweest. Wat de heer Juta heeft gezegd heeft alleen ontlast de gestie van de zaken bij de elektriciteitsfabriek, maar omtrent het overschrijden van het bedrag van f 600, voor schilder-, timmer- en metselwerk is door den heer Juta niets aangevoerd. De fout, die daarbij schuilt, is nog niet opgehelderd. Na de explicatie van den heer Juta zal ik mij niet tegen het voorstel verzetten, maar ik hoop toch, dat het voor het vervolg een les zal wezen. We hebben laatst al een les gehad bij de benoeming der onder wijzeres die het dubbele bleek te kosten van hetgeen waarop de Raad haar had benoemd en nu hoop ik, dat ons deze twee lessen ten goede zullen komen. De heer Korevaar. M. d. V. Door den heer Fokker is gemeentewerken in het debat gehaald. Ik zal de vergadering niet vermoeien, door precies hetzelfde te zeggen, wat de heer Juta reeds heeft medegedeeld. Het heeft op beide betrekking en het een is het gevolg van het ander. De beraadslaging wordt gesloten. Het voorstel van Burg. en Weth. wordt vervolgens zonder hoofdelijke stemming aangenomen. XXII. Verzoek van de Naaml. Vennootschap »Leidsche Manufacturenhandel" om ontheffing van het bepaalde bij art. 19, le lid der verordening op het Bouwen en Sloopen. (Zie Ing. St. n°. 246). De Voorzitter. Hierbij komt in behandeling het verzoek van de firma Gerner e. a. en het verzoek van de betrokken firma, om het verzoek te mogen intrekken. Daartegen bestaat bij Burg. en Weth. geen bezwaar. Ik stel daarom aan den Raad voor, dat verzoek in te willigen en dientengevolge punt 22 van de agenda te verwijderen. Aldus wordt zonder hoofdelijke stemming besloten. XIII. Verordening tot wijziging der verordening van 48 Sep tember 1902, regelende het beheer van het Openbaar Slacht huis en den rang, het getal, de bezoldiging en de wijze van benoeming van het daaraan verbonden personeel. (Zie Ing. St. nis. 135 en 239). De Voorzitter. Mag ik vragen, of iemand over het voor stel van Burg. en Weth. het woord verlangt? De heer Zwiers. M. d. V. Waar ik de minderheid van de Commissie uitmaak, acht ik mij verplicht, met een enkel woord de redenen van mijn afwijkend gevoelen kenbaar te maken. Ik meen te mogen zeggen, dat uitstel in deze van nut is geweest. Daardoor heeft de Raad kennis kunnen nemen van een vrij uitgebreid rapport over salarisregelingen bij andere openbare slachthuizen, waardoor een beter licht dan vroeger over deze zaak is ontstoken. Het is aan de hand van die rapporten, dat ik enkele woorden in het midden wensch te brengen. Ik heb altijd voet bij stuk gehouden met mijri meening, dat men hier niet te doen had met personen, maar niet een wijziging van de verordening. Telkens als personen in het debat werden gebracht, heb ik mij daartegen verzet. Ik zal dan ook nu trachten, objectief te blijven. Tot de plaatsen, waarvan opgaven zijn ingekomen, behooren ook Amsterdam en Rotterdam, groote gemeenten, die niet met Leiden te vergelijken zijn. Bovendien zijn van tweede machinisten uit die plaatsen geen opgaven ingediend, zoodat ik daarin geen aanknoopingspunt kan vinden voor de kwestie, die ons thans bezig houdt. Er zijn echter een aantal opgaven, die ons tot voorlichting kunnen dienen, nl. van gemeenten als Alkmaar, Groningen, Haarlem, Maastricht, Nijmegen, Roermond en Utrecht. Ik heb nu de salarissen, zooals die door de betrokken autori teiten aan den Directeur van het Leidsche abattoir zijn medegedeeld, op de volgende wijze behandeld. Noch met de maxima, noch met de minima heb ik gerekend, maar de middencijfers tusschen die beide salarissen beschouwd in hun betrekkelijke verhoudingen. Wij hebben immers niet te doen met absolute verschillen van de salarissen; wanneer wij een salarisregeling ontwerpen, die zich aanpast aan elders be staande toestanden, moeten wij geen verschillen, maar een verhoudingscijfer als norm aannemen. Daarnaar heb ik dus ook in de opgaven gezocht, die ons door andere gemeenten zijn verstrekt. Het zou den Raad te lang bezig houden, wanneer ik al de dorre getallen ging herhalen, die door den Directeur in dat zeer mooie rapport zijn neergelegd. Ik wensch er hier slechts op te wijzen, dat Alkmaar, Groningen, Haarlem enz. komen tot een gemiddeld verhoudingscijfer van 66| d w. z. dat de 2e machinist 66i% krijgt van het loon van den len machinist. Wil men dat uitvoeriger toegelicht, dan ben ik daartoe bereid. Hoe staat nu de zaak in Leiden? Ik vind in het verslag van de gemeente Leiden als salaris van den eersten machinist 875 en van den tweeden 565. Dat is het salaris, dat hun in contanten wordt uitbetaald. Daar wordt bijgeteld een som die berekend wordt voor vrije woning, vuur en licht. Dat wordt voor den len machinist berekend op ƒ218,75 en voor den 2en op 150. Tegen die becijfering heb ik wel eenig bezwaar, want naar de inlichtingen, mij door den Directeur van het Openbaar Slachthuis verstrekt, krijgen zij dezelfde steenkolen en hetzelfde gas en zijn hun woningen geheel gelijk Waarom dat nu voor den len machinist hooger is geraamd, begrijp ik niet, maar dat wil ik zelfs over het hoofd zien. Wanneer ik dan het verhoudingscijfer, zooals dat nu bestaat, bereken, dan krijg ik 64,9 Dat is dus ruim 1 minder dan gemiddeld bij de andere slachthuizen. Worden,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1908 | | pagina 5