194 DONDERDAG 22 OCTOBER 1908. het Huishoudelijk Reglement wordt de bijslag door de ver- eeniging voorgeschoten aan haar deelnemers en later aan de vereeniging door het Fondsbestuur terugbetaald. Stel nu eens het geval, dat b. v. over November door een vereeniging een lijst was ingediend, met een aanvrage om een bijslag, en dat, op een verzoek om inlichting, die vereeniging weigert die inlichtingen te geven. Dan kan, volgens den heer van der Lip, het Fondsbestuur niets anders doen, dan te zeggenWij verklaren die vereeniging vervallen, en daarmede is het dan uit. Dan krijgen wij de kwestieMoet die bijslag, die voor November door de vereeniging was aangevraagd, toch aan die vereeniging worden uitgekeerd? Het Fondsbestuur heeft gemeend, dat in een dergelijk geval de uitkeering niet mocht geschieden. De heer van der Lip beroept zich op de woorden Dverdere deelneming", maar de bedoeling van dat artikel kan nooit zijn, dat in een dergelijk geval de bijslag aan de vereeniging wordt uitgekeerd. Het Huishoudelijk Regle ment heeft daarom de verordening niet aangevuld, maar geeft op dit punt een uitlegging. Aan het Fondsbestuur is opgedragen de controle op de vereenigingen en deze bepaling is in zekeren zin een controle-middel. De heer van der Lip. M. d. V. De heer Briët heeft mij niet goed begrepen. Hij heeft de bepaling zelf verdedigd, maar daartegen heb ik geen bezwaar, dat heb ik uitdrukke lijk gezegd; ik heb alleen bezwaar tegen de plaatsing van het artikel in het Reglement. En wanneer de verdere redeneering van den heer Briët opgaat is art. 15 overbodig. De heer Briët toch redeneert: De bedoeling vai art. 6 kan niet zijn geweest, dat de bijslag over de afgeloopen maand moet worden uit betaald. Welnu dan krijgen wij art. 10, dat bepaalt, dat het Fondsbestuur beslist over de interpretatie van de verorde ning. Ik ben het echter met die opvatting niet eens De woorden van art. 6 sluiten uit, wat de heer Briët er onder wil brengen. Dat artikel bevat een bepaling voor de toekomst, niet voor het verleden. Het bestuur kan volgens de verordening alleen zeggen: Van dit oogenblik af zijt gij vervallen verklaard. Nu vind ik het principieël verkeerd, dat in een Huishoudelijk Regle ment een bepaling wordt opgenomen, die dienen moet om een bepaling van de verordening aan te vullen. Daarom blijf ik bij mijn voorstel om het Fondsbestuur eerbiedig te ver zoeken art. 15 terug te nemen. De Voorzitter. Ook in tweeden termijn heeft de heer van der Lip mij niet overtuigd, dat het Fondsbestuur te ver gaat Het Fondsbestuur interpreteert hier art. 6. Nu zegt de heer van der Lip, dat dat verboden is, omdat de bevoegdheid reeds bij het Fondsbestuur berust, om daarover te beslissen. Die bevoegdheid is het Bestuur gegeven, ongeacht de bepalingen van het reglement. Art. 9 sluit niet uit, dat, als het Fonds bestuur dat wenschelijk oordeelt, een dergelijk interpretee rend artikel in het reglement wordt opgenomen. De billijkheid brengt mede, dat in deze gehandeld wordt, zooals in art. 12 staat. Wanneer een vereeniging weigert inlichtingen te geven, is er een steekje aan los en dat een dergelijke vereeni ging toch de bijslag zou ontvangen, waarvan het Bestuur meent, dat zij niet op goede gronden wordt gevraagd, is niet alleen niet rationeel, maar ook niet goed. Daarom is, wat het Fondsbestuur wenscht, zeer billijk. Ik geloof dus, dat er geen bezwaar is, om een dergelijk interpreteerend artikel in het reglement op te nemen. De heer Pera. M. d. V. Ik wilde even zeggen, dat het mij voorkomt, dat het zeer onvoorzichtig zou zijn, art. 15 weg te laten. Uit de redeneering van den heer van der Lip is ook niet gebleken, dat art. 6 duidelijk aanwijst, wat de bedoeling is. Om nu alle moeilijkheden te voorkomen, is het noodzake lijk, nauwkeurig aan te wijzen, wat de uitspraak moet zijn, en hoe men in het gegeven geval heeft te handelen. Ik meen dus, dat het wenschelijk is, dat, waar blijkbaar art. 6 niet duidelijk genoeg is, art. 15 zooals het wordt voorgesteld, wordt gehandhaafd. De heer Fokker. M. d. V. Jk zou mij willen aansluiten bij hetgeen de heer van der Lip heeft gezegd. Het komt mij ook voor, dat art. 15 overbodig is. Wanneer men van meening is, dat art. 6 alleen slaat op de toekomst en men het ook voor het verleden wil geregeld zien, dan moet dat in dat artikel zelf veranderd worden, als men de zaak niet aan het Fondsbestuur wil overlaten. De heer Fockema Andreae. M. d. V. Ik ben het geheel en al eens met den heer van der Lip en zou hem in overweging willen geven, om het bezwaar van den heer Pera weg te nemen, door zijn voornemen te kennen te geven, om een dergelijke bepaling voor te stellen in het reglement als aan vulling van art. 6. Al vervalt dan het artikel, dat wij nu behandelen, de bepaling komt er toch, en wel daar, waar zij behoort. De heer van der Lip. Dat vind ik uitstekend. De Voorzitter. Dat zou een vertraging met zich brengen. Dan zal de verordening gewijzigd moeten worden en het is mij bekend, dat de Regeering er prijs op stelt, om ons Huishoudelijk Reglement spoedig te ontvangen. Wat is er nu tegen, na de toelichting, om het artikel er in te laten Het komt mij voor, dat het toch slechts een formeele kwestie is. De heer Fockema Andreae. M. d. V. Het komt mij voor, dat dit absoluut geen vertraging geeft. Wanneer wij verzoeken, dat dit geschrapt wordt, dan hoeft de verordening daar niet op te wachten. De Voorzitter. Ik ben het niet met u eens, dat dit geen bezwaar is. Wanneer dat in een volgende vergadering wordt aangenomen, dan kan de wijziging eerst in de daaropvolgende vergadering in behandeling komen. De vergadering over 8 dagen is bestemd voor de begrooting en dergelijke onder werpen, die de tongen zoo los maken, kunnen niet behandeld worden bij de begrooting en dan zullen er weken over heen gaan. De heer Fokker. M. d. V. Ik geloof niet, dat het tijdsbe- zwaar zoo groot zal zijn. Ik ben bereid op dit oogenblik voor te stellen den tekst van art. 15 weg te nemen en die in te voegen bij art. van de verordening. Als niemand daartegen is, dan kan dat op dit oogenblik worden aangenomen. De Voorzitter. U kunt een dergelijk "voorstel niet doen, of het moet vooruit aan den Gemeenteraad zijn meegedeeld. Men kan door dergelijke onvoorbereide en geïmproviseerde voorstellen veranderingen in een verordening aanbrengen, die later tot veel moeilijkheden aanleiding geven. De heer Fokker. M. d. V. Dat moet aan het oordeel van den Raad worden onderworpen. Het is meer dan eens voor gekomen, dat door u rauwelings een voorstel in den Raad is gebracht. Ik kan niet inzien, dat deze zaak zóó verschrikke lijk gewichtig is. Zooeven vondt u het niet zoo erg om er veel woorden aan te wijden. Nu het wordt voorgesteld, vindt u het wel te erg om het onmiddellijk in behandeling te bren gen. Ik zou zelfs willen voorstellen, om mijn voorstel onmid dellijk in behandeling te brengen. De Voorzitter. Ik kan u verder over deze zaak niet het woord geven, want ze is niet aan de orde. Aan de orde is de wijziging van het Huishoudelijk Reglement. Als dat afge handeld is, kunt U het woord krijgen, om een voorstel te doen. Het voorstel van den heer van der Lip, om het Fondsbe stuur in overweging te geven, art. 15 te schrappen, wordt in stemming gebracht en verworpen met 17 tegen 10 stemmen. Tegen stemmen de heerenvan Tol, Roem, Reimeringer, Bots, Vergouwen, Bosch, Meuleman, P. J. Mulder, Eerstens, Korevaar, Pera, Juta, van Hamel, de Boer, Timp, Briët en Driessen. Vóór stemmen de heerenvan der Lip, Aalberse, Zwiers, van Gruting, Sijtsma. Zaalberg, de Vries, van der Eist, Foc kema Andreae en Fokker. Art. 15 wordt hierop zonder hoofdelijke stemming goed gekeurd. De artt. 16 eg 17 worden vervolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming goedgekeurd. De Voorzitter. De goedkeuring van het geheele voorstel wordt aangehouden tot een volgende vergadering. XXVI. Voorstel tot wijziging van art. 11 der verordening van 23 April 1908, regelende den door de gemeente te ver- leenen steun tot bevordering van de verzekering tegen de geldelijke gevolgen van werkloosheid. (Zie Ing. St. n°, 254). Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aan genomen. De Voorzitter. Ik kan den heeren nog het volgende mede- deelen. Er is gebleken, dat herstelling noodig is van een gedeelte walmuur aan de Oude Vest, tegenover het St. Elisa- bethshofje, over een afstand van ongeveer 45 Meter. Tengevolge van het scheepvaartverkeer is de grond weggespoeld en, wat niet te voorzien was, daardoor is de walconstructie zeer caduc geworden. De kosten zijn niet gering, maar de zaak is hoogst urgent, omdat het daar voor voetgangers gevaarlijk is. Daarom stel ik voor, het voorstel, dat thans wordt gedaan, van urgentie te verklaren en thans te behandelen. Aldus wordt besloten. De Voorzitter. Aan den Raad wordt dan voorgesteld, om aan Burg. en Weth. een crediet te geven van f 3150, voor het herstel van het bouwvallig gedeelte van den walmuur aan de Oude Vest. Dit voorstel wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stem ming aangenomen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1908 | | pagina 12