178
DONDERDAG 24 SEPTEMBER 1908.
in dien geest te maken, waaraan men zich dan heeft te
houden.
Wat u over het optreden der politie hebt gezegd, daarom
trent kan ik geen oordeel vellen, omdat ik alleen de meeting,
die een kalm verloop had, heb bijgewoond Maar dit wil ik wel
zeggen, wanneer u hadt kunnen besluiten de vergadering in
de Gehoorzaal te doen houden, dan zou ongetwijfeld de meeting
een veel rustiger verloop hebben gehad dan nu. en zou
de politie niet genoodzaakt zijn geweest de manifestanten
uiteen te doen gaan, zoodat U practisch ook het tegendeel
met uwe weigering hebt bereikt van wat u er zich allicht van
voorgesteld hebt.
De Voorzitter. Wat de vergelijking van den heer Sijtsma
betreft van deze vergadering en die in zake het geschil met
den heer van Nifterik, antwoord ikhet gaat hierbij ook zooals
bij alle vergelijkingen; zij gaan altijd min of meer mank.
De oproep toch tot deze vergadering tegen den heer Zaalberg
droeg een meer persoonlijk karakter; er stond bepaald in,
dat zij was gericht tegen een bepaald persoon. In 1907 was
het eene oproeping om te protesteeren tegen verkrachting
van het vereenigingsrecht. Dat is het verschil in deze. Wan
neer men het beginsel van persoonlijke vrijheid als burger
op den voorgrond had gesteld dan zou er misschien tegen
het geven der zaal geen bezwaar zijn geweest, maar er werd
uitdrukkelijk gezegd, dat het was een protest tegen een
bepaald persoon. En daarom kon ik geen vrijheid vinden
voor zulk een doel de Stadsgehoorzaal beschikbaar te stellen.
De heer Aalberse. M. d. V. U hebt volkomen juist opge
merkt, dat in de voorwaarden van verpachting, door den
Raad goedgekeurd, staat, dat de beslissing, of de zaal zal
worden verhuurd, geschiedt door den Burgemeester. Maar
het staat ook vast dat dit niet door hem geschiedt in zijne
qualiteit van Hoofd der politie, maar in zijn qualiteit van
Hoofd der gemeente, van Hoofd van het Dagelijksch Bestuur.
En in zooverre kan men ook niet ontkennendat de uitvoe
ring van een raadsbesluit in den boezem van den Raad voor
critiek vatbaar is. Ik geef u dadelijk toe, dat zooals het
contract nu luidt, de Burgemeester niet verplicht is met een
bepaalde uitspraak van den Raad rekening te houden. Dat
moet de Burgemeester voor zich zelf weten. Wanneer de
Raad het anders wil hebben, dan zal hij moeten wachten tot
het contract afgeloopen is, of men zal in eene verordening
regelende de verhuring van de Stadsgehoorzaal vaste regelen
moeten stellen, waarin bepaald wordt om welke redenen de
zaal al dan niet geweigerd mag worden. In het algemeen
kan men echter niet zeggen, dat de Raad niet de bevoegd
heid zou hebben eene meening uit te spreken over eene
handeling van den Burgemeester. Daarom is echter de Burge
meester nog niet verplicht van zijne eigen meening af te
wijken; hij kan eene uitspraak van den Raad in dit opzicht
naast zich neerleggen en het gevolg daarvan zou dan zijn
dat de Raad zelf het initiatief zou moeten nemen eene andere
regeling tot stand te brengen.
Wat nu de meeting zelve betreft, de geheele strekking
daarvan en ook de partij waarvan zij uitging, is mij zeker
allerminst sympathiek. Maar ik voeg er dadelijk bij, dat de
opvatting als zou dit hier slechts gegolden hebben eene zuiver
persoonlijke quaestie, mij niet juist voorkomt. Het kan zijn,
dat men zulk eene opvatting kan gronden op de advertentie,
maar de diepere ondergrond is toch bepaald een vraag, die
het algemeen belang raakt, nl. of het bij de tegenwoordige
ontwikkeling van de groot-industrie goed is iemand om be
paalde politieke redenen te ontslaan. Daarover kan men ver
schillend denken. Er zijn er, die meenen dat dit recht den
patroon toekomt. Eene andere meer en meer veldwinnende
meening is, dat dit standpunt in de toekomst niet meer
houdbaar is. Ik wijs in dit opzicht op de Duitsche jurispru
dentie. Door Duitsche rechters, die over het algemeen toch
niet sociaal-democratisch gezind zijn, is uitgemaakt, dat het
plaatsen van namen op een zoogenaamde zwarte lijst, waar
door een werkman niet meer bij een ander patroon in dienst
kan komen, is te beschouwen als grober Untug, en dat men
gerechtigd is in zulk een geval schadevergoeding te eischen.
Formeel moge het hier zijn eene persoonlijke quaestie tus-
schen een bepaalden patroon en één werkman, in den grond
is het toch eene quaestie van algemeen belang. En daarom spijt
het mij wel, dat u gemeend hebt te moeten handelen, zooals u
hebt gedaan, hoewel ik mij kan begrijpen, dat men in eene eerste
opwelling tot. die handeling komt. Toch geloofik.dat de beslissing
niet juist is geweest. Vooreerst om de gevolgen. Men voorkomt het
houden van eene dergelijke vergadering toch niet; men ver
bittert eenvoudig de gemoederen en de gevolgen zullen dikwerf
nog veel erger zijn. Ten tweede zal men in de toekomst,
wanneer men zich niet houdt aan de criteria die in de wet
op het recht van vereenigen en vergaderen worden gesteld,
maar daarnaast nog een ander criterium gaat stellen, voor
bijzondere moeielijke gevallen komen te staan. Wanneer in
een geval als dat van den heer van Nifterik de zaal weder
door den Burgemeester wordt beschikbaar gesteld, dan zal
meri zeggennu hebben de menschen toch wel gelijkin het
andere geval toen de zaal is geweigerd, hadden zij ongelijk.
Men breekt in een dergelijk geval met het beginsel van
neutraliteit dat de gemeente in acht moet nemen en daarom
is het m.i. te betreuren dat op dergelijke wijze is gehandeld.
Het is altijd eene moeielijke zaak voor eene gemeente, die een
openbaar gebouw heeft, dat verhuurd wordt voor vergaderingen,
om in een bepaald geval dat gebouw niet te verhuren. Maar
dat is een gevolg van het stelsel, dat de gemeente een der
gelijk gebouw in eigendom heeft. De vraag kan rijzen, of het
indertijd goed gezien is, dat de gemeente zulk een gebouw
in eigendom en exploitatie heeft, en of wij het niet beter aan
particulieren hadden overgelaten, desnoods met subsidie van
de gemeente. Het is nu echter eenmaal zoo en nu moet ook
met de meeste vrijgevigheid te werk worden gegaan. De
gemeente moet zich nu houden aan de regelen, die in de wet
zijn gesteld omtrent het vergaderen. Is volgens de wet de
vergadering niet geoorloofd, dan ligt het voor de hand, dat
de gemeente geen vergunning behoeft te geven in haar gebouw
eene dergelijke vergadering te houden. Valt dit criterium weg,
dan geloof ik, dat het, hoe onaangenaam het somtijds ook
moge zijn, toch beter is de zaal te geven, ook met het oog op
de consequenties die daaruit anders in de toekomst voort
vloeien.
De Voorzitter Als de Raad werkelijk indertijd had gewild
om bepaalde regelen te stellen, dan had hij dit zeker ook
wel gedaan Maar hij heeft juist het tegenovergestelde gedaan
en de beslissing over de verhuring aan den Burgemeester
opgedragen. Nu zal de Burgemeester ook moeten overwegen
de omstandigheden waaronder de aanvraag tot verhuring
geschiedt en ook overwegen met welke bedoeling het geschiedt.
Nu kunnen de omstandigheden van dien aard zijn, dat de
Burgemeester zegt: neen, voor agitatie tegen een bepaald
persoon geef ik de Stadsgehoorzaal niet. De heer Aalberse
sprak over het schenden van neutraliteit door de gemeente;
de gemeente zou dus in zekeren zin partijdig zijn. Onderstel
nu echter, dat de Burgemeester met de wetenschap dat de zaal
zal gebruikt worden voor agitatie tegen een bepaald persoon,
toch de zaal beschikbaar stelt, dan zou ik zeggen, dat de
Burgemeester partijdig zou zijn tegenover den persoon tegen
wien de agitatie wordt opgezet. Het is toch zeer logisch, dat
de Burgemeester zegt: een gebouw van de gemeente, dat
voor iedereen is, kan ik niet geven wanneer het doel is om
tegen een bepaald persoon te gaan agiteereri. Daarvoor dient
geen gemeentegebouw. Men is toch niet gebonden aan de
Gehoorzaal; men kan ook een andere zaal nemen.
De heer Pera. Alleen een korte opmerking naar aanleiding
van hetgeen door den heer Aalberse is gezegd.
Ik geloof dat men er niet toe kan komen, thans uit te
maken, of het niet verhuren van de zaal goed dan wel af te
keuren is, en wel hierom, omdat het voor mij nog niet is
uitgemaakt, of wij hier hebben te doen met eene zaak van
persoonlijke, dan wel van algemeene beteekenis. Om dit te kunnen
beoordeelen, zou men in bijzonderheden moeten weten wat
aanleiding heeft gegeven tot de handelwijze van den heer
Zaalberg. Wat ons daaromtrent ter oore is gekomen, heeft
m.i. nog geen voldoende licht verspreid en waar de heer
Aalberse meende dat dit wel een zaak moet worden geacht
van algemeene beteekenis, ben ik juist van een tegenover
gesteld gevoelen. Wat ik omtrent die zaak onder de oogen
heb gekregen, geeft mij reden dit bepaald te betwisten. En
waar dit het geval is, geef ik, u mijnheer de Voorzitter, vol
komen gelijk, dat u de zaal hebt geweigerd. Wij loopen nu ge
vaar, dat wij hier eene discussie gaan voeren juist als in
de bewuste vergadering is geschied, en daarom zal ik niet
verder op de zaak zelve ingaan. Ik wensch thans alleen te
constateeren, dat het niet is uitgemaakt of wij hier te doen
hebben met eene zaak van persoonlijke dan wel van algemeene
beteekenis. Laten wij daarom de zaak laten zooals zij is en
het adres aannemen voor kennisgeving, en dus ook geen
motie in bespreking brengen. Meenen de heeren dat de tegen
woordige toestand zoo niet kan voortduren, dan moeten zij
maar komen met een voorstel tot wijziging der voorwaarden.
13e heer van der Elst. M. d. V. Ik wil even iets zeggen
naar aanleiding van het door u gesprokene. U hebt gezegd,
dat het te vreezen was, dat de bedoeling der vergadering
alleen was agitatie te voeren tegen een bepaald persoon. Nu
wil ik er op wijzen, dat waar de vergadering niet is gehouden,
het ook niet bewezen is, dat die agitatie tegen een bepaald
persoon zou worden gevoerd. Het is best mogelijk dat de
quaestie in algeroeenen zin zou zijn besproken en dat de
vergadering dus niet het karakter van agitatie voeren zou
hebben gehad. Trouwens wanneer dit het geval was geweest,
dan zou het de taak der politie geweest zijn de vergadering
te ontbinden met het oog op te vreezen wanorde Uw argument
gaat dus m. i. niet op.