130 N°. 2*23. Leiden, 9 September 1908. Het u bekende adres van J. Desmet, opgenomen in het ver handelde van de raadszitting van 20 Augustus 1.1., waarbij deze om een schadevergoeding verzocht van f300.op grond dat het bezoek aan zijn kermisinrichting schade zou hebben geleden door een onaangename lucht in zijn tent, veroorzaakt door het gemeentelijk riool, kan door ons college niet worden ondersteund. Een ingesteld onderzoek toch heeft aan den dag gebracht dat al moge zich dan ook in de eerste dagen der kermisweek eenige rioollucht in de tent hebben doen waarnemen, van een verminderd bezoek dientengevolge aan de voorstellingen allerminst is gebleken, Dat er menschen waren, die tijdens de voorstellingen wegens de onaangename lucht de tent ver lieten, mochten wij niet vernemen; integendeel bleek bij het ingesteld onderzoek, dat op den laatsten avond, waarop de stank zich zou hebben voorgedaan, de tent zeer bezet was. Trouwens nimmer werd tevoren door de omwonenden over stank geklaagd en bij het onderzoek is dan ook in den zich onder de tent bevindenden beerput geen lek ontdekt. Alleen is ten allen overvloede de hardsteenen dektegel van den put nog met een kantlaag ommetseld. Waar dus van de ondragelijk verpestende lucht in zijn tent, waarover adressant zich beklaagt, niets is gebleken (soms kon zelfs in het geheel geen onaangename lucht worden waargenomen, en dat de atmosfeer in een kermistent, wan neer daar in het midden van den zomer vele menschen bijeen zijn, niet heel frisch is, is zeker niet te verwonderen) en waar evenmin bleek dat het bezoek aan de voorstellingen tengevolge van die, soms zelfs niet waarneembare, rioollucht zou hebben geleden, meenen wij met de commissie van fabri cage, dat er geen enkele reden kan zijn, waarom aan Desmet schadevergoeding zou worden toegekend. Mitsdien geven wij U in overweging afwijzend op zijn ver zoek te beschikken. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 224. Leiden, 9 September 1908. De regeling van de herkeuring van afgekeurd vee en vleesch, zooals die is opgenomen in de verordening van 4 Juni 1903, Gem.-Blad n°. 27, heeft inzonderheid in den laatsten tijd aanleiding gegeven tot ernstige bezwaren. Volgens art. 4 dier verordening komen de kosten dier herkeuring, ook dan wanneer de beslissing ten nadeele van den belanghebbende uitvalt, slechts tot een maximum van f 5.te zijnen laste. Wordt de belanghebbende in het gelijk gesteld, dan draagt de gemeente alle kosten. Nu bedragen de kosten eener herkeuring aan bezoldiging, reis- en verblijfkosten van de deskundigen enz. ongeveer ƒ25.zoodat ook dan wanneer de afkeuring terecht blijkt te hebben plaats gehad, de gemeente toch nog, behalve de aan de herkeuring verbonden moeite en last, een financieel nadeel heeft van 20. Maar ook dit zou zeker nog niet zulk een groot bezwaar opleveren, wanneer alleen dan een aanvrage om herkeuring inkwam, wanneer de aanvrager of wel in gemoede van de onjuistheid van het resultaat van de eerste keuring overtuigd was, of althans bij hem zeer ernstige twijfel aan de juistheid van de eerste beslissing bestond. Het schijnt evenwel dat meermalen herkeuringen worden aangevraagd, niet omdat de belanghebbende daarvan een gunstigen uitslag verwacht, maar eenig en alleen, omdat hij daartoe door de zoogenaamde veefondsen gedwongen wordt. In al deze gevallen bestond dus voor de herkeuring feitelijk geen aanleiding en steeds werd dan ook in die gevallen het eerste oordeel bevestigd. Het eenige wat bereikt werd, was moeite en last voor de administratie, een geldelijk nadeel van 5.voor den belang hebbende, en een van 20.voor de gemeente. Niet ten onrechte meent dan ook de Directeur van het slachthuis, dat de weg behoort te worden afgesneden om op deze wijze misbruik te blijven maken van de bepalingen omtrent de herkeuring. En de commissie voor het openbaar slachthuis deelt in deze geheel zijn gevoelen. En zij achten dan de meest doeltreffende wijze waarop dit zou kunnen geschieden, door, bijaldien de eindbeslissing ten nadeele van den aanvrager uitvalt, de kosten der herkeuring nagenoeg geheel voor zijn rekening te doen komen. Wij kunnen ons geheel bij dezen door Directeur en com missie voorgestelden maatregel aansluiten en geven U mitsdien in overweging tot de vaststelling van de navolgende veror dening over te gaan: VERORDENING, houdende wijziging van de verordening van 4 Juni 1903, regelende de herkeuring van afgekeurd vee en vleesch (Gem.-BI. n°. 27). Eenig Artikel. Het 2e lid van art. 4 van bovengenoemde verordening wordt gelezen als volgt: »De kosten daarvan komen, tot een maximum van f 25.indien het een paard, muildier, stier, os, koe, vaars of pink betreft; 15.indien het een vet kalf, graskalf, ezel, muilezel, veulen of varken betreft; 10.indien het een schaap betreft; en f 5.in alle andere gevallen, voor rekening van den be langhebbende, in geval de eindbeslissing te zijnen nadeele uitvalt; anders voor rekening van de gemeente. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. '225. Leiden, 11 September 1908. Wij hebben de eer Uwe Vergadering in overweging te geven gunstig te beschikken op bijgaand verzoek van den heer M. Beute, om ontslag uit zijne betrekking van onder wijzer aan de Openbare Jongensschool 2e klasse alhier en hem dat ontslag eervol te verleenen met ingang van 1 Oc tober 1908. Het ter zake door het hoofd der school uitgebracht advies wordt hierbij overgelegd. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Leiden, 8 September 1908. Naar aanleiding van Uw verzoek, te willen dienen van bericht en raad omtrent de ontslagaanvrage van den heer M. Beute met ingang van 1 Oct., event. 16 Oct. a. s., heb ik de eer IJ te berichten, dat bij mij daartegen niet het minste bezwaar bestaat en dat het mij voorkomt dat overeenkomstig den wensch van den heer Beute de datum van 1 October de voorkeur verdient, aangezien zijn verlof wegens ziekte toch tot 15 Oct. loopt. Het hoofd der openb. Jongenssch. 2e kl., W. Cramer. Aan Heeren Burgemeester en Wethouders van Leiden. Venlo, 7 September 1908. Weledelachtbare Heeren! Wegens mijne benoeming tot onderwijzer met verplichte Hoofdakte te Bennekom, gemeente Ede, heb ik de eer, U beleefd te verzoeken om eervol ontslag uit mijne betrekking van onderwijzer aan de Openbare Lagere School der 2e klasse voor jongens aan de Pieterskerkstraat; daar ik dooi- voort durend onwelzijn te Leiden toch geen dienst kan doen, had ik mijn ontslag gaarne met ingang van 1 October; kan dit niet, dan zoo mogelijk met ingang van 16 October a. s. Met verschuldigde hoogachting, Uw dw. dr., M. Beute, Oostsingel 33. Aan den Baad der gemeente Leiden. N°. 226. Leiden, 11 September 1908. Ten gevolge van de herziening van de tabel, bedoeld bij artikel 5 der wet van lb April 1896 (Stbl. no. 72) tot regeling van de personeele belasting, waarbij de gemeente Leiden van de 4e klasse werd overgebracht naar de 3e klasse, zal een kleine wijziging moeten worden gebracht in de verordening van 29 October 1903 (Gein. BI. no. 40) op de heffing van op centen op de hoofdsom der rijks personeele belasting te Leiden. Art. 247 der Gemeentewet bepaalt namelijk, dat wanneer het getal opcenten hooger dan 50 is, het tot 50 beperkt blijft voor de aanslagen van hen, voor wie de belastbare huurwaarde niet te boven gaat het dubbel van de som, in art. 12 van de wet van 16 April 1896 (Stbl. no. 72) bepaald. Nu was die som, zoolang Leiden in de 4e klasse was geplaatst, 87.50 en dus het dubbel van die som f 175.—. Thans echter, nu Leiden naar de 3e klasse is overgebracht, is die som tot 100. gestegen en dus het dubbel ƒ200.—geworden. Mitsdien zullen in de verordening op de heffing van opcenten in de 2e en 3e alinea in plaats van de daar genoemde sommen van 175. moeten worden vermeld de sommen van 200.—. In de an dere in de verordening genoemde bedragen behoeft daarom echter nog geen verandering te worden gebracht, omdat de ver ordening ook met deze wijziging blijft voldoen aan het verdere voorschrift van art. 247 der Gemeentewet, dat het aantal op centen geleidelijk moet stijgen, zóó, dat het volle getal (hier 90) bereikt wordt uiterlijk bij de aanslagen van hen, voor wie de belastbare huurwaarde het vijfvoud van bedoelde som (d, i thans f 500.bedraagt. Uiterlijk. Het mag dus ook vroeger bereikt worden. En er is dus ook geen bezwaar om het volle getal opcenten als tot dusver te blijven doen ingaan bij een belastbare huurwaarde van 437.50.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1908 | | pagina 4