DONDERDAG 20 AUGUSTUS 1908. 167 een voordracht in zake schoolbonw in een beoordeeling van de vraag of de school wel noodig is, dan zou zij in conflict kunnen komen met de Plaatselijke Schoolcommissie. Zijdeed niet alzoo (Ing. Stuk 84). Daarom is terecht van den beginne af aan gezegdde taak van de Commissie van Financiën is, Ie beoordeelen den staat van af- en overschrijving en te beoordeelen of de wijze, waarop Burg. en Weth. zich voor stellen het geld te vinden is overeenkomstig een juiste finan- cieele politiek en overeenstemt met de inrichting der be grooting. Dat is de taak van de Commissie van Financiën ten opzichte van de staten van af- en overschrijving en ik geloof, dat het trekken van die grenslijn volkomen rationeel is. Men zou kunnen vragen of dan de taak van de Commissie van Financiën niet te beperkt is opgevat Neen, zij heeft een wijd veld van arbeid wanneer zij bijv. gehoord wórdt over invoering, wijziging of afschaffing van belastingen. Waar dit alles bij de Commissie komt, geloof ik niet dat gezegd kan worden, dat de taak van de Commissie te eng wordt opge vat. Ik dank intusschen den heer Reimeringer zeer voor de vriendelijke woorden, waarmede hij de ook niet onvriendelijk bedoelde woorden van Burg. en Weth. heeft beantwoord. De heer Roem. M. d. V. Hebt gij er ook een voorbeeld van, dat de Commissie van Financiën het niet met het prae- advies van Burg. en Weth. eens is? In het geval, dat wij thans behandelen, heeft de Commissie de zaak toegelicht en nu wil ik toegeven, dat die toelichting te lang kan zijn, maar het ging toch niet aan botweg te zeggen: neen, wij veree nigen ons niet met uw praeadvies. Ik zou dit een erg kort antwoord vinden en het is mijns inziens niet gewenscht, dat de Commissie op die wijze haar rapporten inricht. De voorbeelden, die gij, mijnheer de Voorzitter, hebt aan gehaald omtrent de stoomspuit en den schoolbouw zijn vol komen juist. De Commissie zou zich daar op een terrein begeven, waarop zij niet thuis behoort, maar het komt mij toch voor het ligt misschien aan mijn onwetendheid dat, wanneer de Commissie tegen een praeadvies bezwaar heeft, het tegenover het college van Burg. en Weth. een eigen aardige houding zou zijn, indien zij zeide, dat zij bezwaar heeft, zonder meer. De Voorzitter. Het bezwaar van Burg en Weth tegen het rapport der Commissie is dat deze als commissie niet ge roepen is dergelijke beschouwingen te leveren. Niets belet aan de leden om in deze vergadering uitvoerige betoogen te houden, ten einde aan te toonen, dat de voordracht van Burg en Weth in beginsel verwerpelijk is, en de formule van het rapport, zooals die sinds jaren hier gebruikelijk is, laat ruimte voor het geval, dat de Commissie zich al dan niet met de voordracht in beginsel vereeriigt. Die formule is on geveer deze: indien de Raad zijn goedkeuring hecht aan de voordracht van Burg. en Wetb. stellen wij voor omtrent de wijze, waarop de gelden zullen worden gevonden, dit of dat te besluiten. Dit is de gedragslijn, welke sinds de Commissie in 1891 herboren is, gevolgd is en waardoor naar ik meen conflicten omtrent bevoegdheden van den aanvang af worden afgesneden. De heer Vergouwen. De Commissie van Financiën heeft natuurlijk, voordat zij haar rapport inzond, wel degelijk overwogen, of het in den vorm, waarin het ingediend is, ter kennis van den Raad kan worden gebracht. In hoofdzaak komt het gevraagde advies gewoonlijk neer op de al of niet goedkeuring van de wijze, waarop in de gelden voorzien wordt, maar in dit bijzondere geval dacht de Commissie toch niet te handelen tegen de letter en zeker niet tegen den geest van de verordening, als zij duidelijk deed uitkomen, dat zij meende aan den Raad het toekennen van deze subsidie te moeten ontraden. Zij dacht, dat de Raad baar het niet ten kwade zou duiden, indien zij dienaangaande haar licht deed schijnen. Wij hebben reeds gehoord, dat het bij Burg. en Weth. in vriendelijken zin is opgevat, hetgeen wel te be grijpen was. Er is tot op dit oogenblik alleen gesproken over het op treden van de Commissie van f inanciën, maar wat de zaak zelve betreft wil ik verklaren, dat wij geen vrijmoedigheid kunnen vinden om onze stem aan het. voorstel van Burg. en Weth. te geven, zij het dan ook zoodanig gewijzigd, dat aan het verzoek van de «Vereeniging tot verzorging van kleine kinderen te Leiden" niet tenvolle wordt voldaan. Wij achten het toekennen van een subsidie aan deze vereeniging, en aan een dergelijke vereeniging is het algemeen, nog niet gerechtvaardigd. Wij zijn die vereeniging, blijkens ons lid maatschap ervan, sympathiek gezind, maar wij meenen, dat zij wel degelijk door^andere middelen aan te wenden er zijn enkele genoemd, maar er zijn er nog meer in het kleine kas-tekort kan voorzien. En waar nu van deze ver eeniging niet kan gezegd worden wat de heer Aalberse straks omtrent de vereeniging tot bestrijding ter tuberculose als volksziekte zeide, n. 1. dat zij rechtstreeks in het belang van allen is, meenen wij, dat wij niet moeten beginnen met het toekennen van subsidie, niet alleen aan deze vereeniging, maar ook aan al dergelijke vereenigingen, te meer waar de Raad verplicht is zich in het doen van uitgaven te beperken. De Voorzitter. Ik wil hierop den heer Vergouwen dit ant woorden, dat waar hij gesproken heeft als lid van de Com missie van Financiën, hij het mij ten goede moge houden waar ik zegdat hij als zoodanig iets meerders gedaan heeft dan wat tot zijn bevoegdheid behoort. Burg. en Weth. zijn de dorpelwachters, die moeten zorgen dat in wet en verorde ning de bevoegdheden behoorlijk worden omschreven en na geleefd in de praktijk, daar niets zoozeer tot verwarring aan leiding geeft dan wanneer deze niet uit elkander gehouden worden. Dit is de reden geweest, waarom wij meenden onze opmerkingen niet te mogen terughouden. Bij onze voorstellen tot het bouwen van de idiotenpaviljoens zijn wij wel op de beschouwingen van de Commissie van Financiën ingegaan, maar toen hebben wij reeds duidelijk gezegd dat, waar zij de al of niet wenschelijkheid van die stichting betoogde, de Commissie een terrein betrad, dat het hare niet was. Toen is dat zoo tusschen de regels door gezegd en daardoor niet onder de aandacht van iedereen gekomen. Daarom meenden wij het nu meer categorisch te moeten zeggen, om den heerén nadrukkelijk te herinneren, dat overschrijding van bevoegdheid in gemeente-zaken altijd aanleiding geeft tot zeer ongewenschte toestanden. En wat betreft de bestrijding van de voordracht zelf. In het stuk (No. 208) dat wel buiten behandeling is, maar dat toch argumenten aanvoert tegen de voordracht, wordt er op gewezen, dat het bewaargeld door de vereeniging best kan worden verhoogd en dat op die wijze de vereeniging haar inkomsten kan doen stijgen. Ik heb, zooals mijn taak was, daaromtrent nadere inlichtingen ingewonnen en heb vernomen dat het bewaargeld van 10 cent per dag reeds thans veelal met groote moeite wordt opgebracht, zoodat 2| cent daarop te leggen hetzelfde zou zijn als zeer velen af te wijzen. Reeds nu moeten vele moeders in de be taling geholpen worden en als er meer jonge kinderen in het gezin zijn, bv. 3, is 30 cent per dag voor die moeders tegen over het extra verdiende een betrekkelijk groote som. Zonder deze voorgestelde toelage komt dus de vereeniging geheel niet uit. Indien deze vereeniging dus niet geholpen wordt door den Raad, zou zij haar toevlucht moeten nemen tot weldadig heidsfeesten en dergelijke, die toch ook minder aan te bevelen zijn. En daarom zou ik zeggen: laat de Raad deze zoo nuttige vereeniging in de gelegenheid stellen haar arbeid te blijven verrichten. De heer Roem. M. d. V. Ik wil den heeren ernstig in over weging geven, voor zij hun stem uitbrengen tegen het voorstel van Burg en Weth., zich goed te bedenken. Het is zeer terecht gezegd, dat verscheidene van die vrouwen, die 14 stuivers per dag verdienen met hard werken, niet meer dan 10 cent kunnen betalen. Ik heb niet alleen het oog op vrou wen, wier mannen ook geld verdienen, maar ook op vrouwen, die met eenige kinderen zijn achtergebleven en die van uit werken te kunnen gaan soms 2 kinderen naar de crèche moeten brengen en dus 20 cent moeten betalen. Wanneer de heeren dus tegen deze voordracht stemmen Iaden zij naar mijne meening een groote verantwoordelijkheid tegenover die arme vrouwen op zich. De heer Pera. M. d. V. Ik moet mij verklaren tegen het voorstel van Burg. en Weth. Ik wil erkennen, dat ook deze vereeniging verdienstelijk werkt en nut heeft, maar ik geloof dat er op die manier nog wel 10, 20 vereenigingen zijn op te richten, die alle nuttig kunnen werken. Ik zie echter in deze richting eenvoudig een uitbreiding van liefdadigheid, zoodat wij aldoor meer krijgen in het «steenrijke Holland" een land van bedeelden. Daarop komt het ten slotte neer, en of wij dat op deze wijze in de hand moeten werken betwijfel ik zeer. De zorg voor het gezin is aan de ouders opgedragen en wanneer langs dezen weg nu weder meerdere gelegenheid geopend wordt om op uitgebreider schaal steun te verleenen, is het de vraag, wie er gebruik van maken, wien onder de hand bijstand wordt verleend en of dit wel noodig is. Ik wil het werken van deze vereeniging niet afkeuren, maar er mag toch weieens nadruk en klem gelegd worden op de" verantwoordelijkheid van de ouders voor de verzorging en de opvoeding van hun kinderen, Ik kan het niet goedvinden, dat kinderen de deur uitgehracht worden, anders dan bij strenge noodzakelijkheid, om door anderen verzorgd te worden. Er is gezegd, dat het betalen van vergoeding voor verzorgingskosten' door de ouders, zoo bezwarend is voor de gezinnen, maar men moet daar toch ook tegenover stellen al hetgeen de vereeniging aan de kinderen toebedeelt, want dezen worden gevoed en gelaafd. De heer Roem spreekt van 70 cent werkloon voor een vrouw per dag, maar ik meen, dat de loonen tegenwoordig

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1908 | | pagina 9