166 DONDERDAG 20 AUGUSTUS 1008. Daardoor wordt juist aangetoond het philantropisch karakter van deze vereeniging. En indien het doel der vereeniging ligt op het terrein van de algemeene volksgezondheid, dan zou de gemeente zelf deze zaak moeten ter hand nemen en zich niet moeten bepalen tot een kleine subsidie aan een vereeniging, die slechts op zeer beperkte schaal kan werken. De heer Pera. M d. V. Ik wil ten volle erkennen, dat dit voorstel in u een bekwaam verdediger heeft. Wanneer er wordt bijgehaald als argument, dat er op onze begrooting reeds tal van posten voorkomen waarvan men kan vragen zijn die nu wel strikt noodig, dan is dat wel een argument, dat beteekenis heeft, maar onder de bijzondere omstandig heden, waaronder dit punt besproken wordt van weinig waarde, want dan kan gerust geconstateerd worden, dat menige post, indien zij op dit oogenblik in stemming kwam, niet op de begrooting zou geplaatst worden. Over het onderscheid, door den heer Aalberse gemaakt tusschen een bijzondere beteekenis en een algemeene beteekenis, wil ik alleen zeggen, dat het hier toch gaat om de personen te onderzoeken die zich presen teeren en die in de meening verkeeren dat zij aan tuberculose lijden, met het doel om in 't belang hunner gezondheid werk zaam te zijn. De verdere gevolgen kunnen wij daarlatenalle bijzondere gevallen hebben gewoonlijk een uitgebreider betee kenis dan het enkele feit, waarmede men zich bezig houdt. Met het oog op de vraag, of het op den weg der gemeente ligt om ten behoeve dezer aangelegenheid haar uitgaven nog te vermeerderen, wil ik nog even terugkomen op hetgeen ik gezegd heb. Hier staan twee ziekten tegenover elkander en de eene wordt door de andere bevorderd. De gedrukte maatschappe lijke omstandigheden hebben op de gezondheid een slechten invloed en het is ook een uitgemaakte zaak dat wij, met uitgave als hier voorgesteld, lasten van den een op den ander overbrengen, waarvan de gevaren niet te ontkennen zijn. En nu kan ik niet besluiten de burgerij te bezwaren met lasten om anderen te helpen, terwijl, zooals ook de heer Fokker betoogd heeft, de noodzakelijkheid daarvan zeer twijfelachtig is en in ieder geval nader zou moeten blijken, dat dit subsidie zoo noodig is. Ik geloof dus dat wij verkeerd doen met dezen meerderen steun te verleenen. De heer Aalberse. M. d. V. Ik wil er nog met een enkel woord tegen opkomen, dat men aan deze vereeniging een philantropisch karakter toekent. Werkelijk, men miskent daardoor de werkkring en het doel van deze vereeniging. Het gaat niet aan te zeggen, omdat deze vereeniging bepaalde personen helpt, dat het nu ook haar doel is die bepaalde personen te helpen. Dat is eenvoudig het middel. Het doel der vereeniging is, het bestrijden van deze volksziekte in het algemeen, en nu is een van de miidelen, dat men bepaalde individuen die die ziektekiem in zich dragen, leert zoodanig te leven, dat zij voor hun omgeving geen besmetting meer veroorzaken, ten minste zoo weinig mogelijk. Dat is het voor naamste doel der vereeniging, de lijders die het hier betreft te helpen hygiënisch te leven, in hun eigen belang en in het belang van hun omgeving. En nu geloof ik, dat de heer Briët hier verwart het middel, dat deze vereeniging gebruikt, en het doel dat zij nastreeft. Overigens wensch ik te zeggen, dat ik het toch niet eens ben met de stelling, dat de gemeente niet mag steunen het particulier initiatief als dit een zuiver philantropisch doel heeft. De Raad heeft zich nooit op dat standpunt gesteld en in dien de heer Briët dat wel doet, zal hij bij de begrooting voor moeilijkheden komen te staan. Hij zal dan moeten stemmen tegen subsidiën als dat ten behoeve der wijkverpleging, want daarbij hebben wij in veel sterker mate met philantropie te doen dan bij deze vereeniging. Ik kan mij echter niet voor stellen, dat de heer Briët zich bij de behandeling van de be grooting tegen dergelijke posten zal gaan verzetten. Ik acht het principieel ook niet juist, dat de gemeente in deze niet helpend zou mogen optreden. Een andere stelling is, dat de gemeente niet aan philantropie mag doen, zoolang dat door particulieren voldoende geschiedt, maar wanneer het initiatief van particulieren uitgaat en de krachten blijken te kort te schieten, dan is de gemeente ik geloof niet, dat dat ook van de zijde der geestverwanten van den beer Briët wordt ontkend volkomen bevoegd aan die particulieren steun te verleenen. De Voorzitter. Ik wensch alleen nog te wijzen op de consequentie van de redeneering van den heer Briët. Dit geachte lid voerde aan dat, voor het geval gemeend mocht worden, dat hier de Overheidstaak is gelegen, de gemeente de zaak zelf zou moeten ter hand nemen. Dat is m i. een gevaarlijk standpunt, want, dat de Overheid zou uitkomen met het bedrag, dat zij thans als subsidie aan de vereeniging verstrekt, gelooft niemand. Het zou dus tot een consequentie leiden, die voor de ge meente groote financieele gevolgen met zich brengt. Hetzelfde kan aan den heer Pera worden tegemoet gevoerd, die zegt er niet toe te willen medewerken om de lasten van de burgerij te verzwaren. Weet die geachte spreker wel, dat het aantal armlastige patiënten, die in het Ziekenhuis worden verpleegd, de laatste jaren sterk vermeerderd is en de ge meente vele duizenden meer dan vroeger het geval was daar voor aan het Rijk moet betalen? Nu is deze vereeniging er op uit te zorgen, dat er een minder aantal armlastige patiën ten, want daaronder komt menig geval van tuberculose voor, in het Ziekenhuis worden opgenomen, zoodat men, door in den geest van hetgeen Burg. en Weth. wenschen, te handelen de lasten der burgerij niet zal verzwaren, doch in de toekomst verlichten. De beraadslaging wordt gesloten. De Voorzitter. Ik stel voor op het verzoek van de »Ver~ eeniging tot bestrijding der tuberculose als volksziekte" afwij zend te beschikken. Daartoe wordt besloten. Het voorstel van Burg. en Weth. om voor het jaar 1909 een subsidie toe te kennen van ƒ1250 wordt in stemming gebracht en met 12 tegen 11 stemmen aangenomen. Vóór stemmen de heeren: Korevaar, Sijtsma, Aalberse, Driessen, van Tol, de Boer, Roem, Zwiers, van Hamel, de Vries, van Gruting en Reimeringer. Tegen stemmen de heeren: Timp, A. Mulder, van der Eist, Bosch, Vergouwen, Briët, Bots, Fokker, Pera, P. J. Mulder en Juta. XXII Verzoek van de »Vereeniging tot verzorging van kleine kinderen te Leiden'', om toekenning van een jaar lij ksche subsidie. (Zie Ing. St. nls- 188, 203 en 204.) De heer Reimeringer. M. d. V. Het is niet omtrent dit punt, dat ik het woord wil voeren, maar naar aanleiding van de vriendelijke terechtwijzing in zake het rapport van de Commissie van Financiën. Het zij mij vergund ook namens mijne medeleden ,op te merken, dat de Commissie allerminst wil treden in de rechten die den Raad zijn voorbehouden en ook niét een traditie van 20 jaar wil schenden. Alleen meende de Commissie, waar in het door u aangehaalde artikel staat: zij dient den Raad van bericht en advies, enz., dat zij in dit geval waar zij eenparig meende deze aanvraag te moeten ont raden, haar bevoegdheid niet te buiten ging door haar oordeel te doen kennen. Maar ik wil gaarne op uw gezag aannemen, dat wij te ver zijn gegaan. Wij hebben echter gemeend zoo te moeten handelen in het uitsluitend belang van de financiën der gemeente. De Voorzitter. Na deze toespraak, die eigenlijk bepaalde lijk tot Burg. en Weth. gericht is, wil ik alleen opmerken, dat wij niet dan na eenige aarzeling gemeend hebben te moeten opkomen tegen den inhoud van het advies van de Commissie van Financiën. Het was ons allerminst te doen een conflict, van welken aard ook, uit te lokken. Maar wij meenden, dat wanneer wij de zaak stilzwijgend voorbij lieten gaan, daarop later een beroep kon worden gedaan en wij waren allen overtuigd, dat werkelijk, in strijd met de traditie, de Commissie van Financiën zich had begeven op een terrein, dat niet het hare is. De adviezen van de Commissie van Financiën hebben tot nog toe in dergelijke gevallen steeds in dezen geest geluid: indien de Raad tot het voorstel besluit, dan heeft de Com missie van Financiën geen bezwaar tegen den begrootings- staat. Zoo is het geweest bij het vragen van subsidie voor de Nederlandsche vereeniging van arbeidsbeurzen, bij het aanschaften van een stoomspuit. Daarom is het zoo juist ge zien geweest van degenen, die deze bepaling, dat de Com missie ook op voorstellen tot af- en overschrijving op be grootingen zal gehoord worden, in de verordening hebben gebracht de Commissie voor de huishoudelijke verorde ningen, destijds de heeren Was, Cock en Fockema Andreai die in deze een grenslijn wilden trekken. Want indien wij de Commissie van Financiën bij dergelijke voorstellen laten oordeelen over de voordracht in het algemeen, dan wordt noodwendig door haar telkens het terrein betreden, hetzij van Burg. en Weth., hetzij van andere Commissies en zouden er allerlei conflicten kunnen ontstaan. Indien bijv. bij de quaestie van toetreding tot de vereeniging van arbeidsbeurzen de Commissie van Financiën het nut van die vereeniging had beoordeeld, zou zij in conflict hebben kunnen komen met de Commissie voor de huishoudelijke verordeningen. Zij deed dit niet. (Ing. Stuk 99). Indien bij het aanschaften van een stoom brandspuit de Commissie zich op het standpunt had geplaatst, dat zij eerst moest aantoonen, dat de spuit noodig is, dan zou zij in conflict kunnen komen met degenen, die over de brandweer te oordeelen hebben namelijk Burg. en Weth. Zij deed niet aldus (Ing. Stuk 73). Begaf zij zich bij

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1908 | | pagina 8