162
DONDERDAG 20 AUGUSTUS 1908.
in Oud-Rozenburg f 350 en in 's Heerenloo zelfs f 360. Wij
houden dus volgens de nieuwe redactie precies dezelfde be
voegdheid die wij volgens de oude hadden, maar de reden
van de wijziging is, dat reeds nu de zekerheid bestaat dat
het verpleeggeld in andere stichtingen hooger is. Wij hebben
gemeend dit den Raad te moeten mededeelen, doch vertrou
wen dat de teekening van dit contract hierdoor bij u geen
bezwaar zal ontmoeten. Ik stel dan ook voor Burg. en Weth.
hiertoe machtiging te verleenen.
Daartoe wordt besloten.
Aan de orde is alsnu
I. Verzoek van W'. Wolda om eervol ontslag als onder
wijzer in de Fransche taal aan de Jongensschool 2e klasseen
de Meisjesschool 2e klasse.
(Zie Ing. St. n°. 184).
Zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming eervol verleend
II. Benoeming van een onderwijzer(es) in de Fransche taal
aan de Jongensschool 2e klasse en de Meisjesschool 2e klasse
(Zie Ing. St. n°. 195).
De Voorzitter. Er zijn eenige benoemingen te doen en er
moet dus een stembureau worden geformeerd Ik heb de eer
daartoe uit te noodigen de heeren Korevaar, Timp, Roem
en Briët.
De heer Fokker. Ik vraag het woord, mijnheer de Voorzitter.
De Voorzitter. Het woord is aan den heer Fokker.
De heer Fokker. M d. V. Voordat wij overgaan tot afdoe
ning van punt 2 der agenda, de benoeming van een onder
wijzeres) in de Fransche taal aan de Jongensschool 2e klasse
en de Meisjesschool 2e klasse, wensch ik een vraag te richten
tot en een verzoek te doen aan het College van Burg.
en Weth.
Het trok mijn aandacht, dat de heer Arrondissements-
schoclopziener bij zijn bericht er Burg. en Weth. aan herin
nerde, dat zijn meening ten aanzien van de wijze, waarop
in dit onderwijs in de Fransche taal aan deze scholen moet
worden voorzien, afwijkt van die van hun college. Hij ves
tigde er de aandacht op, dat die voorziening op even afdoende
en minder kostbare wijze kan geschieden dan door de be
noeming, welke thans door Burg en Weth. wordt voorgesteld.
Ik zou er daarom prijs op stellen, indien van de zijde van
Burg. en Weth. inlichtingen aan den Raad werden verstrekt
omtrent de wijze, waarop de schoolopziener zich voorstelt in
dat onderwijs te voorzien en tevens werd medegedeeld, hoe
het college zelf over deze zaak denkt. Is het mogelijk op minder
kostbare en even goede manier aan die behoefte te voldoen
als Burg. en Weth. thans voorstellen, dan verdient dat zeker
aanbeveling, want met het oog op den benarden toestand der
gemeentefinanciën moeten wij elk gepast middel aangrijpen,
dat de lasten der gemeente kan verminderen.
De heer van Hamel. Het is niet de eerste maal, dat de
schoolopziener er op wijst, dat op eenvoudiger en zuiniger
wijze in de behoefte aan dit onderwijs kan worden voorzien.
Reeds anderhalf of twee jaren geleden, toen de heer Wolda
is benoemd, heeft hij dat ook gedaan, maar de Schoolcom
missie die toen daarover apart is geconsulteerd, heeft op dezelfde
gronden, waar-op zij indertijd had voorgesteld het onderwijs
in te richten zooals dat is geschied conform het oordeel
van de hoofden van scholen, de heer Cramer en Mej. Renaud
gemeend, dat het wenscbelijk was den bestaanden toestand
te bestendigen en het onderwijs voort te zetten, zooals het
sedert een paar jaren was geregeld.
Er was daarom thans geen aanleiding op deze zaak weer
eens terug te komen.
De heer Fokker. Ik beb met zeer veel belangstelling ge
luisterd naar hetgeen het lid der Plaatselijke Schoolcommissie,
de heer van Hamel, heeft in het midden gebracht, maar het
antwoord van Burg. en Weth. dat ik gevraagd had, heb ik
tot mijn leedwezen niet ontvangen. Het spijt mij voor den
heer van Hamel, dat ik met die opmerking moet beginnen.
Maar ik heb wel gehoord, mijnheer de Voorzitter, dat de School
commissie destijds een opinie heeft gehad, maar wat de school
opziener nu eigenlijk wilde en waarom Burg. en Weth. dat
zelfde niet willen, heeft de heer van Hamel niet medegedeeld.
Waar bet, naar het mij nu zoo voorkomt, voor den Wet
houder niet gemakkelijk schijnt de zaak uiteen te zetten, al
vorens deze van alle kanten is bekeken, zou ik willen vragen
dit punt van de agenda aan te houden en Burg. en Weth.
wenschen te verzoeken in een volgende vergadering te dezer zake
aan den Raad mededeelingen te doen, omdat wij op dit oogenblik
door den Wethouder van onderwijs niet worden ingelicht.
De heer van Hamel. Ik weet niet, waarom ik zooeven zou
gesproken hebben als lid der Plaatselijke Schoolcommissie en
niet als Wethoudermaar in ieder geval kan ik in beide func
ties verklaren, dat de Schoolcommissie er destijds over ge
raadpleegd is en Burg. en Weth. zich met het oordeel dier
commissie hebben vereenigd. Als dat college van een anderen
opinie was geweest zou daarvan aan den Raad wel ge
bleken zijn.
Ik kan niet inzien, hoe er een andere opvatting van de
zaak kan bestaan dan die, welke ik zooeven heb aangegeven.
Indien de heer Fokker er prijs op stelt de motieven te kennen,
welke de Schoolcommissie indertijd geleid hebben tot het doen
van het primitieve voorstel en tot het nader uiteenzetten daar
van en welke overwegingen Burg. en Weth. er toe hebben
gebracht zich met het gevoelen der commissie te vereenigen, dan
zou ik hem willen aanraden de Handelingen van den Raad
van het jaar 1903 of die van het jaar 1904 na te lezen, dus
uit den tijd, dat hij nog geen lid van den Raad was
Ging men in op hetgeen de heer Fokker thans wil, dan
zou men ieder oogenblik wel een gedachtenwisseling kunnen
houden over een zaak, die reeds beoordeeld is. Ik zie geen
enkele reden, waarom dit punt der agenda uitgesteld zou
moeten worden.
De Voorzitter Ik ben het met den Wethouder eens, dat
er geen reden is om dit punt aan te houden. Het betreft hier
de bestendiging van een toestand, die, zooals de heer van
Hamel deed opmerken, in 1903 door den Raad is goedgekeurd.
Ik kan er in komen, dat men verandering in deze zaak wenscht,
maar laat men dan niet trachten die incidenteel in het leven
te roepen. Wil men de zaak nailer onder de oogen zien, laat
men dat dan bij de behandeling der begrooting doen, maar
niet thans, nu wij staan voor een benoeming, die min of meer
urgent is. Deze aan te houden en daardoor belemmering te
brengen in den gang van het onderwijs is altijd eenigszins
bedenkelijk.
Ik kan het denkbeeld van den heer Fokker dan ook moeielijk
ondersteunen en geef den Raad in overweging met deze be
noeming niet te wachten.
De heer Fokker. M. d. V. Vergun mij nog even iets te
zeggen. Ik zou u kunnen antwoorden, dat wanneer wij deze
kwestie bij de behandeling der begrooting ter sprake brengen,
het mosterd na den maaltijd zoude zijn. Dan is de onderwijzer
benoemd, en wanneer de Raad dan van oordeel mocht zijn,
dat op andere wijze in die behoefte zou kunnen worden
voorzien, zouden wij met dien onderwijzer hoe verdienste
lijk hij wellicht ook zij zitten. Wij zouden ons dan niet
van hem kunnen ontdoen. En wanneer werkelijk op goed-
koopere wijze voorziening in de behoefte kon worden gevon
den, zou het te betreuren zijn dat men die eerst kan toe
passen nadat deze onderwijzer hier of elders een andere
betrekking heeft gekregen.
Het is het bestendigen van den bestaanden toestand zooals
U, mijnheer de Voorzitter, terecht opmerkt. Maar wanneer
de Raad na uitvoeriger inlichting en bestudeering van de
zaak van oordeel mocht zijn, dat de bestaande toestand
goedkooper door een andere kan worden vervangen, dan is
er geen aanleiding dezen toestand die duur is, te bestendigen.
De zaak zou eenigszins urgent zijn, vervolgde U. Ja, mijnheer
de Voorzitter, elke benoeming bij het onderwijs is urgent,
maar waar wij voor een nieuwen cursus staan, zal het er
betrekkelijk weinig toe doen of de lessen in dit vak iets
vroeger dan wel iets later aanvangen.
Wanneer midden in den cursus iemand weggeroepen was
uit zijn werkkring en daardoor groote stagnatie kwam, dan
zou ik meer voor het argument der urgentie gevoelen. Ik
heb daarom de eer mijn voorstel te handhaven, dat strekt
om dit voorstel aan te houden en inmiddels den Wethouder
van onderwijs te verzoeken ons nadere inlichtingen te ver -
schaften. Ik zal dan ook den tijd hebben de Handelingen van
1903/1904 na te zien, waarnaar de heer van Hamel mij wel
willend verwees.
De Voorzitter. Ik moet blijven ontraden het voorstel van
den heer Fokker aan te nemen. Bij de voorbereiding van deze
zaak is gebleken, dat in 1903 een uitvoerige correspondentie
is gevoerd tusschen den schoolopziener, de schoolcommissie
en Burg. en Weth. Om deze zaak te behandelen is dus lange
tijd noodig, zoodat het, met het oog op de urgentie van deze
benoeming, niet geraden is deze nu aan te houden. Als men
deze zaak wil behandelen, laat men dat dan doen los van deze
benoeming, hetzij bij de begrootirig, hetzij bij afzonderlijk
voorstel Dan kan er rapport over uitgebracht worden, doch
laten wij nu deze benoeming niet vertragen.
In stemming gebracht wordt het voorstel van den heer
Fokker, om de benoeming aan te houden, verworpen met 13
tegen '10 stemmen.
Tegen stemmen de heeren: Korevaar, Aalberse, Timp, A.
Mulder, Driessen, Bosch, Briët, van Tol, Bots, van Hamel,
de Vries, P. J. Mulder en Juta.
Vóór stemmen de heeren: Sijtsma, van der Eist, Vergou
wen, de Boer, Roem, Zwiers, Fokker, van Gruting, Pera en
Reimeringer.