150
DONDERDAG 9 JULI 1908.
Haarlemmerstraat een goed hart toedragen, waaronder ik ook
mijzelf reken, zullen de belangen van dezen beter dienen met
de aanneming van het voorstel van Burg. en Weth. dan met
de verwerping daarvan.
In het eerste geval toch kunnen wij vrij zeker zijn dat het
station aan de Zijlpoort zal komen en blijven, terwijl in het
tweede geval een sprong in het duister gedaan wordt, waar
van de gevolgen èn voor de markt èn voor de bewoners van
de genoemde stadsgedeelten zeer noodlottig kunnen zijn.
In de marktcommissie, die gisteren vergaderde, ofschoon
niet voltallig ten gevolge van de alwezigheid van den heer de
Boer, heeft deze zaak, met het oog op het marktbelang dat
h. i. in dit agendanummer schuilt, ook een punt van bespre
king uitgemaakt en is zij het geheel eens met Burg. en Weth.,
waar zij in het aangehaalde praeadvies van 1899 het markt
belang in de eerste plaats noemden en meent, dat alles wel
overwogen, in het belang van het marktverkeer aanneming van
het voorstel van Burg. en Weth. aanbeveling verdient,
Verder, mijnheel1 de Voorzitter, wensch ik nog te bestrijden
de bewering van de minderheid dat bij het vervallen van de
subsidie van de gemeente Leiden, niet ook vervallen, èn de
Provinciale subsidie èn de Rijkssubsidie.
Ik zal hiertoe, althans wat de voorlaatste betreft, een stukje
geschiedenis moeten ophalen.
Omtrent de subsidieaanvrage van de Holl. Electr. Spoorweg
Maatschappij, in 1899 aan de Staten van Zuid Holland gericht
en door die Staten in handen van heeren Gedeputeerden ge
steld, ten fine van praeadvies, is door de laatsten bij missive
van 11 Juni 1900 geadviseerd, op het adres afwijzend te be
schikken, in aanmerking nemende, dat de toegezegde subsidies
van de belanghebbenden, de localiteit, ten bijdrage van eene
contante waarde, van 64000, door Gedeputeerden niet vol
doende werden geacht.
De Staten hebben zich bij de behandeling van dit voorstel
vereenigd met een, door een der leden ingediend amendement,
om de behandeling der zaak uit te stellen tot de herfstver-
gadering van hetzelfde jaar, ten einde de localiteit, rekening
houdende met het advies van Gedeputeerden, gelegenheid
te geven om de toegezegde subsidies te verhoogen.
Bij missive van 23 October van hetzelfde jaar hebben Ge
deputeerden aan de Staten medegedeeld dat de subsidies van de
localiteit wel verhoogd waren, o. a. door Leiden tot eene door-
loopende rentegarantie van 4 van een kapitaal groot 100000
o. a. onder voorwaarde dat door de Maatschappij zou worden
aangelegd eene lijn HoofddorpAalsmeer, welke voorwaarde
Gedeputeerden zoo bezwarend achtten, dat zij als hunne meening
te kennen gaven, dat voor het oogenblik op de Leidsche sub
sidie niet te rekenen viel; doch dat daarenboven de toege
zegde subsidies naar hunne meening nog niet in verhouding
stonden tot hetgeen van de provincie werd verlangd, zoodat
zij dan ook andermaal in overweging gaven op de subsidie
aanvrage afwijzend te beschikken.
Eene inmiddels bij de Regeering ingekomen concessieaan
vrage voor eene lijn AmsterdamRotterdam, via Alfen, heeft
de beslissing verdaagd, totdat in de zitting van 4 Dec. 1900
werd aangenomen een voorstel van Mr. Visser om Gedep.
Staten Uit te noodigen, de subsidie-aanvrage van de Holt.
ElectrSpoorweg Maatschappij in nadere overweging te nemen
en naar aanleiding daarvan te zijnertijd aan de Staten voor
stellen te doen als zij geraden zouden achten.
Hierop is in Juni 1901 een voorstel van Gedep. Staten
gevolgd om aan de Maatschappij mede te deelen, dat de Staten
bereid waren, indien door de Maatschappij mocht worden
voorzien in eene lijn, die Haarlem en Amsterdam verbindt
met de ringvaart van den Haarlemmermeerpolder bij Oude^
wetering, voor het gelijktijdig aanleggen en in exploitatie brengen
van eene lijn, die benoorden den Rijn, Oudewetering aan
Leiden verbindt, haar een renteloos voorschot te verleenen
van Vs de kosten van aanleg, na aftrek van een bedrag aan
f 114.874, zijnde de contante waarde van de gezamenlijke
subsidies der localiteit (waaronder Leiden voorkomt voor een
gekapitaliseerd bedrag van f 100.000) tot een maximum van
f 240000, onder nader te stellen voorwaarden.
Dit voorstel is door de Staten aangenomen in de vergadering
van 24 Juli 1901.
Bij besluit van 24 Oct. 1906 is het renteloos voorschot
veranderd in een voorschot tegen eene jaarlijksche rente
vergoeding van 4°/0, uit te betalen als de winst door de
Maatschappij behaald, meer dan 40/o over het aandeelen
kapitaal zal bedragen en is tevens aan Gedep. Staten opge
dragen eene concept overeenkomst met de Maatschappij te
ontwerpen en die aan de Statenvergadering voor te leggen.
Dit concept is door Gedep. Staten aan de vergadering aangebo
den bij missive van 11 Juni 1906 en zijn Gedep Staten bij Staten
besluit van 17 Juli'1906 gemachtigd met de Maatschappij op
den voet van dit concept te contracteeren.
De aanhef van de overeenkomst komt voor op pag. 98 links
onderaan van het voorstel van Burg. en Weth. en zal ik dus
niet voorlezen.
De som die ter leen wordt verstrekt is bepaald op f 484,071
voor alle in Zuid-Holland aan te leggen lijnen, waarvan
f 240,000 is bestemd voor de lijn Leiden Oudewetering en
244,000 voor de lijn Alfen-Uithoorn.
Beide sommen vertegenwoordigen van de Losten van
aanleg, verminderd met de vroeger vastgestelde subsidiën
van belanghebbende gemeenten en polders.
Ik heb de wordingsgeschiedenis van de overeenkomst met
de provincie te sluiten eenigszins uitvoerig meegedeeld,om duide
lijk te maken, dat er wel degelijk verband bestaat tusschen
de toegezegde geldleening, (op voordeelige voorwaarden), door
de provincie en de door belanghebbenden toegezegde subsidiën.
Deze zijn de basis, de considerans van het Statenbesluit,
zoodat wanneer de Leidsche subsidie komt te vervallen, de
overeenkomst met de Maatschappij door Gedep. Staten zonder
nadere machtiging van deStaten niet kan worden aangegaan en het
provinciaal voorschot, althans zeker tot een bedrag van f 240000,
betreffende de lijn LeidenOudewetering zal komen te vervallen.
Want men kan er vast op rekenen dat de Staten, bij intrekking
van de Leidsche subsidie niet genegen zullen zijn een subsidie
onder welken vorm ook ten behoeve van de lijn LeidenOude
wetering toe te staan. Ik wil nog even aanhalen eene zinsnede
voorkomende in het praeadvies van Burg. en Weth. van 11 Aug.
'03. Ing. St. n°. 239 luidende: In ieder geval echter zouden
wij het met de commissie van fabricage onverantwoordelijk
achten indien de gemeente Leiden, door de toegezegde rente
garantie terug te nemen, de tot standkoming van het gedeelte
van het in de provincie Z. Holland gelegen net zou in de
waagschaal stellen. Immers, men vergete niet dat de provincie
Zuid-Holland hare subsidie heeft toegezegd, onder uitdrukkelijk
voorbehoud,dat de betrokken gemeenten de door haar toegezegde
subsidiën zouden handhaven Hieruit blijkt dus, dat het College
toen van eene andere meening was, want van verzet tegen
deze bewering is nergens sprake geweest.
Tegelijk met het concept der provinciale overeenkomst
werd aan de Staten overgelegd het concept der overeenkomst,
door den Staat met de Spoorweg Maatschappij aan te gaan.
En wat blijkt nu hieruit? dat alle subsidieën hierin, met. name
en bedrag vermeld, voorkomen.
De aanhef luidt:
Tusschen den Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd
door enz.
en de Holl. Electr. Spoorweg Maatschappij gevestigd te
Amsterdam, vertegenwoordigd door enz.
is, nadat gebleken was, dat ten behoeve van den aanleg
van spoorweglijnen in de Haarlemmermeer en omgeving waren
toegezegd
1°. enz. a. door enz.
4o. Jaarlijksche bijdragen, gedurende een bepaald aantal
jaren of voor onbepaalden tijd, uit te keeren voor zooveel
noodig zal blijken te zijn, om, in verband met de overige
verplichtingen van de Maatschappij over eenig jaar, uit de
winst eene uitkeering van 4 °/0 op het aandeelen kapitaal der
Maatschappij te kunnen doen plaats hebben: door de Ge
meente Leiden, bij gemeenteraadsbesluit van
wtot een bedrag van f 4000 gedurende onbe
paalden tijd;
en nadat gebleken was, dat de bovenvermelde voorschotten,
uitkeeringen en bijdragen bij eventueele naasting op den
Staat zullen overgaan;
het volgende overeengekomen: Hoofdstuk I. art. 1 enz.
art. 3. De Staat stelt, volgens de wet van ten behoeve
van den aanleg en het in exploitatie brengen van den spoor
weg ter beschikking van de Maatschappij een renteloos voor
schot groot ƒ2.147.000 uit te keeren enz.
't Is dus duidelijk, dat, wanneer een der subsidieerenden zich
terugtrekt, ook de overeenkomst met den Staat geen doorgang
kan hebben, en ook de Rijkssubsidie vervalt. Wat blijft er nu
over van de bewering der minderheid dat bij intrekking van
de Leidsche subsidie niet tevens èn Rijks èn provinciale subsidie
zullen vervallen.
Ik meen het tegendeel duidelijk te hebben aangetoond.
Ofschoon er onder de argumenten door de minderheid ge
bezigd meerdere voorkomen, die ik niet kan toegeven, vertrouw
ik dat andere voorstanders van het voorstel die wel zullen
weerleggen en zal ik die dus nu laten rusten teneinde niet
nog meer tijd in beslag te nemen.
De heer Reimeringer. M. d. V. Daar ik in het jaar 1899
nog niet de eer had, lid te zijn van uwen Raad, heb ik aan
dachtig nagelezen wat in dat jaar besproken en behandeld
is in zake de subsidie aan de Electrische Spoorwegmaat
schappij en de plaatsing van het station. Het was er mij
voornamelijk om te doen, eens te onderzoeken, of er nog
andere argumenten waren aangevoerd voor de plaatsing
van het station aan den Heerensingel, dan het herhaal
delijk in de stukken aangevoerde argument: de benadeeling
van de neringdoenden in de buurt van de Zijlpoort. Omdat,
naar het mij voorkomt, dit argument toch niet zoo zwaar