148
DONDERDAG 9 JULI 1908.
aanvankelijk bezwaar hadden tegen de aanstelling van de
adjunct-directrice. Was er te veel werk, dan zouden zij die
aanstelling zeker onmiddellijk hebben toegejuicht. Daarom acht
ik het tamelijk wel overbodig om hier weer een f 1600 per
jaar te gaan uitgeven, want die dame zal f 1200 moeten
hebben, vermeerderd met de kosten van vrije woning enz. Maar
er is nog een bezwaar; het bezwaar dat er zullen komen als het
ware twee kapiteins op één schip. Wanneer de dame in kwestie
iemand is van veel invloed, dan zal zij, naast den directeur,
heel wat in de melk te brokken krijgen, en zoo niet, dan heeft
haar aanstelling geen doel. En dat dit bezwaar gewicht in
de schaal legt, men behoeft maar te denken aan de ellende
die er te Oranje-Nassau-Oord tusschen directeur en adjunct
directrice heeft plaats gehad, om dit aanstonds in te zien. Alleen
dit bezwaar lijkt mij reeds voldoende om tegen te stemmen. Maar
nu blijft nog het argument van de zuinigheid. Het gaat niet
aan, de eerste de beste vergadering nadat wij het percentage
van den hoofdelijken omslag hebben vastgesteld, dadelijk al
weer de uitgaven te gaan verhoogen. De beer Fockema Andreae
zal mij toegeven, en de heer van Hamel, die de vorige vergade
ring over die f 300 zijn hoofd bijna brak, ook. Wij mogen
nog wel eens ernstig te rade gaan, voordat wij tot dat besluit
medewerken. Maar misschien zal de Voorzitter, die zelf voor
zitter is van de Commissie van Beheer, zoo spreken, dat ik
overtuigd word. Echter voorloopig moet ik mij mijne stem
nog voorbehouden.
De Voorzitter. De heer Sijtsma heeft gezegd, dat deze
voordracht voor hem een teleurstelling was na de aansporing
tot zuinigheid in de vorige vergadering van Burg en Weth.
vernomen.
Men moet alle voordrachten, wil ik daarop antwoorden, op
zichzelf beoordeelen. Wanneer men nu te rade gaat met de
toelichting door den geneesheer-directeur gegeven bij deze
voordracht, dan komt men tot het besluit, dat zij volkomen
gemotiveerd is, ja, zelfs met klem moet worden aanbevolen.
De Commissie voor Endegeest en Rhijngeest was dan ook
eenstemmig van oordeel, dat wat door den Directeur gevraagd
werd, behoudens enkele verminderingen op hetgeen door den
Directeur voorgesteld werd, alle aanbeveling verdient. Burg.
en Weth. kunnen daarmede gaarne meegaan.
De benoeming van een adjunct-directrice wordt aanbevolen
op twee gronden.
Ten gevolge van de groote vermeerdering van admini
stratieve en andere werkzaamheden zijn de directeur en de
huismeester overladen met werk. Er wordt medegedeeld, dat
de huismeester tengevolge van de vele zenuwachtige drukte
door de vermeerdering van personeel aan overspanning lijdt.
De eischen op administratief gebied, die tegenwoordig door
de staatsinspectie gesteld worden, zijn zoo vermeerderd, dat
de administratieve bezigheden van den directeur zooveel tijd
wegnemen, dat hij niet voldoende op het verplegend perso
neel kan toezien.
Verder kan de geneesheer-directeur zich niet bemoeien
met opmerkingen, die kwalijk van hem verdragen kunnen
worden, opmerkingen omtrènt gedrag, manieren, kleeding
van de verpleegsters, die wel eens aanleiding geven tot aan
stoot. Dat zijn aanmerkingen, die van een man slecht ge
hoord kunnen worden Het dagelijksch toezicht op het vrou
welijk verplegend personeel kan veel beter worden gevoerd
door een vrouw, vooral als men daarvoor neemt een vrouw,
die eenigszins hooger staat dan de verpleegsters en wier
beschaving uitblinkt boven die van de anderen. Op dit punt
is ook de eenstemmigheid van de verschillende directies van
gestichten merkwaardig. Unaniem is men van meening, waar
vroeger om de reden, door den heer Sijtsma genoemd, wel
eens bezwaren bestonden, dat het nu aanbevelenswaardig
was om een adjunct-directrice aan te stellen.
Vandaar ook, dat bijv. Dr. van Deventer, vroeger direc
teur van het gesticht Meerenberg, nu inspecteur, uitdruk
kelijk heeft aangeraden deze benoeming te doen, waardoor
onze directeur versterkt werd in de meening, die hij reeds
had, dat hij in deze den goeden weg bewandelt.
Het tweede gedeelte van de taak van de adjunct-directrice
zal zijn, om een deel van de taak van den huismeester over
te nemen, nl. dat, wat met beter resultaat door een vrouw
kan worden waargenomen, zooals toezicht op keuken- en
wasch personeel.
Er zijn in de keuken- en waschgelegenheden dikwijls
velerlei moeielijkheden, die door een vrouw beter kunnen
worden beheerscht, waarvan een vrouw beter de reden kan
doorgronden en die beter kan tot zwijgen brengen dan
èen man.
Als een man zich moet bemoeien met het aannemen en
Ontslaan van keukenmeiden, personeel in het waschhuis, hoe
het best en het meest praktisch de maaltijden kunnen worden
bereid, dan zijn dat toch dingen, die als men niet te doen
heeft met iemand, die kok is geweest, zeer moeilijk zijn voor
een man.
Dat zijn argumenten, die er toe leiden een adjunct-direc
trice aan te stellen, waar vermeerdering van personeel noodig
geoordeeld wordt.
Het is daarom dan ook, dat de bezwaren, die mochten be
staan tegen de aanstelling van de adjunct-directrice in deze niet
zoo zwaar mogen wegen, dat men uit het oog verliest, dat
3ulp hier dringend geboden is, en dan ook door alle deskun
digen eenstemmig noodig wordt geacht. Het zou waarlijk blijk
zijn van verkeerde zuinigheid, indien de Raad deze voorstellen
verwierp. Wij hebben reeds gehoord, dat Endegeest een voor-
deelig saldo oplevert, maar wanneer men nu in deze ging
Beknibbelen, dan zou men, de vergelijking gaat niet heele-
maal op, de hen slachten om de gouden eieren. Ik geloof,
dat we aldus den verkeerden weg zouden bewandelen. Mocht
ook in de eerstkomende jaren, met het oog op de op
richting van het idiotengesticht, hier dus de winst van de
andere gestichten worden opgeslorpt, dan weten wij wel, dat
dit zich binnenkort zal herstellen. Aan het gesticht Endegeest
nu het noodzakelijke toezicht onthouden, het zou verkeerde
zuinigheid zijn, en ons later wellicht plaatsen voor heel wat
grootere uitgaven, dan nu zijn voorzien. Daarom durf ik den
Raad ernstig aanbevelen, de voordracht van Burg. en Weth.
aan te nemen.
De heer Pera. M. d. V. Ik wil niet betwisten, dat het nood
zakelijk is, meerdere hulp te verschaffen, en ook niet, dat de
voorgestelde dame nuttig werkzaam zal kunnen zijn. De
positie, die men haar wenscht te geven onder den naam van
adjunct-directrice, wil mij echter volstrekt niet bevallen. Het
idee van de aanstelling is niet nieuw. Een jaar of vijf geleden
is zij reeds ter sprake gekomen. Reeds toen werd er gewag
gemaakt van een «hoogstaande dame'' die wonderen zou ver
richten. Ik vind het een groot gevaar, dat deze dame, in de
positie die haar wordt toegedacht, gezag zal kunnen oefenen
over allen, terwijl feitelijk alleen de directeur boven haar
staat; dus ook over den huismeester en de hoofdverpleegsters.
Ik vrees dan ook, dat dit aanleiding zal geven tot botsingen
en groote moeilijkheden. Wanneer hier hulp wordt verschaft,
en ik ben genoeg op de hoogte van de zaken om te erkennen
dat deze noodzakelijk is, dan blijf ik het toch altoos gewenscht
achten, dat aan deze dame een afgeronde werkkring wordt
gegeven, die zich beperkt tot huiselijke aangelegenheden.
Wanneer deze dame eens kennis zou kunnen nemen van alles
wat omtrent haar is besprokenen van alle eischen die aan
haar worden gesteld, en vooral van dat «hoogstaande".dan
ben ik werkelijk bang, dat dit een prikkel zal zijn om haar
reeds bij voorbaat totaal van streek te brengen. Wat is hier
dat «hoogstaande"? Ik weet het wel, hier wordt bedoeld een
zekere deftigheid, een netheid in de vormen en in de uit
drukking, en wat daarmede in betrekking staat, doch wan
neer zij eigenlijk zal presteeren, wat men van haar verwacht,
dan zal moeten uitkomen, dat zij bezit de eigenschap van
allerhoogsten eenvoud, van groote capaciteiten om zich aan
genaam te maken, om te bezielen, om leiding te geven, om
in het personeel een zekeren geest te wekken, die thans ge
mist wordt en waaraan groote behoefte bestaat. Ik wensch,
met het oog op de voorstellingen die men zich allicht maakt,
even een waarschuwende stem te doen hooren, wat deze be
noeming aangaat. Ook heb ik staan staren op dat hooge
salaris, en ik meen werkelijk dat het aanmerkelijk minder
zou kunnen zijn, ook met het oog op het pensioen, dat aan
de betrekking verbonden zal zijn, naar wordt voorgesteld.
Ik zal op dit punt geen voorstel doen, maar wel in over
weging geven, of het salaris niet kan worden beperkt, temeer
omdat het gevaar niet gering is, dat men zich bij de benoeming
in de persoon wel eens zal kunnen vergissen.
De heer Fokker M. d. V. Ik zal niet veel zeggen, maar
slechts een vraag doen. Zou het geen overweging verdienen,
gehoord de bezwaren van de heeren Sijtsma en Pera, welke
laatste als oud-lid van de commissie van Rhijngeest en Ende
geest een zeker gezag kan doen gelden, als proef de benoeming
te doen geschieden voor een jaar? Ik geloof, dat een dergelijke
proef zeer wel kan worden genomen en wanneer blijkt, dat
men zich heeft vergist in het karakter van het ambt, dat
men nl. niet had moeten hebben een adjunct-directrice, maar
eene(n) anderefn) functionairis met andere titel en positie,
of dat men wel een adjunct-directrice moet hebben, ntiaar
niet de gekozen persoon, dan kan men na een jaar, hetzij in
het ambt, hetzij in de persoon verandering brengen.
De Voorzitter Ik kan de heeren antwoor.den, dat de heer
Pera in beginsel niet tegen de aanstelling van deze persoon
blijkt te zijn, al heeft hij bezwaar tegen den titel van adjunct
directrice. Dat is echter slechts een titel en het komt toch op
den werkkring aan. Als deze bij instructie geregeld wordt,
dan kunnen er geen bezwaren rijzen. De directeur heeft een
instructie, de huismeester ook welnu, de Commissie voor
Endegeest zal wel zorgen, dat de instructie voor deze dame
zoo ingericht is, dat botsingen niet voorkomen