DONDERDAG
9 JULI 1908.
155
Want als het verkeer zal toenemen, zal het verkeer zich
eerst behelpen en wij krijgen verbindingen, aanvankelijk per
omnibus en later per tram, of hoe ook. Een verbinding komt
er toch. Alleen heeft men dan eenige jaren het verkeer be
lemmerd. Daarom zou ik voor mij zeggen: Laten wij niet
een dergelijke kleine verkeerspolitiek gaan toepassen, alsof
daardoor alleen Leiden tot bloei ka,n komen.
Om te resumeeren zou ik mij daarom willen aansluiten bij
hetgeen in den aanvang van dit debat is gezegd door den
Wethouder Eerstens, dat toch inderdaad, toen wij in 1899
ons eerste besluit hebben genomen, werkelijk bij den Raad,
dit blijkt uit de stukken, het motief is geweest, dat men zou
krijgen goede verkeerswegen in de Haarlemmermeer, en dat
dit ook voor Leiden om verschillende redenen van belang
zou zijn. Daarbij is de secundaire overweging gekomen, dat
toen verschillende leden het gewenscht oordeelden, dat er zou
komen een eindstation aan de Zijlpoort.
Het heeft mij gefrappeerd bij het herlezen van de debatten
van die dagen, dat toen onmiddellijk, ook door den heer
Eerstens, werd gewezen op de noodzakelijkheid van een goede
verbinding met het station. De Voorzitter heeft toen gezegd,
dat dat vanzelf sprak. Van de Hoogewoerdspoort af zou de
paardentram er voor zorgen. Dat is gezegd en daarop beroept
zich de minderheid juist. De plaats van het eindstation zou
de eenige oorzaak zijn voor het geven van subsidie! Juist
uit de debatten en hetgeen door den toenmaligen Voorzitter
is gezegd blijkt, dat men zich voorstelde, dat men zou krijgen
tusschen het station aan de Hoogewoerdspoort en de Holland-
sche Spoor een verbinding per tram of op welke wijze ook.
De menschen zouden niet behoeven te loopen om een aan
sluiting al of niet te missen.
Ik kan daarom niet anders stemmen dan voor het voorstel
van de meerderheid en ik geloof, dat het op den duur voor
Leiden zou blijken zeer ongelukkig te zijn, als wij door de
subsidie voor het vervolg te gaan weigeren, de geheele zaak
op losse schroeven zetten. Dat zal misschien ten gevolge
hebben, dat indien deze lijnen dan toch mochten tot stand
komen, het toch vooreerst zeer lang zal duren, en het boven
dien zeer te bezien zal staan, of niet door verandering van
richting of op welke wijze ook, want men kan er op reke
nen, dat ook andere gemeenten opnieuw eischen zullen gaan
stellen als wij zoo optreden, de lijn dan wel minder goed
zou zijn, als door sommigen gevreesd wordt.
De heer Stigter. M. d. V. Ik heb met veel genoegen ge
hoord, wat de vorige spreker heeft gezegd omtrent het station
en het verkeer. Als hier gestemd moest worden over de vraag,
of wij aan de Zijlpoort een eindstation moesten hebben of een
station met verbinding naar de Hollandsche Spoor, dan zou
ik mij aan zijn zijde scharen en voor het laatste stemmen.
Het is een verkeerde politiek aan het eindstation vast te
houden. Zeker, wij moeten een station hebben aan de Zijl
poort. Zonder dat is het zeker funest, tenminste zeer onaan
genaam voor de gemeente. Wij hebben daar een station
noodig als het station Beurs te Rotterdam.
Er zijn 72 dorpen, waarvan Leiden het aantrekkingspunt
is en den Haag niet. Wij moeten bedenken, dat het buitenlui
zijn, die ter markt komen, dat het groote belang is: het
marktbezoek. Wij moeten bedenken dat het de marktbezoe-
kers zijn, die hier hun boodschappen komen doen, hier dok
ters raadplegen enz. en dat er geen reden voor hen is, naai
den Haag te gaan. Degenen, die naar den Haag gaan, zullen
naar den Haag blijven gaan, omdat zij hier geen zaken doen.
Geef dien lieden gelegenheid om gemakkelijk over Leiden naar
den Haag te reizen, dat kan geen kwaad. Aan den anderen
kant is in den loop der tijden een hechte band ontstaan
tusschen onze gemeente en die 72 dorpen, wier inwoners
hier hun inkoopen komen doen. Ik vind het daarom noodig,
dat aan de Zijlpoort een station komt, en aan de menschen
gelegenheid tot uitstappen wordt gegeven om hier hun zaken
te doen.
Ook vraag ik mij. af, mijnheer de Voorzitter, wanneer wij
tegen stemmen, wat zou er dan gebeuren? Er kunnen dan
drie dingen gebeuren. Ten eerste dat er heelemaal niets tot
stand komt. Dat is het beste geval, want dan kunnen wij
later de fout herstellen. De meesten echter gelooven, dat er
wel wat van zal komen, en dat geloof ik ook. Dan zal er
komen een reconstructie, en hoe zal die er uit zien? We
hebben dan twee mogelijkhedeneen reconstructie van het
plan buiten Leiden om of met Leiden er in. Wanneer de
lijn buiten Leiden omgaat, wat ik niet geloof, omdat de Pro
vincie haar subsidie voor de lijn Leiden - Oudewetering niet
geeft, dan zullen wij verliezen wat wij hebben. Gebeurt de
tweede mogelijkheid en gaat de lijn toch langs Leiden, wat
mij nog het waarschijnlijkst lijkt, dan zal dat niet geschieden
om Leiden te believen, en ligt het voor de hand, dat men
de trajecten van de subsidiëerende gemeenten het eerst gaat
leggen. Dan komt eerst de communicatie tusschen het platteland
en de andere groote gemeenten en heeft men dan kans, dat
de band tusschen Leiden en die 72 dorpen langzamerhand
wordt verbroken. Komt er dan later een station, dan heeft
dat misschien voor Leiden zijn groote waarde verloren. We
zouden dan ook niet het recht hebben om te zeggenwij
moeten aan de Zijlpoort een station hebben.
Hoe men het wendt en hoe men het keert, het lijkt mij
niet mogelijk de verantwoording op mij te nemen, de voor
stellen zooals zij hier liggen te verwerpen. Wat nu de brug
betreft, waarvan de heer Fokker gewag heelt gemaakt, ik heb
ook daaraan gedacht, maar ik geloof die overbrugging niet
mogelijk. De Minister zegt: de wet geeft mij het recht, mij
de vrijheid voor te behouden te zeggen waar het eindstation
moet worden gevestigd. Ik geloof niet, dat het van den Minister
logisch zou zijn, een voorwaarde te aanvaarden, die het
gebruik van dit recht zou regelen in zekeren zin, maar mis
schien is het dat wel in juridischen zin.
De heer Pera. M. d. V. Toen men mij kwam spreken over
de plaats van het station, was mijn kort antwoord: »dat
station moet natuurlijk wezen bij de Zijlpoort, en al het andere
is buitengesloten.'' Ik wil bekennen, dat ik mij daarna nog
wel wat heb moeten inwerken in het verleden, en in al wat
er op dit gebied is gebeurd, voor ik mij de zaak goed kon
voorstellen. Ik wil ook erkennen, dat mijn eerste antwoord;
»het eindstation moet onvoorwaardelijk komen aan de Zijl
poort," misschien wel wat onvoorzichtig is geweest
Een Stem. Hij neemt zijn draai!
De heer Pera. Men mag dus ook al niet eerlijk meer wezen
De kwestie is deze: Zal er bij den aanleg van het tramnet in
de Haarlemmermeer ook eene verbinding komen met Leiden,
ja dan neen. Wanneer de vraag enkel liep over de plaats
van het station, of aansluiting bij het Hollandsche station,
of bij de Zijlpoort, en wij daarover de vrije beslissing hadden,
dan zou het iets anders zijn. Duidelijk is geworden, dat de
Minister zich op wettelijken grond verplicht acht, zich het
recht van beslissing voor te behouden, waar het station wordt
geplaatst, al kan hij zich thans met de plaatsing aan de Zijl
poort wel vereenigen
Toen ik verder over de zaak ging nadenken viel mij ook
op, wat o. a. herinnerd is geworden door den heer Aalberse,
dat wij toch in ieder geval zullen krijgen een gelegenheid
tot het uit- en instappen bij de Zijlpoort, ook al komt het
eindstation bij de Hollandsche Spoor. Het reizend publiek
heeft dus gelegenheid zich daar in de stad te begeven.
Vooral het volgende is voor mij van belang geworden. Ik
heb op het gebied van het verleenen van subsidie voor den
aanleg van dit tramnet ook het een en ander medegemaakt;
in den Raad is de zaak in 1899 aanhangig geweest en in
1901 heb ik mijn entree ermede gemaakt in de Provinciale
Staten, waar toen de vraag om subsidie aan de orde kwam.
Het toestaan van dat verzoek heeft heel wat voeten in de
aarde gehad. Er is veel oppositie geweest en daarom is het
altijd nog kwestieus als de zaak weer in de Provincie aan de
orde komt, wat de uitslag van de discussie zal zijn.
Ik ben geheel overtuigd, dat er een gevaar bestaat en daarom
ligt het geheel in mijn lijn om mede te gaan met Burg. en
Weth., waarom ook het adres van »Leidens Belang" is inge
trokken. Dit gevaar bestaat hierin, dat per slot van rekening
wel de lijn komt tusschen Amsterdam, Haarlem, Hoofddorp,
Alfen en Nieuwersluis, zonder een verbinding met Leiden.
En het zal een ramp voor Leiden zijn als al deze aansluitingen
komen, doch Leiden er af zal vallen. Dat geeft mij reden,
den eisch van het eindstation aan de Zijlpoort te laten
vallen, al worde met nadruk uitgesproken, dat het wenschelijk
is, dat het er komt. Men moet dus niet zeggen, dat het er
moet komen.
Naar wat ik er in Leiden van gehoord heb is het algemeene
oordeel, dat het zeer tot schade van Leiden zal zijn, wanneer
het voorgestelde tramnet geen verbinding met Leiden zal
krijgen. Zooals de zaken nu staan, zal aan ons verlangen ge
heel voldaan worden, terwijl bij doortrekking der lijn, een
halte daar ter plaatse toch ook in hoofdzaak onze begeerte
zal bevredigen.
De heer Eerstens. *M. d. V. Ik meen verstaan te hebben,
dat de heer Fokker een vraag heeft gedaan aan het College
van Burg. en Weth. omtrent det intrekking van de provin
ciale subsidie. Heb ik dat goed verstaan?
De heer Fokker. Ja, mijnheer de Voorzitter.
De heer Eerstens. Wat de subsidie van de Staten betreft,
komt het mij vrij zeker voor, dat als de subsidie van Leiden
wegvalt, ook die van de Staten niet zal worden verleend. Bij
de Staten heeft gedurende den tijd, dat ik het voorrecht heb
gehad in dat College zitting te hebben en dat is ruim 20 jaar,
het principe gegolden, dat zij geen subsidie geven als de
onmiddellijk belanghebbenden, de localiteit, niet bijdraagt.
Wanueer dus een stad als Leiden, die ƒ100000 heeft toe-