144
DONDERDAG 25 JUNI 1908.
zullen op den stationsweg toch wel geen 34 tapperijen zijn.
Men rekent dan zeker b. v. de Turfmarkt en het begin van
de Haarlemmerstraat ook nog bij den «omtrek van het station."
Welk systeem moet het hoofd van de politie nu volgen, om
alle willekeur te vermijden? Zoo'n systeem is er, dunkt mij,
niet. In het verleenen van 34 ontheffingen moet willekeur
gelegen zijn en ik kan uitstekend begrijpen, dat de Burge
meester zegt, dat het hem hoe langer hoe moeilijker wordt om
op verzoeken tot ontheffing van het algemeen sluitingsuur te
beschikken.
De tegenstanders moeten er verder ook wel nota van nemen,
dat de Burgemeester gezegd heeft, dat als het voorstel niet
aangenomen wordt, het aantal ontheffingen noodzakelijk zal
moeten worden uitgebreid. Het aantal van 34 zal dan wel 50
worden. Nu vraag ik in ernst, of daarbij geen willekeur moet
heerschen. Ik zou zeggen het kan niet anders.
Om deze reden zal ik voor het voorstel van de Commissie
voor de Strafverordeningen stemmen.
De Voorzitter. Ik kan niet ontkennen, dat de woorden van
den heer van der Lip geheel naar mijn hart gesproken zijn.
Hij heeft hetgeen ik in eersten termijn op den voorgrond
heb gesteld, volkomen juist weergegeven.
Het is mjjn grief tegen den heer Pera vooral, dat hij met
mijne argumenten geen rekening houdt.
De heer Meuleman heeft ten minste gezegd, dat hij begreep,
wat het argument van mij is, al kon hij het niet beamen.
De heer Pera heeft er echter in het geheel geen rekening
mede gehouden en heeft slechts over de verschillende levens
omstandigheden gesproken. Ik heb er reeds op gewezen, dat
deze veranderd zijn en juist nu zooveel uitzonderingen op
het vroege sluitingsuur eischen, dat het willekeur wordt die
te weigeren. Daarom juist gaat de Commissie voor de Straf
verordeningen met den Commissaris van Politie mede.
Nu' zegt de heer Pera, dat er geen fabrieksplaatsen zijn,
die als zoodanig met Leiden te vergelijken zijn. Maar hieruit
blijkt, dat de heer Pera de lijst bij de stukken niet gezien
heeft. Daar staan tal van fabrieksplaatsen in, bijv. Haarlem
De heer Pera. Geen kwestie van!
De Voorzitter. U kunt wel zeggen van neen, maar ik weet
hetGroningen, waar ik gewoond heb, Delft met de fabrieken
van van Marken, sluiten alle om 12 uur. Tilburg om half twaalf.
De heer Pera zegt nu, dat dit geen fabrieksplaatsen zijn, die met
Leiden te vergelijken zijn. Maar dat is toch niet vol te houden.
Nu heeft de heer Meuleman gezegd, die blijkt iets te voelen
voor de argumenten van Burg. en Weth., dat hij toch wel
kans zag, de goede meening, die men van Leiden heeft, te
handhaven met een ander sluitingsuur. Maar, mijne heeren,
die goede meening blijft gehandhaafd als men het voorstel
aanneemt. Dan worden de ontheffingen tot negen terugge
bracht. Als wij dit aan de buitenwacht vertellen, zal men
zeggen: «Hoe is het mogelijk, dat een academiestad met
60000 inwoners maar negen ontheffingen heeft tot één uur."
Wat ik heb gezegd van het niet mogelijk zijn van een systeem
in het geven van ontheffingen is door den heer van der Lip
terecht gereleveerd. Het is ook zoo. Men moet wel willekeurig
gaan handelen, wil men niet alles wat gevraagd wordt toestaan.
Men spreekt wel van alle gelegenheden langs den Stationsweg,
die een later sluitingsuur behoeven, maar is er dan zooveel
minder aanleiding tot ontheffing voor gelegenheden, die in
de zijstraten gelegen zijn? Er zijn nog tal van inrichtin
gen, wier houders zich tot mij kunnen wenden en zeggen
dat zij op dezelfde gronden ook vrijstelling wenschen te
krijgen. Die menschen zijn van goed gedrag, de inrichting
voldoet aan de eischen van de Drankwet, er is nooit spectakel
geweest en de politie heeft zich er nooit in moeten mengen.
Ik heb in den laatsten tijd het geven van ontheffing.tegen
gehouden, maar wij moeten tot het verleenen daarvan wel
overgaan. Het is zóó niet vol te houden.
Dat is het standpunt van Burg. en Weth., van de Com
missie voor de Strafverordeningen en de politie, dat Burg. en
Weth. er toe heeft geleid, het sluitingsuur een uur later
voor te stellen.
Dan komen wij ook op één lijn met nagenoeg alle steden
van de grootte van Leiden in ons land, op een enkele uit
zondering na. Dan kunnen wij geraken tot een goede hand
having, die de verordening niet maakt tot een doode letter.
Ik geloof, dat de algemeene beschouwingen samenvallen
met de behandeling van het eenig artikel. Als niemand het
woord verlangt, zullen wij tot stemming overgaan.
Het voorstel van de Commissie voor de Strafverordeningen, in
stemming gebracht, wordt aangenomen met 18 tegen 8 stemmen.
Voor stemmen de heeren: de Vries, van Gruting, Zwiers,
Bosch, Timp, Fockema Andreae, de Boer, Driessen, van der
Lip, Roem, Bots, A Mulder, Reimeringer, Fokker, Zaalberg,
Juta, van Hamel en Eerstens.
Tegen stemmen de heeren Meuleman, Vergouwen, Pera,
Briët, Sijtsma, van der Eist, van Tol en P. J. Mulder.
XIII. Vaststelling van het kohier der plaatselijke directe
belasting, dienst 1908.
(Zie Ingek. St. N°. 163.)
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming vast
gesteld.
De Voorzitter. Hiermede is de agenda afgehandeld en vraag
ik, of nog iemand het woord wenscht voor de rondvraag.
De heer Meuleman. M. d. V. Ik wensch eene enkele op
merking te maken naar aanleiding van den brand op de
Haarlemmerstraat.
Toevalligerwijze was ik in de buurt en ben er tot het
einde toe getuige van geweest. Ik moet eerlijk zeggen, dat
het er een wanordelijke toestand, een janboel was.
De stoomspuit kwam toen de brand 35 a 40 minuten
geduurd had en toen alles wat verbranden kon, verbrand was.
Verder was er absoluut gebrek aan leiding bij de blussching,
niemand, die de werklieden, belast met de bediening der
slangen, aanwees, hoe ze te doen hadden. Er waren meerdere
leden van den Raad aanwezig, die het een treurig gezicht
vonden.
De Voorzitter. Door vergadering van Burg. en Weth. ben
ik niet bij den brand geweest, anders ben ik er meestal ook.
Dat de orde niet goed was, is misschien wel eenigszins te
wijten aan het afwezig zijn van den commandant van de
brandweer. De heer Stam had juist verlof. De ondercom
mandant is een voortreffelijk ambtenaar, maar misschien niet
ten volle er voor berekend, om bij een dergelijken brand
alleen de bevelen te geven
Dat de stoomspuit zoo laat kwam, is zeker een groot euvel,
maar men moet niet vergeten, dat niet, zooals in andere ge
meenten, de stoomspuit eigen paarden heeft. Allerlei omstan
digheden kunnen samenwerken, bijv. dat de paarden niet
terstond beschikbaar zijn en eerst het personeel moet worden
bijeengetrommeld, dat de stoomspuit laat komt. Daarvoor is
zeker wel een kwartier noodig, maar dertig tot veertig minuten
is zeker wel te lang.
Verder spreekt u over bet gemis aan leiding. Ja, bij een
niet militair georganiseerd corps is dat altijd te wachten. Bij
een grooten brand is allicht iedereen geagiteerd. Men roept
en schreeuwt meer dan noodig is. Wanneer er brand in eigen
huis is, weet men, dat men juist redt, wat niet gered moet
worden, boodschappen stuurt, die niet noodig zijn, enz. Dat ge
beurt altijd, ook bij niet geschoold personeel van de brandweer.
Deze opmerkingen zullen aanleiding zijn, den ondercom
mandant te onderhouden en te zien, of er wat aan te doen is.
Zooals ik reeds bij een vorige gelegenheid aan een ander
lid heb medegedeeld, zijn Burg. en Weth. doende om de zaak
te trachten te organiseeren, maar met het oog op de schatkist
kan er weinig gedaan worden. Bij de begrooting kan men van
gedachten wisselen en dan kan men ook zien, wat Burg. en
Weth. kunnen doen. In elk geval zal ik den ondercommandant
ondervragen en een onderzoek instellen.
De heer van der Lip. M. d. V. Ook ik heb den brand bij
gewoond, en ook mijn indruk was, dat er op het terrein
weinig orde heerschte. Ieder deed, geloof ik, wat hem goeddacht,
maar ik wil er toch dit aan toevoegen, dat het mij voorkwam,
dat, hoewel het niet zeer ordelijk toeging, de brand gauw
gebluscht was. Ik kwam toen de perceelen flink brandden en
na ongeveer een kwartier was de brand zoo goed als gebluscht.
Dit wilde ik even in het openbaar zeggen, nu in het open
baar m. i. niet ten onrechte op den wanordelijken toestand
gewezen is.
De heer Roem. M. d. V. Ik had min of meer hetzelfde
willen zeggen als de heer van der Lip. Ik zal den heer
Meuleman niet tegenspreken, maar ik wil even onderstrepen,
dat het bij de brandweer in den regel een verwarden troep
is, als men haar niet militairement heeft geregeld. Men mag
echter niet uit het oog verliezen wat de heer van der Lip
heeft gezegd, n.l. dat de brand gauw gebluscht was en
beperkt is gebleven tot één perceel. Alsvorens den onder
commandant tot de orde te roepen om hem inlichtingen te
vragen of hem te onderhouden, wil ik dat toch even in het
midden brengen dat men dit niet over het hoofd mag zien.
De heer Meuleman. M. d. V. Het krijgt den schijn, alsof ik
den ondercommandant van de brandweer tot de orde wil laten
roepen. Dat is mijne bedoeling niet. Ik wilde u als hoofd der
gemeente alleen er op wijzen, dat bij een grooten brand
midden op den dag een zeer wanordelijke toestand heerscht,
wat toch voor een stad als Leiden niet te rechtvaardigen is;
doch ik beschuldig niemand in 't bijzonder.
De Voorzitter. Dat er geen leiding is, dient vergeleken te
worden met wat ik straks heb gezegd, dat men er rekening
mede moet houden, dat de commandant er niet was.
Niemand meer het woord verlangende, wordt de vergade
ring hierop door den Voorzitter gesloten.