DONDERDAG 25 JUNI 1908.
141
takken van dienst ook niet! Waarom nu alleen bij dit stuk
of wat ambtenaren?
Ik begrijp ook niet, dat de eerste onderwijzeres per sé 100
meer moet hebben.
De heer Pera heeft gezegd, dat het bewaarschoolonderwijs
voor ons geheel nieuw is. Wij weten wel, dat dat de gewone
dooddoener is. Het is heel oud en wij kennen het even goed
als het andere onderwijs.
De heer Pera. Niet waar!
De heer Sijtsma. De heer Pera is zelf lid van de School
commissie, dus ik dacht dat ten minste hij het zou kennen. Als
hij echter een onderzoek wil instellen, kent hij het morgen ook.
Zoo'n geheimzinnig iets is het voorbereidend onderwijs niet.
Moet men nu deze menschen geheel anders behandelen?
De heer van Hamel haalt er de belasting bij, maar om voor
die f 300 te zuchten, dat dat verhooging van percentage zal
geven, is wel wat erg, al wil ik de heeren daaraan later wel
eens herinneren, als er heel wat grootere bedragen gevraagd
worden.
De heer Fockema Andreae. M. d. V. Ik zou niets gezegd
hebben, als niet het laatste, dat door den heer Sijtsma was
opgemerkt, mij zeer bedenkelijk voorkwam. Men zegt altijd:
»Die ƒ300, wat doet dat er toe! Dat zal inderdaad de belas
ting niet verhoogen". Een volgende keer is het ƒ600 en dan
weer 1000. Zoo gaat men toch naar de belastingverhooging toe.
Wanneer ik nu voor het denkbeeld van den heer Sijtsma
iets voelde, zou ik misschien zwijgen, maar ik vind inder
daad, dat het niet waar is, dat men willekeur huldigt,
wanneer men aan Burg. en Weth. overlaat die dan nog
altijd onder' controle van den Raad staan het traktement
naar verdienste te verhoogen. Ik ben over het algemeen niet
voor het vaststellen van tractementen naar vasten maatstaf,
onafhankelijk ervan, wie de man of de vrouw is, die de
betrekking bekleedt.
De heer Sijtsma zegt, dat het overal zoo is en daarom
wenscht hij het hier ook zoo. Met groot genoegen heb ik in
de vorige vergadering het gezegde van den heer Fokker
gehoord: »Het is toch beter dat men rekening houdt met de
personen, dan alle menschen over één kam scheert." Dat
kwam mij voor, een zeer gelukkig teeken des tijds te wezen.
Ik geloof wel, dat men ook in andere opzichten wel weer
tot dat idee komt.
De heer van der Lip. M. d. V. Ik zou gaarne een kleine
opmerking willen maken. Het komt mij voor, dat de inhoud
van art. 2 niet klopt met de toelichting van Burg. en Weth. Er
staat in het artikel, dat de onderwijzeressen genieten een
jaarwedde van ten minste ƒ400 en ten hoogste ƒ700.
In de toelichting nu wordt gezegd, dat als de voorgestelde
wijzigingen worden aangenomen, de eerste onderwijzeressen
ƒ700, de andere hoogstens ƒ600 salaris zullen genieten. Dit
iaatste staat echter niet in de verordening. Volgens deze kan
iedere onderwijzeres ƒ700 krijgen.
De Voorzitter. Mag ik u even inlichten, dat het in de
bedoeling ligt de onderwijzeressen ƒ600 te geven? Het is
juist het eigenaardige van deze verordening, dat aan Burg. en
Weth. een zekere ruimte wordt gelaten in het bepalen van
het salaris, al naar de capaciteiten van de onderwijzeres.
De bedoeling is, om den onderwijzeressen ƒ600 te geven,
hoewel ik toegeef, dat het uit het artikel niet volgt. In de toe
lichting van de verordening staat ook, dat ook wat betreft
de periodieke verhoogingen Burg. en Weth. een zekere vrijheid
van beweging wordt gegeven. Zoo is het in dit geval ook.
Er is dus bij deze discussiën geconstateerd, dat de onderwij
zeressen in kwestie ƒ600 zullen krijgen.
De heer Fokker. M. d. V. Ik zou gaarne naar aanleiding
van hetgeen door den heer van der Lip gezegd iseen vraag
doen, die misschien overbodig is, omdat het antwoord in de
verordening op de bewaarscholen te vinden is, maar ik ben
niet tijdig in de gelegenheid geweestdaarvan kennis te nemen.
Wie wijst aan, wie eerste onderwijzeres zal wezen? In de
toelichting staat, dat een eerste onderwijzeres 700 krijgt.
In de verordening wordt er echter niet over gesproken. Geeft
misschien nu een andere verordening daar meer licht over?
De Voorzitter. Wij krijgen wat betreft de inwendige rege
ling van het onderwijs aan de bewaarscholen het advies van
de Commissie en naar haar voorstellen wordt meestal gehandeld.
Nu geschiedt hier, zooals ik ook aan den heer van der Lip
heb medegedeeld, de regeling gehoord de Commissie.
De heer Sijtsma. M. d. V. Omdat de heer Fokker in de
vorige vergadering wat loslippig is geweest en een woordje
dat een weinig met het door mij voorgestelde in strijd schijnt,
heeft laten slippen, zegt de heer Fockema Andreae dat wij
daarmede niet in de goede richting gaan. Dat is nu waarlijk wat
al te ver gezocht.
Men had dan vroeger moeten oppassen, want in alle takken
van dienst hebben wij deze regeling. Waarom nu hier niet?
Dat is louter de vraag.
Ook is het nog niet zoo zeker, dat de regeling duurder zal
worden. Over 18 jaar krijgen de onderwijzeressen in mijn
stelsel hun maximum. In de toelichting, en niet in de ver
ordening, zooals de heer van der Lip terecht opmerkte, staat,
dat de eerste onderwijzeres nu 700 zal krijgen. Het kan
nu zijn, dat die pas eenige jaren dienst heeft en daardoor
belangrijk meer krijgt als ik wensch. Mijn regeling kan dus
misschien nog wel goedkooper zijn.
Het gaat hier echter bij mij niet om meer of minder, maar
om het stelsel, dat in strijd is met wat overal elders is vast
gesteld. Daarom beveel ik het amendement aan mijne mede
leden aan. Het beste zou zijn, dat het maar door Burg. en
Weth. werd overgenomen.
De Voorzitter. Burg. en Weth. hebben dezelfde meening
als het lid van hun College van Hamel reeds heeft mede
gedeeld. Het gaat met de bestaande regeling goed. Het is
tot op zekere hoogte een votum van vertrouwen, dat Burg.
en Weth. vragen, als zij vragen den toestand te continueeren.
Het stelsel heeft volkomen goed gewerkt en de meerderheid,
naar ik vermoed, van de vergadering is er niet van overtuigd,
dat in het toekennen van periodieke verhoogingen in alle
gevallen het beste stelsel gelegen is. Ook trouwe plichts
betrachting moet in aanmerking komen. Dat kan men hebben
door de regeling, die thans bestaat, te continueeren, waarbij
veel aan Burg. en Weth. wordt overgelaten. Wij kunnen
het amendement van den heer Sijtsma dus niet steunen.
De heer Sijtsma. M. d. V. Toen wij hier de regeling maakten
voor de ambtenaren ter secretarie is in de toelichting gezegd
en U hebt het mondeling herhaald, dat er iets voor was, dat
Burg. en Weth. de traktementsverhooging bepaalden, maar
dat er ook veel tegen was, en daarom wilden Burg. en Weth.
toen den Raad gaarne zijn zin geven en kwamen zij met
een voorstel tot periodieke verhoogingen.
Nu denkt u er weer anders over en het College ook. Die
ambtenaren waren evengoed of zelfs nog beter te overzien,
want Burg. en Weth. gaan dagelijks en rechtstreeks met hen
om. Waarom nu ineens bij deze onderwijzeressen, en zelfs bij de
hoofden niet eens, een dergelijke bepaling, dat er geen periodieke
verhoogingen zijn weggelegd?
De Voorzitter. Het gold toen een regeling voor alle secre
tarie-ambtenaren en daaromtrent kon men toen zeggen: »Nu
wij op vrij terrein staankunnen wij de zaak regelen van begin
af aan, zooals wenschelijk is." Hier is het een partiëele
regeling. Daarbij ik zeide het reeds wij zijn niet zóó
doordrongen van de goede werking van het systeem van
periodieke verhoogingen onder alle omstandigheden om de in
deze bestaande en goed werkende vrije regeling nu aanstonds
te wijzigen.
Burg. en Weth. kunnen het voorstel dus niet overnemen.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het amendement van den heer Sijtsma, in stemming ge
bracht, wordt verworpen met 21 tegen 5 stemmen.
Tegen stemmen de heeren: de Vries, Meuleman, Vergouwen,
Bosch, Pera, Timp, Fockema Andreae, de Boer, Driessen, van
der Lip, Roem, Bots, Briët, A. Mulder, Reimeringer, van Tol,
Zaalberg, P. J. Mulder, Juta, van Hamel en Eerstens.
Voor stemmen de heeren: van Gruting, Zwiers, Sijtsma.
van der Eist en Fokker.
Art. 2 wordt hierop zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
De artikelen 3 en 4 worden zonder beraadslaging of
hoofdelijke stemming aangenomen.
Beraadslaging over art. 5, luidende:
»Deze verordening treedt in werking op 1 Januari 1909.
Alsdan vervalt de verordening van 24 Juni 1886 (Gem
Blad No. 5)" V
De heer Sijtsma. M. d. V. Met het eerste amendement heb
ik weinig succes gehad. Het gaat ook niet om het succes,
maar om het recht van het spel. Ik zou daarom willen voorstel
len, dat deze verordening op 1 Juli 1908 in werking zal treden.
Wij hebben onlangs, in Maart, de verordening van de
onderwijzers behandeld en die terugwerking gegeven op
1 Januari.
Hier wordt ook gezegd, dat de onderwijzeressen eigenlijk
miskend geworden zijn. Zij hadden eerder hooger salaris
moeten hebben. Nu vind ik het niet goed, dat zij nog een
half jaar moeten wachten.
De Voorzitter. Dus u stelt voor in plaats van 1 Januari
1909 te lezen 1 Juli 1908? Wordt dat amendement voldoende
ondersteund? Zoo ja, dan maakt het een onderwerp van
beraadslaging uit.