MAANDAG 25 MEI 1908.
123
men een woord zegt tegen een subsidie, die hier wordt voor
gesteld. Daarom is het mij vaak een teleurstelling, wanneer
ik zie, dat Burg. en Weth. vrij gemakkelijk zijn met het
steunen van aanvragen om subsidie. Het is een onaangename
taak, zeg ik, omdat altijd, dat kunnen wij wel met zekerheid
zeggen, als ons een voorstel van Burg. en Weth-. bereikt,
wij moeten erkennen, dat het doel nuttig is en de personen,
van wie de aanvrage uitgaat, volkomen respectabel en be
trouw enswaardig zijn.
Ik heb echter een bezwaar, dat ik al meer dan eens tegen
subsidiën heb uiteengezet en dat niet speciaal voor deze alleen
geldt, maar in het algemeen. Het geldt n.l. telkens een doel,
waarvan vóór de gemeente sprak, het algemeen nut en het
belang reeds is uitgemaakt door anderen, en waarbij even
eens de wijze, waarop dat doel zal worden bereikt en de
kosten, die dat zal medebrengen, door anderen worden bepaald.
Dan is de taak naar de tegenwoordige opvatting van den
Gemeenteraad bijna negatief, zou ik haast zeggen. De Raad
kan niet anders zeggen dan: »Ik kan niet tegenspreken, dat
het doel nuttig is en de berekening, die wordt opgemaakt
en den voet waarop alles is ingericht, zal ik niet bestrijden.
Derhalve, men komt zoo en zooveel te kort, dat is waar, dat
moet ik dus bijpassen''.
Dat is, als ik goed begrepen heb, ook zoowat de quintes
sence van uw betoog. Dat is, zooals ik reeds meer gezegd
heb, een gevaarlijk standpunt. Ik heb het reeds bij verschil
lende gelegenheden opgemerkt, en een ander maal gezwegen;
men wil dat niet altijd weer naar aanleiding van alle voor
stellen herhalen.
ümdat het mij nu voorkomt, dat inderdaad het standpunt
van den heer Sijtsma volkomen rationeel is, zal ik mijn stem
aan dit amendement geven. Daarom komt het congres er
even goed en geven wij even goed blijk van onze sympathie,
maar dan zeggen wij meteen, dat wij toch eenigermate in
handen willen houden, hoeveel subsidie wij geven willen.
Daar steekt niets kwetsends in voor de vragers en het is ook
geen denigreeren van het congres. Ik geloof, dat het stand
punt van den heer Sijtsma juist is.
De Voorzitter. Ik zal even kortelijk repliceeren. Wat de
heer Fockema Andreae heeft gezegd, heeft mij eenigszins
verwonderd. Ik dacht, dat hij in beginsel altijd tegen derge
lijke subsidies was. Ook bij de Rembrandtfeesten heeft hij
te kennen gegeven, dat hij niet voor dergelijke dingen is.
Ik had dus gedacht, bij hem een even sterke bestrijding van
het voorstel-Sijtsma te vinden als van dat van Burg. en Weth.
De heer Fockema Andreae meent immers in beginsel, dat de
gemeente in dergelijke dingen geen subsidie heeft te geven,
maar dat het geheel een zaak van particulier initiatief moet
zijn. Het heeft mij dus eenigszins verwonderd, dat hij het
voorstel van den heer Sijtsma als volkomen rationeel heeft
ondersteund. Daardoor kan ik, wat ik tegen het voorstel-
Sijtsma heb te zeggen tot de heeren Fockema Andreae en
Sijtsma richten.
Allereerst kom ik op wat de heer Fokker heeft gezegd,
dat ik aan een lid van den Raad het recht zou hebben
betwist een ander voorstel te stellen tegenover dat van Burg.
en Weth., omdat de commissie nu eenmaal een cijfer voor
het subsidie genoemd heeft.
Ik betwist dit recht allerminst. De regelingscommissie heeft ge
zegd, dat zij een bepaald bedrag noodig heeft en Burg. en Weth.
hebben zich daarmede vereenigd. Ik heb nu alleen gezegd, dat de
commissie met het oog op het budget, dat zij gemaakt heeft, het
beste kan weten, wat zij noodig heeft. De commissie zal ook wel
poolshoogte genomen hebben, wel eene raming hebben gemaakt,
om te weten, wat men van het particulier initiatief te ver
wachten had de heeren schudden van neenmaar het is
wel waar en de commissie zal wel beoordeeld hebben of
er van de burgerij nog meer zou inkomen dan geschat is.
Daarom is het eenigszins gewaagd om te zeggendat de
commissie, die de kaart van het land, of liever van de stad
goed kent, en meent, dat een zeker bedrag noodig is om te
komen tot een kapitaal, niet zou mogen zeggen: »Als gij
subsidieeren wilt, moet gij een bepaald bedrag geven".
Met het oog op die grootere zekerheid, die de commissie
leden hebbenheb ik gemeenddat het minder gewenscht
is, dat daarop afgedongen werd. De aanvrage steunt op goede
gegevens, en op goede gronden, en daarom heb ik die op
vatting bestreden. Allerminst heb ik den heer Sijtsma het
recht betwist om oppositie tegen het voorstel te voeren
maar ik heb het afgekeurd, om na te rekenen, dat men er
zoo ook wel kan komenen dat onder die omstandigheden
de gemeente zooveel moet geven.
Wat het voorstel van den heer Sijtsma zelf betreft, heb ik
reeds in den eersten termijn gelegenheid gehad de gronden
aan te geven, waarom Burg. en Weth. meenen zich niet met
het voorstel te kunnen vereenigen. Ik houd vol, dat de cijfers
op juiste gegevens gegrond zijn, en waar de heer Sijtsma
meent, dat, wanneer de gemeente voorgaat met ƒ2000 te
geven in het waarborgfonds, de burgerij dan zal achterblijven,
daar geloof ik, dat die onderstelling niet juist is. Ik meen
juist, dat, wanneer de gemeente in deze flink voorgaat, dat
voor de burgerij een prikkel zal zijn, om ook flink te volgen.
Ik geloof dat de voorspelling van den heer Sijtsma niet zal
uitkomen, en dat, als de Raad die ƒ2000 zal voteeren, de
giften van de burgerij wel overvloedig zullen vloeien, ook
waar de kans bestaat, dat daarvan een groot gedeelte zal
terugvloeien.
De heer Fockema Andreae. M. d. V. U hebt niet voor de
eerste keer, (het is in den laatsten tijd al meer gebeurd) op
een eenigszins sarcastischen toon gezegd, dat het u verwon
dert, die en die opmerking van mij te hooren, in verband
met hetgeen ik vroeger daaromtrent zou hebben gezegd. Als
u dat weer doet, dan zou ik er prijs op stellen, dat u dan
tevens aantoont, wanneer ik vroeger iets heb gezegd, dat in
strijd is met hetgeen ik nu opmerk. Wanneer u goed naleest
hetgeen ik vroeger omtrent subsidies heb gezegd, dan zult u
daarin geen strijd vinden met mijn tegenwoordige meening.
Iets soortgelijks als nu, heb ik al meer gezegd, en of ik ten
slotte voor een subsidie stem of voor een amendement, dat
hangt af van datgene, waarvoor op dat oogenblik een subsidie
gevraagd wordt, en van de argumenten, die er bij die gele
genheid tegen zijn. Dat er eenige inconsequentie zou gelegen
zijn in mijn stem bij de Rembrandttentoonstelling en nu, is
absoluut onjuist. Subsidie voor een standbeeld, waar het toen
over ging, of voor een congres, is werkelijk iets anders.
De Voorzitter. Ik wil dadelijk den heer Fockema Andreae
op dat eenigszins persoonlijk feit, als zou er iets sarcastisch
in mijne woorden gelegen zijn, antwoorden, dat dat gansch
mijn bedoeling niet is geweest. Voordat deze zaak aan de
orde kwam, was mijn opvatting al dadelijk, dat de heer Foc
kema Andreae wel tegen dit subsidie zou stemmen, omdat
hij in het algemeen tegen subsidies is, maar als ik mij daarin
vergist heb, dan spijt het mij in het bijzonder, dat u daar
iets verwijtends in meent te zien, en wil ik gaarne amende
honorable doen, maar ik meende, dat uw opinie een andere was.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het voorstel-Sijtsma, in stemming gebracht, wordt ver
worpen met 14 tegen 11 stemmen.
Tegen stemmen de heeren: Vergouwen, Bosch, Briët, Driessen,
Reimeringer, Bots, Zaalberg, De Vries, Le Poole, van Hamel,
Kerstens, Korevaar, Meuleman en A. Mulder.
Vóór stemmen de heerende Boer, Timp, van der Eist,
van Tol, Zwiers, Roem, Sijtsma, Pera, Fockema Andreae, van
Gruting en Fokker.
Het voorstel van Burg. en Weth. wordt daarop zonder
hoofdelijke stemming aangenomen.
III. Schrijven van Gedeputeerde Staten ten geleide vaneen
concept-overeenkomst in zake de oprichting van een afdeeling
voor jeugdige idioten op Endegeest.
(Zie lng. St. n°. 131
De algemeene beschouwingen worden geopend.
De heer Pera. M. d. V. Ik zou wel willen vragen of
het bepaald noodig is, dat nu juist op het oogenblik deze
zaak behandeld wordt.
De Voorzitter. De reden, dat deze vergadering op dit uur
gehouden wordt is juist gelegen in deze voordracht. De andere
punten van de agenda zijn maar op sleeptouw genomen, dit
punt echter is juist het belangrijke. Gedep. Staten hebben in den
brief, die afgedrukt is, te kennen gegeven, dat zij deze zaak
nog in de a. s. zomervergadering zouden willen behandelen.
Zelfs als wij nu gewacht hadden tot den Vrijdag na Hemel
vaartsdag zou dat reeds onmogelijk geweest zijn. Dat is dan
ook de reden, dat wij op een spoedige behandeling prijs
stellen.
De heer Pera. M. d. V. Laat ik dan even mededeelen, dat
ik de stad uit ben geweest en zoo pas ben teruggekomen,
zoodat ik slechts vluchtig de zaak heb kunnen doorzien.
Zooals destijds reeds door mij gezegd is bij de besprekin
gen over het stichten van de atdeeling voor jeugdige idioten,
kan ik mij moeilijk vereenigen met het standpunt, dat men
bij de behandeling van deze geestelijk misvormden meent te
moeten innemen. Men meent hierbij de geneeskundige
zijde op den voorgrond te moeten plaatsen, terwijl het naar
mijn oordeel in de eerste plaats een kwestie van paedagogie
is. Mijn bezwaar tegen de inrichting is thans nog grooter
geworden, nu gezegd wordt, dat de behandeling niet alleen
zal zijn volgens medische inzichtep, maar nog wel naar me-
disch-psychiatrische beschouwingen, zooals in art. 5 wordt
voorgesteld.
Mij wil het echter voorkomen, dat idioten een heel andere
soort van personen zijn dan krankzinnigen. Ik heb dat vroe
ger ook reeds uitgesproken.