118 DONDERDAG 14 MEI 1908. beschouwt, niets beteekent. Hij deelde mede, datOegstgeest aan de vereeniging tot bevordering van het vreemdelingen verkeer had medegedeeld, dat, als de gemeente Leiden met een verzoek kwam, dat gunstig ontvangen zou worden. Waar om wordt dat niet aan de gemeente Leiden medegedeeld? Daar zit de kneep! Men wil zich niet tot de gemeente wen den, omdat men dan komt in de positie, die ik meen, dat Leiden allerminst moet innemen. Die het meeste belang erbij heeft, dus de meest geïnteres seerde, moet den eersten stap doen. De heer Fokker. M. d. V. Mag ik even met een enkel woord de zaak recht zetten, die misschien door mij verkeerd is voor gesteld en daarom opheldering eischt? U, mijnheer de Voorzitter, hebt het dossier onder u, ik kan 't dus niet controleeren, maar ik geloof, als ik mij niet sterk vergis, te weten, dat het gemeentebestuur van Oegstgeest aan het bestuur van de Vereeniging ter bevordering van het vreemdelingenverkeer bericht heeft, dat het van die gemeente moeilijk kon worden gevergd zich tot Leiden te wenden, als het niet officieel wist, dat men hier belang stelde in het onder houd- en prijs stelde op overleg. Met andere woorden, Oegstgeest houdt zich dus van den domme en zegt: »Wij weten niet hoe men te Leiden over deze zaak denkt.'" Dat is misschien een verkeerd standpunt. Daar zal ik echter niet op ingaan. Oegstgeest heeft echter niet gezegd, dat het wilde, dat de gemeente Leiden eerst bij haar kwam om overleg te openen, wat u te verstaan gaf. Neen, mijnheer de Voorzitter, alleen zekerheid, dat men hier zijn neus niet zou stooten. Wanneer nu eenmaal door Leiden aan Oegstgeest is bericht, en meer dan een eenvoudig bericht verlang ik ook niet, dat men hier ook in de zaak belang stelt en overleg wenscht, zal door anderen, misschien door de ingezetenen, misschien door de Vereeniging ter bevordering van het vreemdelingen verkeer of misschien door den Algemeenen NederlandschenWiel- rijdersbond, ik weet niet door wien, het gemeentebestuur van Oegstgeest wel weer worden aangepord. Men zal zeggen Wij hebben gelezen, dat gij nu officieel weet, dat Leiden wel tot een regeling bereid is". Het gemeentebestuur van Oegstgeest heeft zich imm.ers moreel tegenover de adressanten verplicht naar ons te komen en onderhandelingen te trachten aan te knoopen, als het eenmaal officieel wist .hier niet voor een gesloten deur te komen. Ik zal u niet op uw voetspoor volgen, waarop u ons bent voorgegaan, mijnheer de Voorzitter, om te debatteeren over de kwestie, wie in deze het meeste belang heeft. Dat kan weer in de courant komen en weer verbreid worden en dat kan wellicht op de onderhandelingen van nadeeligen invloed zijn. En wij moeten toch niet doen als twee boeren, die elkaar op den smallen weg tegenkomen, en voor elkander niet uit den weg willen gaan, zoodat zij er misschien den huidigen dag nog staan. Wij moeten doen, zooals de heer Fockema Andreae heeft gezegd. Als wij in opheffing van den tol ons belang zien, dan moeten wij dat behartigen, onverschillig of een ander daarbij wellicht ook belang heeft, als wij dat kunnen. Dat kan hier door een eenvoudig bericht. Wat is dan het bezwaar, dat te zenden? Nu mag ik nog wel zeggen, dat er meer achter deze zaak zit, dan het belang van Leiden en Oegstgeest, Er is een groot verkeersbelang aan verbonden. Dat is duidelijk ingezien door het bestuur van den Algemeenen Nederlandschen Wiel- rijdersbond. Het is ook voor het vreemdelingenverkeer, waarvan ook Leiden profiteert, goed, dat de toegangen tot de gemeente open zijn. Al deze belangen kunnen door Leiden worden behartigd door het schrijven van dien eenen brief. Waar ik in den aanvang heb verzuimd den heer Fockema Andreae te danken voor zijn steun, wil ik dat verzuim goed maken door het nu beter laat dan nooit nog te doen. Dank u, mijnheer de Voorzitter. De heer Fockema Andreae. M. d. V. U denkt, dat, wan neer wij eenmaal den eersten stap doen, het gemeentebestuur van Oegstgeest zeggen zal: »Nu heb ik je en nu kan ik je dus voorwaarden opleggen." Bij de eerste conferentie zullen dan echter Burg. en Weth. Oegstgeest wel van die meening gene zen. Dat vertrouw ik u best toe. Het is maar de kwestie om mon deling of schriftelijk bij elkaar te komen. Nu is het toch niets bijzonders, dat wij zeggen: »Als gij op een bepaalden vorm staat, zullen wij de wijste zijn en daar over heen stappen. Aan het wezen der zaak houden wij echter vast". De Voorzitter Burg. en Weth. blijven van meening, dat wij niet de wijste partij kiezen, als wij het voorstel van den Fokker aannemen, dat nu voor de tweede maal door den heer Fockema Andreae is ondersteund. Wat de heer Fokker in tweeden termijn heeft medegedeeld, heeft mij allerminst van gedachten veranderd Het wordt nu het toppunt van naïviteit! In de eerste plaats meent de heer Fokker dat in deze niets gepraejudicieerd wordt. Dan moet de mededeeiing van Oegstgeest, dat zij niets officieel weet en en dus bang is het hoofd te stooten, ons ertoe doen besluiten, officieel naar haar toe te gaan. Wij weten immers ook niet, hoe wij daar te land zullen komenDat staat precies gelijk. Dan blijft de kwestie immers weer deze: Wie is de meest belanghebbende? Het is door geen van de heeren weerlegd, dat zonder eenigen twijfel Oegstgeest de meest belanghebbende is. Laat men daar dus beginnen met de zaak aan het rollen te brengen. De heer Fockema Andreae zegt, dat men te onrechte bang ist dat de gemeente Oegstgeest zal zeggen»Nu zult gij bloeden". Maar als wij dan zeggen van neen, dan is de zaak immers uit en staan wij weer op het oude standpunt. Daarom is het zaak eerst zekerheid te hebben, dat degene, die de meest belanghebbende is, geneigd is tot opofferingen. Dan pas moeten wij verder gaan. Ik verwonder mij er eenigszins over, dat de heer Fockema Andreae, die anders zoo'n wijs en voorzichtig financier is, in deze het geldelijk belang van de gemeente niet laat wegen, zooals het behoort te wegen. Het voorstel-Fokker c.s. in stemming gebracht, wordt ver worpen met 20 tegen 8 stemmen. Tegen stemmen de heeren Bosch, Le Poole, P. J. Mulder, Eerstens, Korevaar, Briët, Stigter, van der Lip, van Gruting, van Hamel, de Vries, Pera, Meuleman, Timp, A. Mulder, Ver gouwen, de Boer, Bots, Driessen en van Tol. Vóór stemmen de heeren: Reimeringer, Sijtsma, E'okker, Zaalberg, Zwiers, Fockema Andreae, Roem en van der Eist. Het voorstel van Burg. en Weth. wordt alsnu zonder hoof delijke stemming aangenomen. XII. Verzoek van P. J. van Hoeken e. a. om terug te komen op het besluit om de nieuw te bouwen school der 3e klasse te plaatsen op het Raamland nabij den Hoogen Rijndijk. (Zie Ing. St. No. 116). De heer Vergouwen. M.d.V. Zooals bekend is, was ik in een vorige zitting, toen sprake was van het bouwen van de school op het Raamland, daar niet erg voor. Dat was vooral omdat ik gaarne zag, dat het Raamland bleef, zooals het was. Wanneer eventueel het Rijk of de Gemeente een groot terrein noodig zou hebben, zou men bij het ongerept bezit van het Raamland in staat zijn het aan te bieden. Toen ik dit adres nu zag, meende ik dat er thans reden voor bestond, om terug te komen op het toen aangenomen voorstel. Ik heb daarom onderzocht, hoe dat adres in de wereld gekomen is en vernomen, dat de eerste onderteeke naar hier niet de persoon is, die de beweging is begonnen, maar dat een ander, die er ook op staat, de persoon is, die ervoor gearbeid heeft. Hij heeft alleen den heer van Hoeken gevraagd, het eerste te teekenen. Ik heb ook onderzocht, hoe die persoon er toe kwam voor dat adres werkzaam te wezen. Het is mij gebleken, dat hij eigenaar is van perceelen in de omgeving van den Hoogen Rijndijk en dat hij er langs zeer natuurlijken weg toe gekomen is. Een van de huurders van zijn perceelen kwam de huur opzeggen, omdat er een school in de buurt komt. Dat wordt een vrij groote school derde klasse en de huurder veronderstelde, dat ze hem veel last zou veroorzaken. Het bleek bij onderzoek, dat nog andere menschen dezelfde ge dachten hebben en ook van plan zijn hun huizen te verlaten. Over deze zaak is ook den vorigen keer wel met een enkel woord gesproken, maar men is daarop niet verder ingegaan. De gedachte was toen niet zoo levendig in ons midden, dat het rechtstreeksche gevolg van het besluit dat toen genomen is, zou wezen, dat de huizen zouden worden verlaten, de huurprijzen worden gedrukt en de buurt van minder kwa liteit zou worden. Toen ik dat wist, en tegelijkertijd het ingekomen stuk van Burg. en Weth. zag, waarin zij vroegen om een ander terrein aan te wijzen, dacht ik: »Dat is juist wat Burg. en Weth. vragen". Er wordt een ander terrein aangewezen, dat ongeveer op de plaats ligt, waar de hoofden van scholen de school gaarne oorspronkelijk zouden gehad hebben, waar ook de Plaatselijke Schoolcommissie over gesproken heeft en waaromtrent de heer van Hamel in een vorige zitting gezegd heeft, dat op een dergelijke plaats een school meer gewenscht zou zijn, dan op het Raamland, van welk laatste terrein de heer Korevaar gezegd heeft, dat hij het met een bloedend hart voor een school bestemde. Ik geloof, dat wanneer in een buurt, waar een derde klasse school geheel en al past, een beter terrein is, wij een aan bieding niet geheel onverschillig moeten voorbijgaan. ik heb nog in de leeskamer gezien, of ik de situatie zag, maar ik heb niets gevonden. De Raad is niet ingelicht en daarom zou ik dit punt wel aangehouden willen zien tot de

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1908 | | pagina 6