114 DONDERDAG 14 MEI 1908. eeniging voor bijzonder onderwijs is, daarvoor meer te laten betalen. Te meer klemt dit bezwaar, omdat uit de gegevens, die ten gemeentehuize berusten, blijkt, dat er zelfs vereenigingen zijn, die voor niets het gebruik van dergelijke lokaliteiten hebben. Dit is de meening van de meerderheid van het College. Laat ik er echter bijzeggen, dat de vergadering niet voltallig was. Er waren vier leden aanwezig. Het besluit is genomen met 2 tegen 2 stemmen, waarbij de stem van den Voorzitter de beslissing heeft gegeven. Als de Voorzitter van meening was geweest, dat hier ge handeld was in strijd met de Wet op het Lager Onderwijs, dan zou hij het als zijn plicht beschouwd hebben, het besluit ter vernietiging voor te dragen. De heer Fockema Andreae. M. d. V. Ik dank u voor de uitvoerige en opene inlichtingen. Ik twijfel er geen oogenblik aan, of de meerderheid van het College, zooals dit was samen gesteld, heeft gehandeld overeenkomstig hare opvatting van de wet. Het komt mij echter voor, dat deze opvatting niet juist is. Wij mogen subsidiëeren wien wij willen. Wij mogen onder steuning geven aan wien wij willen, maar wij mogen dit nu eenmaal niet aan een bijzondere kweekschool doen Dat vind ik wel jammer, mijnheer de Voorzitter, want u zult wel be grijpen, dat het bij mij hier niet een partijkwestie is, maar wij mogen het niet. Het is de wet, waarvoor ik opkom. Het komt mij toch voor, dat in het in gebruik geven voor zoo'n klein bedrag een ondersteuning ligt. Het is hier niet de vraag, of het niet jammer is, dat de wet zoo is, wij hadden het eenvoudig niet mogen doen. Het besluit is eenmaal ge nomen. Al zou ik het willen, zou het toch niet passen, dat ik, die op de vergadering niet aanwezig ben geweest, het initiatief nam om tot vernietiging van het besluit te geraken. Toch zou ik wel in overweging willen geven, ter wille van den eerbied voor de wet, de aandacht van Gedep. Staten te vestigen op het verschil van meening, dat zich hier heeft ge openbaard. Dat kan in den een of anderen vorm gedaan worden, doordat men bijv. mededeeling doet of afschrift geeft van deze discussie of hoe dan ook. Gedep. Staten hebben dan te beslissen over de rechtskwestie, waarover het hier gaat. De heer Vergouwen M. d. V. Ik begin allereerst met mijn spijt uit te drukken dat over zoo'n geringe kwestie nog gedebatteerd moet worden. Het geldt hier toch feitelijk de kwestie van iets meer of minder. Wat is het geval? Wij hebben hier al verscheidene malen dergelijke verzoeken voor oogen gehad. Zoo was het verzoek van de Kweekschool bijna een letterlijk afschrift van een verzoekschrift, dat een paar weken geleden in de Ingekomen Stukken voorkwam en onder teekend was door mej. van Leeuwen, die namens de vrouwe lijke studentenclub hetzelfde vroeg. Nu hebben wij bij al deze verschillende verzoeken, en dat is toch wel de quintessence van de zaak, zelden of nooit debat gehoord en zeker nooit de bijgedachte gehad, dat wij zulk een vereeniging door de inwilliging van het verzoek van gemeentewege ondersteunden. Hierom gaat het eigenlijk. Het Kweekschoolbestuur heeft niet gevraagd: Laat de Gemeenteraad ons subsidie geven, ons ondersteunen, zij het in middellijken vorm. Het heeft gevraagd, om een gebouw te gebruiken, zooals vele andere vereeni gingen dit gevraagd hebben. Zij heeft dat gevraagd in een adres, dat een afschrift was van hetgeen zij in de stukken zag, omdat haar geïnstrueerd was, dat over het algemeen op die voorwaarden de gemeentelijke localiteiten in huur worden afgestaan. De Kweekschool heeft dus niet om ondersteuning gevraagd. Ze heeft het zelfs gewild noch bedoeld. Zij heeft eenvoudig gevraagd op gelijken voet behandeld te worden als andere vereenigingen, die met dergelijke verzoeken komen. Wij hebben nooit de gedachte gehad, dat wij dergelijke ver eenigingen steunden. Van bijzonderen steun, in welken vorm ook, was dus ook ten opzichte van de Christelijke kweek school geen sprake. Het moet ons daarom wel spijten, dat een dergelijke vraag in deze vergadering ter sprake komt, al kunnen wij het eenigs- zins billijken, dat zij gedaan wordt door den heer Fockema Andreae, omdat hij in de vorige vergadering niet tegenwoordig geweest is. De Voorzitter. Ik geloof, dat het debat naar aanleiding van een vraag over inlichtingen betreffende de notulen toch geen grootere afmetingen mag aannemen. Wat de heer Fockema Andreae wenscht, dat nl. Gedep. Staten het besluit ter vernietiging zullen voordragen, is toch, gelijk de Spreker dit voorstelt, moeilijk bereikbaar. Daarbij, men moet hier eenigszins omzichtig zijn en rekening houden met de praktijk. De heer Fockema Andreae heeft waarschijnlijk de verschil lende Koninklijke Besluiten niet kunnen controleeren lk ben wel in die gelegenheid geweest. Ik heb echter de stukken niet bij mij, omdat ik geen flauw begrip had, dat eene discussie, hier geheel onvoorbereid zou plaats hebben. Er is namelijk een Koninklijk Besluit van 1891, waarin beslist is, dat het meer of minder huur van een lokaal in deze nooit den doorslag mag geven. Dat is een Koninklijk Besluit, waarbij, zoo ik geloof, een besluit van den Gemeenteraad van Zaamslag vernietigd wordt, niet op den grond, dat de huurprijs van het lokaal te gering was, maar wel omdat het onderhoud voor rekening der gemeente kwam en bovendien in de gebouwen wijzigingen zouden gebracht worden, die door de gemeente zouden worden bekostigd. Op dien grond is dat besluit ter vernietiging voorgedragen. De heer Fokker. M. d. V. De Voorzitter. Ik wil u in overweging geven, dit punt niet verder uit te breiden. Wanneer u de zaak nog weer ter sprake wilt brengen, kunt gij dat bij interpellatie doen. De heer Fokker. M. d. V. Als u hetzelfde tot den heer Vergouwen als nu tot mij zoudt gezegd hebben, zou ik gezwe gen hebben. Maar waar deze geachte spreker zijn standpunt uiteen heeft mogen zetten, zou ik het ook gaarne doen en er prijs op stellen het woord te voeren. De Voorzitter. De heer Fockema Andreae heeft voor en de heer Vergouwen tegen het denkbeeld gesproken, maar als u het woord wenscht, zal ik het u verleenen. De heer Fokker. M. d. V. Wijl deze zaak hier ter sprake is gebracht, stel ik er prijs op als mijn meening te kennen te geven, dat wel degelijk in deze door het besluit van Burg. en Weth. aan art. 3 van de Wet op het Lager Onderwijs geweld is aangedaan. lk kan mijn opinie daaromtrent gronden op hetzelfde Konink lijk Besluit dat door U, mijnheer de Voorzitter, is aangehaald en dat ik hier bij mij heb. Het is het Koninklijk Besluit van 16 Fe bruari 1891 Stbl. 31. Daarin wordt geen opmerking gemaakt ten opzichte van het feit van het verhuren van het lokaal, maar daar wordt, en dat mag hier toch zeker wel in het midden worden gebracht, een zinsnede aan de overweging gewijd, dat men in casu het bijzonder ouderwijs middellijk had gesubsidieerd, waar de voorwaarden der huur aan de gemeente financieele lasten oplegde. Als huurprijs werd een bedrag van f60 gevorderd. En op dezen passus van het Konink lijk Besluit vestig ik in het bijzonder de aandacht van den Raad: »dat dit laatste (sc. dat het bijzonder onderwijs eenigermate ten laste der gemeente zou komen) niet het geval is voor- zooveel het bedrag van den huurprijs voor de schoollokalen betreft, daar het niet blijkt en ook niet aannemelijk is, dat tot een hooger bedrag dan f60 de schoollokalen, deel uit makende van een bij de Gemeente in gebruik zijnd gebouw, hadden kunnen worden verhuurd." Hier is dus wel degelijk overwogen, dat niet was uit te maken, dat voor meer dan f60 de lokalen konden worden verhuurd. De prijs is dus wel in beschouwing genomen. Ter adstructie van mijn betoog wil ik nog zeggen, dat dit besluit is gecontrasigneerd door den minister de Savoinin Lohman, een voorstander van het bijzonder onderwijs. Het ware toch zeker van hem niet te denken, dat hij als hij het bijzonder onderwijs met de wet in de hand, de hand boven het hoofd had kunnen houden, hij dezen passus zou hebben doen opnemen. Men gaat evenwel nog verder. Men is vreeselijk bang om middellijk het bijzonder onderwijs te subsidiëeren. Een ander minister, ditmaal niet de Savornin Lohman, maar Tak van Poortvliet, heeft een Koninklijk Besluit gecontrasigneerd, dat van 7 December 1893 Stbl. '171, waarbij een gemeenteveror dening vernietigd werd, waarbij een subsidie werd gegeven aan ouders, die hun kinderen, in een andere gemeente lieten schoolgaan. Dat besluit is vernietigd o. a. op grond van de overweging, dat de subsidie aan de ouders zou kunnen wor den besteed ter betaling geheel of gedeeltelijk van het schoolgeld van een bijzondere school en dat daardoor het bijzonder onder wijs middellijk zou worden gesubsidieerd, wat de lager on derwijswet der gemeente verbiedt. Hieruit blijkt dus wel, hoe voorzichtig de Regeering is, ook met het middellijk subsidi eeren van het bijzonder onderwijs. lk acht het betoog van den heer Fockema Andreae volko men juist en ik ben van oordeel, dat wanneer f 10 minder is. dan de gelden, die het lokaal aan de gemeente kost, men middellijk heeft gesubsidieerd, lk betreur het, dat de wet zoo moet worden uitgelegd, dat het deze school treft, maar het is eenmaal zoo. Nu zou ik het volgende willen vragenmijnheer de Voor zitter. U hebt medegedeeld, dat ook bij Burg. en Weth. de vraag van de kosten ter tafel is geweest. Zou u ons nu niet uit den droom kunnen helpen, door mede te deelen, wat die kosten volgens de berekening zijn? Wanneer u dat wilt doen, kan de zaak misschien gemakkelijk tot een einde komen. De opmerking van prof. Fockema Andreae, om door het ter kennis brengen van debatten aan Gedep. Staten een middenweg te kiezen, vind ik uitstekend. Het is een beleefdheid van hem jegens den Raad. Het voorstel zegt niet, dat de Raad het be-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1908 | | pagina 2