100 DONDERDAG 16 APRIL 1908. thans des Zondagsavonds de orde weinig of niets te wenschen overlaat. Het zou aanbeveling verdienen, indien die maatregel ook in de Haarlemmerstraat kon doorgevoerd worden, maar of het bij de tegenwoordige sterkte van het politiepersoneel mogelijk is, zal nog moeten worden nagegaan. Nu ik echter uit den Raad een stem heb gehoord, dat het wenschelijk is aldus te doen, twijfel ik niet of, als door mij overtuigend wordt bewezen, dat daarvoor eenige versterking van het personeel noodig is, de Raad tegenover een desbetreffende aanvrage dezelfde bereid willigheid zal toonen, waarmede hij het geven van het advies door den heer Fokker heeft aangehoord. De heer van der Lip. M. d. V. Ik zou een enkele op merking willen maken in verband met hetgeen door u is gezegd over het niet uitrukken van de brandspuit van het Weeshuis, omdat daardoor allicht de indruk zou kunnen gevestigd worden, alsof de Regenten van het W eeshuis slechts hadden gedaan wat de Commandant van de Brandweer had voorgeschreven en geen zelfstandig oordeel over deze aan gelegenheid hadden. Eenigen tijd geleden heeft de Commandant in overleg met de Regenten dezen maatregel getroffen, dat de brandspuit niet zou uitrukken, of men moest eerst gewaarschuwd zijn. Deze maatregel ondervond sympathie bij Regenten, omdat ons werd voorgesteld, dat die ook voor 's nachts zou gelden. Het groote bezwaar toch van Regenten tegen den vroegeren toestand was, dat de jongens 's nachts uit hun warme bed kwamen, zich half gekleed op straat begaven en daardoor kou vatten en dat alles meermalen voor een loos alarm. Toen wij van den maatregel hoorden: alleen dan uitrukken, wanneer het noodig is, viel dit bij ons in goede aarde. Daarop hebben wij echter tot den Commandant van de Brand weer gezegd: Dat is goed voor overdag, dan kunnen wij per telephoon worden gewaarschuwd, maar hoe zal het nu des nachts gaan? Daarop heeft de Commandant gezegd: ik zal daarvoor een alarmschei aan Burg. en Weth. aanvragen. Dat vonden wij een prachtig idee, doch naderhand hoorden wij, dat Burg. en Weth. geen termen hadden kunnen vinden om dit verzoek toe te staan. De toestand werd dus zóó, dat de maatregel, dien wij toegejuicht hadden voor den nacht, alleen voor den dag gold; des nachts hadden wij daaraan niets, want dan rukten de jongens zooals vroeger uit op het eerste het beste brandalarm. Waarom hebben wij nu dien vreemden toestand, dat er over dag eerst moest worden ge waarschuwd, voor de weesjongens uitrukten, zoo gelaten? Wij hebben er verder geen werk van gemaakt, omdat in de vergadering van den Raad van 14 Maart van verleden jaar, op een vraag van den heer Fokker door u, mijnheer de Voorzitter, werd geantwoord: Burg. en Weth. zijn op dit oogenblik aan het overwegen in verband met andere plannen betreffende organisatie van de Brandweerof wijziging van het uurloon wenschelijk is. Wij hebben toen gedacht: het is wel een vreemde toestand, maar er komt toch waar schijnlijk binnenkort een einde aan. want Burg. en Weth. zijn bezig aan plannen omtrent organisatie van de Brand weer. En daarom vraag ik nu: hoe staat het met die plannen? Ik vraag dit niet uit nieuwsgierigheid, maar omdat ik meen wel eens bemerkt te hebben, dat het bij een brand niet altijd ordelijk toegaat. Ik meen dat er te veel meuschen op het terrein aanwezig zijn, die elkander in den wegloopen. En nu neem ik deze gelegenheid te baat om u, mijnheer de Voorzitter, onder herinnering aan het door u den 14en Maart van het vorige jaar gesprokene, te vragen, hoe het staat met de plannen van Burg. en Weth. betreffende de organisatie van de Brandweer. De Voorzitter. Op de vraag van den heer van der Lip kan ik dit antwoorden. Burg. en Weth. hebben een en ander maal voorstellen van den Commandant van de Brandweer in behandeling gehad, maar zij zijn nog niet tot een resultaat kunnen komen, vooral hierom niet, omdat de reorganisatie niet alleen zou bestaan in eene verhooging van het uurloon, maar omdat daaraan verbonden zou worden een reorganisatie van de brandbluschmiddelen, waaraan nogal eenige kosten zijn verbonden. Met het oog op die vrij belangrijke kosten, hebben Burg. en Weth. tot nogtoe geen bepaald voorstel gedaan De opmerking van den heer van der Lip zal echter misschien de aanleiding zijn, dat in een der eerst volgende vergaderingen van Burg. en Weth. de zaak weder ter sprake wordt gebracht. Wellicht kan bij de begrooting nog verdere inlichting worden verstrekt. De heer Fokker. M. d. V. Het zou onbeleefd en onheusch zijn, wanneer ik U niet dank zegde voor de inlichtingen door U verstrekt. Wat betreft mijn eerste vraag, daar ben ik door uw antwoord tevreden gesteld. Wat de tweede vraag betreft, wanneer het in het belang van de veiligheid en van het personeel bij de politie noodig mocht zijn, dat personeel uit te breiden en de noodzakelijkheid daarvan wordt mij aangetoond, dan zult u in mij daarvoor geen tegenstander vinden. De Voorzitter. Ik vertrouw dat U wel namens den Raad zult spreken. Niemand verder het woord verlangende, wordt de vergade ring door den Voorzitter gesloten. Gedrukt bij J. J. GROEN ZOON, te Leiden. 7

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1908 | | pagina 14