DONDERDAG 16 APRIL 1908. 99 heeft ontvangen, maar hij is niet voldaan, want hij meent, dat het nu de tijd is om de zaak van de Stedelijke Werkin richting ter hand te nemen en na te gaan, of daarvan iets goeds te maken is ten behoeve van het verschaffen van werk aan werkloozen. De geachte spreker herinnerde zelf aan de quaestie van de rechtsgeldigheid van het reglement op de Werkinrichting, waaromtrent door Burg. en Weth. een onderzoek zal worden ingesteld. Bij dat onderzoek zullen Burg. en Weth. tevens nagaan, of er'aanleiding bestaat het reglement te herzien en of het mogelijk is verband te leggen tusscben de Stedelijke Werkinrichting, de Arbeidsbeurs en het Werkloozenfonds. De heer Briët heeft gezegd, dat de ervaring van Burg. en Weth. is als de zijne en dat ook wij blijkbaar weinig ver wachting hebben van de medewerking der ongeorganiseerden. Teneinde dat aan te toonen heeft hij uit het praeadvies een zinsnede geciteerd, maar ik moet er op wijzen, dat daarin niet de meening van Burg. en Weth., maar die van het Bureau voor Sociale Adviezen wordt weergegeven. Dit Bureau zegt van die medewerking der ongeorganiseerden weinig verwachting te hebben en het blijkt trouwens ook uit de stukken, dat van die zijde er voortdurend op gehamerd is, dat wij alleen de vakvereenigingen zouden toelatenen eerst, toen Burg. en Weth. na rijp beraad hadden besloten, op dat punt het advies niet te volgen, doch het stelsel aan te nemen, dat nu voorgesteld wordt, heeft het Bureau ons verder ge adviseerd, hoe wij in dat geval zouden hebben te handelen. Ik kan er bijvoegen, dat wij wel geen overdreven ver wachtingen hebben van de medewerking der ongeorganiseerde arbeiders, maar toch meenen de hoop te mogen koesteren, dat, wanneer de gemeente het voorbeeld geeft, niet weinigen dier ongeorganiseerden zich tegen werkloosheid zullen ver zekeren en hierdoor zullen helpen om het beoogde resultaat te bereiken. Ten slotte de vraag van den heer van der Lip. Deze heeft gemeend, dat wij de toezegging wilden doen om, bij wijze van gunst, het voorstel te doen, de verordening in handen van de Commissie voor de Huishoudelijke Verordeningen te stellen. Dat kunnen wij, volgens den geachten spreker, ten opzichte van sommige zaken doen, ook al meenen wij, dat deze bij die Commissie niet thuisbehooren. Ik kan hem echter de ver zekering geven, dat als wij ons bereid verklaren om zulk een voorstel te doen, daarvoor een aanleiding bestaat. Wij stellen niet voor een zaak in handen der Commissie te stellen, indien wij meenen, dat daarvoor geen grond bestaat. Als den heer van der Lip uit deze mededeeling blijkt, welken maatstaf Burg. en Weth. in deze gewoon zijn aan te leggen, dan hoop ik, dat hij door mijn antwoord geheel voldaan zal zijn. Nu deze zaak hier ter sprake is gebracht, wil ik wel mede- deelen, dat er in het College van Burg. en Weth. niet aan ge dacht is deze verordening in handen van de Commissie voor de Huishoudelijke Verordeningen te stellen. Ware dat wel het geval geweest en hadden wij daaraan wèl gedacht, dan zou ook wel zijn gemeend, dat er termen bestonden die Commissie te raadplegen; dan zouden wij dat ook hebben gedaan. De heer Fokker. M. d. V. Onlangs hebben wij een quaestie gehad van het niet hooren van de Commissie van Fabricage. De Commissie van Financien is ook al eens in't zelfde verband ter sprake geweest en nu komt de beurt aan de Commissie voor de Huishoudelijke Verordeningen. Ik geloof, dat het aanbe veling zou verdienen, wanneer Burg. en Weth. ter gelegener tijd eens het oog konden slaan op de verordeningen regelende den werkkring der verschillende Commissiën en daarbij over wogen om die verordeningen zoo te wijzigen, dat zij in over eenstemming komt met de thans gevolgde practijkwanneer die wijziging dan aan de orde komt, dan kan de Raad er zich over uitspreken. De Voorzitter. Burg. en Weth. hebben de gewoonte om wan neer zij meenen dat eene verordening bij eene commissie tehuisbehoort, die in hare handen te stellen. Nu kan het wel voorkomen, dat tengevolge van den oneigenaardigen naam van Commissie voor de Huishoudelijke Verordeningen, eene verorde ning niet om advies aan haar wordt gezonden. Want in deze verordening is bijv. niets te vinden van huishoudelijken aard. liet is als men wil eene verordening, die de huishouding der gemeente betreft, maar dit is met zooveel andere verorde ningen het geval, zooals die betreffende de inrichting van het Lager Onderwijs. Het is nu bijna 41/a uur. Ik geloof, dat het nu een goed punt is om de algemeene beschouwingen te sluiten, de be handeling te verdagen, en de artikelen in de volgende vergadering te behandelen, die ik mij voorstel te houden heden over 8 dagen. De heer Vergouwen heeft straks wel opgemerkt, dat er bij deze zaak niet zulk een haast is, doch dit ben ik niet met hem eens. Om te maken, dat de zaak voor den volgenden winter in orde is, moeten eerst nog ver schillende maatregelen worden getroffen. Er moet nog een Bestuur worden gecreëerd, dit moet een huishoudelijk reglement vaststellen, hetgeen vervolgens door den Raad moet worden goedgekeurd. Er kunnen dus best eenige maanden verloopen voor de zaak geheel in orde is. De heer Pera. M. d. V. Kan de volgende vergadering niet 8 dagen later plaats hebben, dus heden over 14 dagen De Voorzitter. Dat kan niet, omdat dan andere heeren weder moeielijk tegenwoordig kunnen zijn. Ik geef nu het woord aan den heer Fokker, die mij heeft medegedeeld, dat hij eene vraag tot mij wenschte te richten betredende den laatsten brand. De heer Fokker. Ik zou den Raad verlof willen verzoeken een enkele vraag aan .Burg. en Weth. te stellen betreffende de regeling van de brandweer. Is het juist, dat de spuit van het Weeshuis slechts mag uitrukken in geval van brand, indien zij daartoe uitdrukkelijk wordt opgeroepen? Ik meen te weten dat tegenover diespuit een andere gedragslijn wordt gevolgd dan ten aanzien van de andere spuiten. Nu ik toch aan het woord ben, zou ik nog twee andere zaken ter sprake willen brengen. De eene quaestie is deze. Er stond gisteren al reeds iets in de courant, en door verschillende ingezetenen is mijn aan dacht gevestigd op het geval van den politieagent, die in de Haarlemmerstraat gewond is. Ik zou daarom willen vragen, of het niet in het belang zou zijn van de politieagenten eq in het belang van de veiligheid op de Haarlemmerstraat ia 't algemeen, wanneer de agenten daar met hun beiden de ronde deden of op andere wijze de bewaking daar verscherpt werd en dat zij zoo noodig van revolvers werden voorzien. Mocht daar geld voor noodig zijn, dan zal ik dit gaarne helpen voteeren. De Voorzitter. Op de eerste vraag van den heer Fokker kan ik dit antwoorden: de handspuit van het Weeshuis (No. 3) schijnt alleen te mogen uitrukken, wanneer zij op geroepen wordt. Dit is een gevolg van het overleg dat de Commandant van de Brandweer met Régenten van het Weeshuis heeft gepleegd, waarbij hij er op heeft gewezen hetgeen trouwens in het algemeen waar is dat de brandspuiten niet op het terrein behooren te komen, als zij er niet noodig zijn. Het is namelijk wenschelijk, dat de Commandant op het terrein van den brand de orde in handen heeft, opdat niet gebeure, wat vóór 1900 geschiedde en ook nog later wel plaats had, dat door het verschijnen op het terrein van brandspuiten, uit allerlei wijken, welke begeleid worden door tal van personen, die er niets te maken hadden, de wanorde ten top werd gevoerd en er geen orde te krijgen was onder de menschen, met het blusschen van den brand belast. Het verdient daarom aanbeveling, dat op het terrein alleen brandspuiten komen, welke de Commandant van de Brandweer meent voor het blusschen noodig te hebben. In het geval, waarover het thans gaat, is er echter iets gebeurd, dat niet geheel te verdedigen is. Er staat in art. 23 van de verordening op de Brandweer, dat wanneer er brand is ontstaan, de brandspuitlieden uit de wijk, waar de brand woedt, verplicht zijn op het eerste alarm en zelfs zonder dat alarm de betrokken spuit naar het terrein van den brand te voeren. Nu is gebleken, dat de brand was in de wijk, waartoe niet alleen spuit 6 maar ook spuit 3, die van het Weeshuis, behoorde. In de gegeven omstandigheden was dus de order, die door den Commandant van de Brandweer in overleg met de Regenten van het Weeshuis was uitgevaardigd niet over eenkomstig de verordening. Ik heb er den Commandant op gewezen, dat de Weeshuis spuit niet van het terrein van den brand had mogen verwijderd gehouden worden, omdat het een brand was in de wijk, waar die spuit behoort en de Commandant heeft daarin aanleiding gevonden den Regenten van het Weeshuis in overweging te geven niet meer op zijn verzoek in te gaan en de brandspuit vrij te laten om zich te begeven naar het terrein van den brand, mits deze is ontstaan in de wijk, waartoe die spuit behoort. De order is in het algemeen terecht gegeven, maar zij is hier door een misverstand in strijd met de verordening uitgevoerd. Wat het gebeurde in de Haarlemmerstraat betreft, ben ik reeds aan het onderzoeken of het mogelijk is om met het bestaande personeel in te voeren hetgeen de heer Fokker en ook anderen aan de hand hebben gedaan, n. 1. dat in die straat op Zaterdag-, Zondag- en Maandagavond twee agenten te zamen zullen surveilleeren Dat schijnt in rumoerige buurten een afdoend middel te zijn. Immers, in de Steenstraat en op den Stationsweg heeft tot voor niet langen tijd op Zondag avond eenige wanorde geheerscht; ik heb mij toen met die quaestie bezig gehouden en voorgeschreven, dat agenten daar twee aan twee zouden surveilleeren, omdat één agent in een volksmenigte meestal weinig beteekent. Het gevolg van dien maatregel is, dat in de Steenstraat en op den Stationsweg

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1908 | | pagina 13