84
DONDERDAG 26 MAART 1908.
kunnen bewijzen, want de tegenwoordige inrichting om te
Gouda op ruime schaal water in te laten is eerst 16 jaar
later gesticht! Het is waar, men liet indertijd te Leidschendam
veel water in, maar men heeft daarvan moeten afzien, vooreerst
omdat de klachten van al degenen, die daar in den omtrek
woonden, zeer groot waren en erkend moest worden, dat het
water zoozeer vervuild was, dat het niet wenschelijk was, dat
op Rijnland's boezem te brengen en vervolgens omdat Delfland
het niet langer verkoos toe te laten; men moest er dus
mede uitscheiden. Juist om dat nadeel een tegenwicht te
geven, heeft Rijnland de waterinlaat te Gouda trachten te
verbeteren en heeft het in 1887 de dubbele inlaatsluis aange
legd, die het daar op het oogenblik heeft.
Deze sluis gaf, in verband met eenige andere bijkomende
werken, aan Rijnland de bevoegdheid, om per etmaal l1/* mil-
lioen M3 water op den boezem te brengen. Daarmede meenden
wij destijds, dat het vraagstuk was opgelost. In de laatste 20
jaar echter, is de Rotterdamsche Waterweg altijd aan dat
voordeel komen knabbelen, voornamelijk door de verlaging
van ebbe-stand in den IJssel vóór Gouda. Die invloed van den
Rotterdamschen Waterweg heeft Rijnland steeds gedwongen
de vraag in studie te houden, of de waterinlaat te Gouda niet
te verbeteren is. Ik moet tot mijn spijt tot den Wethouder
van Fabricage zeggen, dat die verbetering niet zoo gemakkelijk
is, als hij dat zich schijnt voor te stellen. Hij zegt, dat om de
toevoer te Gouda te verbeteren, belangrijke kosten zullen
gevorderd worden: «Verruiming van de inlaatsluis, wellicht
een tweede met onteigening en verbetering van de toevoer
kanalen de Gouwe en den Rijn zullen daarvan het gevolg zijn."
Die verruiming van de inlaatsluis of het bouwen van een
tweede sluis is vrijwel uitgesloten, omdat Gouda veel te laag ligt.
Reeds nu wordt Gouda, ik mag zeggen de last aangedaan,
dat 's zomers dagen achtereen het water rouge bord staat in
de grachten en als zij laag zijn loopt het zelfs over den
walkant. Ter wille van het groote voordeel dat Gouda heeft
om heel mooi en heel goedkoop, nl. voor niets, te worden
doorgespoeld, wordt die last echter verdragen.
Zoolang de afvoerkanalen niet verbeterd zijn, zou vermeer
dering van inlating voor Gouda dit gevolg hebben, dat de
stad als 't ware onder water gezet werd, en dat zou toch
wat te veel gevergd zijn!
«Zoolang de afvoerkanalen niet verbeterd zijn." Dat is het
tweede punt. Daarvoor komen volgens den Wethouder in aan
merking de Gouwe en den Rijn. Volgens mij niet den Rijn,
omdat deze voldoende capaciteit heeft om het water te ver
zwelgen. De capaciteit van de Gouwe is echter niet voldoende,
maar naar mijn overtuiging is verbetering daarvan vrij wel
onmogelijk. In de eerste plaats is het een provinciaal water,
waarover niet alleen Rijnland maar ook de provincie te
zeggen heeft. Deze moet dus ook vergunning geven. Boven
dien is het een scheepvaartkanaal van groot belang; er is,
zooals u allen bekend zal zijn, daar een flinke scheepvaart.
Om nu een enkele bocht, zooals de provincie doet, in de
Gouwe te verbeteren, is niet onmogelijk. Men graaft een
tijdelijk kanaal voor de scheepvaart, of men laat de oude
bedding staan tot de nieuwe klaar is, zooals de provincie doet.
Het gaat echter niet, dat te doen over de geheele lengte
van een kanaal van 16 K.M. lang. Het kanaal ligt tusschen
dijken, waarlangs vrij diepe polders gelegen zijn. Men zou
dus om het kanaal te verbreeden, een nieuwen dijk moeten
aanleggen in laag land. Sluiting voor de scheepvaart zou dan
niet vermeden kunnen wordenwat wel geen autoriteit toe
laten zal! En al kon Rijnland dat alles gedaan krijgen, geloof
ik, dat de kosten toch zoo enorm zouden zijn, dat het
werk feitelijk onuitvoerbaar is.
Laat men ook niet vergeten, dat er vijf bruggen zijn, twee
voor den spoorweg en drie voor land verkeer. Als ik de
heeren herinner aan de lijdensgeschiedenis van de verbetering
der spoorwegbrug bij Gouda, dan denkt iedereen aan jaren
tobben en aan zakken met geld. ledereen weet, wat een moeite
dat was, en ook wat een grond het bij Gouda is! Iedereen
weet, hoe lang het geduurd heeft voor de spoorweg- en alle
andere autoriteiten onder' één hoedje gevangen waren! En
deze brug zou dan ook opnieuw verbeterd moeten worden!
Ik behoef dus niet te zeggen, ik ben overtuigd, dat de
meesten het met mij eens zullen zijn dat de verbetering
van de Gouwe inderdaad een werk is, waarvan de uitkomst
althans in de naaste toekomst niet te voorspellen valt.
Dan heeft vlak achter het boven voorgelezene de Wethouder
van Fabricage iets geschreven, dat bij mij de grootste ver
bazing wekt. Hij zegt nl., dat de verbetering voor een groot
deel aan andere gemeenten ten goede komt, terwijl het hoog
heemraadschap Rijnland daarbij geen belang heeft, en dus
niets daaraan betalen zal. Ik heb het wel 5 keer overgelezen,
voor ik geloofde, dat het er stond, en het zou mij zelfs niets
vreemd lijken, als mij straks geantwoord wordt, dat het
een drukfout is, en dat juist bedoeld was te zeggen,
dat Rijnland daarbij een zeer groot belang heeft. Ik heb het
altijd gevoeld als een van de groote belangen van Rijnland.
Dat Rijnland trouwens het zich wèl aantrekt, kan ik bewijzen
door den aanleg van den boven besproken inlaatduiker, een
werk, dat veel geld heeft gekost en nog altijd kosten van
onderhoud vereischt.
Dat, mijnheer de Voorzitter, zijn de punten, die ik niet
onweersproken wilde laten, zoodra het stuk in openbare behan
deling kwam. Ik zou niet willen, dat in later jaren kon worden
gezegd, dat alles wat in dat stuk stond, waar was, want, dat
er iemand bij zat, die bij Rijnland in betrekking was zonder
dat deze tegenspraak liet hooren. Ik zal het stuk verder niet
op den voet volgen, omdat ik toch tot dezelfde conclusie kom.
Wanneer ik nu nog een enkel woord mag spreken over
hetgeen de heer Zaalberg, èn in een vorig stuk, èn nu heeft
medegedeeld, dan zou ik dit willen zeggenEr is de meening
uitgesproken, dat de vergunningen, die voor het zetten van
schotten in het Oegstgeesterkanaal noodig zouden zijn, van
Rijnland en van de provincie wel gemakkelijk zullen kunnen
worden verkregen. De heer Zaalberg is daaromtrent optimis
tischer dan ik. Hij meent, dat het zal gaan. Ik ben in dat
opzicht pessimistischer, en meen dat zulks niet zeer waarschijn
lijk is. Maar in ieder geval geloof ik, dat, indien er kwestie
van vergunning kan zijn, dit van den kant van Rijnland en van
de provincie mee zal brengen het stellen van voorwaarden
van dergelijken aard, dat zij zullen maken, dat het werk, dat
men wil uitvoeren, veel kostbaarder zal worden, dan waarop
op het oogenblik de weldoener van deze gemeente en de heer
Zaalberg rekenen!
Om nu tot een slotsom te komen en de heeren niet langer
bezig te houden, zou ik dit nog willen zeggen. Zou het inder
daad niet het verstandigste zijn, de zaak te laten zooals zij
was? Werkelijk afdoende verbetering in ons water kan niet
anders komen, dan door het aanleggen van een geheel riool
stelsel. Zoolang wij dat niet hebben, zal alles lapwerk zijn.
Alles wat ons voorgesteld wordt, ook door den heer Zaalberg,
zal maar een heel klein beetje helpen. Wanneer wij echter ons
houden bij wat wij hebben, zijn wij in dezen mooien toestand,
dat de keeren dat er waterverversching is te krijgen, Leiden
daarvoor een som betaalt, die matig is, terwijl, indien van
de tusschen de gemeente en Rijnland bestaande regeling geen
profijt getrokken kan worden, er ook niets betaald wordt. Er
is geen kapitaal van aanleg, geen onderhoud, niets, men
betaalt niets. Heeft men er voordeel van, dan betaalt men,
heeft men er geen voordeel van, dan betaalt men niet. Dat
is, dunkt mij, een zóó goede toestand, dat bij gebrek van een
werkelijk afdoend middel ter voorkoming van waterveront
reiniging ik zou willen voorstellen, den toestand eenvoudig
zoo te laten, als die thans is.
De heer Korevaar. M. d. V. Hoewel de heer Zaalberg een
zoo uitvoerig betoog heeft geleverd, met zooveel cijfers en
zooveel pertinente beweringen, dat het op mijn weg zou liggen,
voor te stellen dat schriftelijk te beantwoorden, ben ik toch
gaarne bereid er nu reeds dadelijk op in te gaan en het te weer
leggen. En dan wijs ik in de eerste plaats op het zeer groote
verschil, dat er bestaat tusschen de wijze, waarop de heer-
Zaalberg hier een betere waterverversching wil tot stand
brengen, en die waarop Burg. en Weth. zich die taak voor
stellen. Ik ben na het gehoorde nog overtuigd, dat nog niet
bewezen is, dat de weg, dien Burg. en Weth. tot hederr hebben
ingeslagen, de slechtste weg is.
Ik zou daarvan dan ook niet graag willen afwijken. Want
wat is het verschil? De heer Zaalberg bijv. zegt ongeveer:
Put ergens water en onderzoek het scheikundig. Blijkt het
nu, dat het zuiver is, dan is, wanneer er van te voren ge
spuid is, het voor een kind begrijpelijk, dat heel Leiden door
de spuiing is gebaat. Dat staat volgens den heer Zaalberg vast.
Verder worden er nog eenige beschouwingen bijgevoegd, alle
duidelijk en klaar als glas voor den heer Zaalberg, maar waar
van mij het onverbrekelijk verband ontgaat. Verder zegt hij:
wanneer het water hier zoo stroomt, dan zal het in andere
gedeelten, daar en daar zus en zoo stroomen enz. Dat spreekt alle
maal van zelf voor den heer Zaalberg, maar hij toont niet aan,
dat het werkelijk zoo gaat. Ik moet er toch werkelijk over
verbaasd staan, dat de heer Zaalberg zich de verbetering van
het water zoo licht voorsteltIk verbaas mij wel niet zoo heel
erg, want ik herinner mij, reeds toen hij voor den eersten keer
hierover sprak, stelde hij als middel om den invloed van de
spuiing op de zuiverheid der Leidsche grachten te constateeren
voor, dat men een emmer water op het Rapenburg zou nemen,
waar, dat kwam er niet op aan, en onder welke omstandig
heden ook niet. Men zou het water uit dien emmer gaan
onderzoeken en dan spuien. Zestien uur daarna zou men weer
een emmer water putten en den inhoud onderzoeken. Was
het water dan beter, dan stond vast, dat de invloed van het
spuien gunstig was voor geheel Leiden en onder alle om
standigheden. Ik heb mij toen reeds verbaasd over de een
voudige beschouwing van den heer Zaalberg. Ik kan mij dan
ook nu niet zoo heel erg verbazen, dat hij conclusiën bouwt op
op zichzelf staande waarnemingen of opgemerkte feiten.