80
DONDERDAG 26 MAART 1908.
De Voorzitter. Heeft de vergadering er bezwaar tegen,
dat de heer Sijtsma voor de derde maal het woord voert?
Zoo niet, dan is het woord aan den heer Sijtsma.
De heer Sijtsma. M. d. V. Ik zou zeggen, dat ik mij misschien
verkeerd heb uitgedrukt, of de heer Korevaar heeft mij ver
keerd verstaan. De bedoeling was te weten, of de heeren
Beukering met de gemeente een dergelijke transactie hebben
willen aangaan, en niet omgekeerd. Dat was mijn vraag en
als dat niet is gebeurd, dan erken ik gaarne, dat het nu te
laat is. Maar ik dacht dat zij al eerder op behoud der
perceelen hadden aangedrongen.
De heer Briët. M. d. V. In den laatsten zin van het voorstel
van Burg. en Weth. staat: Alles onder voorbehoud, dat het
Rijk zich bereid verklaart voor de uitvoering van het plan
een even groot geldelijk offer te brengen als de Gemeente.
Dat slaat ook terug op 4°. Nu is het, naar ik meen. de
bedoeling dat voor de perceelen 966 en 1154 alle kosten komen
ten laste van de Gemeente. Zooals de laatste zin nu staat,
zal het Rijk de helft van de kosten moeten dragen. Moet nu
niet de laatste zinsnede staan vóór 4°?
De heer Korevaar. M. d. V. Misschien is de redactie voor
anderen niet geheel duidelijk, maar voor mij is zij dat wel.
Ik zou zeggen dat het voorbehoud, dat hier gemaakt wordt,
geheel aan het eind moet staan. Dat voorbehoud is, dat
alle punten, die genoemd zijn en waarin het voorstel gesplitst
is, alle vervallen, als het Rijk niet bereid is op het princi-
piëele voorstel in te gaan. Dan vervallen alle mogelijke voor
stellen, ook punt 4° en ook natuurlijk de besluiten, die de
Raad genomen heeft.
Het voorbehoud moet dus geheel aan het eind van het
stuk staan. Ik geloof, dat dat het duidelijkste is.
De heer Briët. M. d. V. Ik heb er uit gelezen, dat ook
de kosten van 4°, voor de helft zullen komen voor rekening
van het Rijk, en de Staat zich bereid moet verklaren, om
ook de helft van de kosten voor de onteigening van de per
ceelen 966 en 1154 te dragen, terwijl dit niet de bedoeling
is. Als de heer Korevaar dit echter anders uitlegt, heb ik
tegen deze redactie geen bezwaar.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het nader gewijzigde voorstel van Burg. en Weth. wordt
zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
XI. Voorstel tot beschikbaarstelling van gelden ten behoeve
van de aanschaffing van een nieuwe stoomspuit.
(Zie Ing. St. n°. 68).
W ordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming
aangenomen.
XII. Voorstel tot beschikbaarstelling van gelden ten behoeve
van de uitbreiding van het aantal leerlokalen der Jongensschool
eerste klasse.
(Zie Ing. St. n°. 71).
Wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming
aangenomen.
XIII. Verzoek van J. F. la Rivière c. s. om van gemeente
wege tot de oprichting van een tweede gemeentelijke zwem
inrichting over te gaan.
(Zie Ing. St. n°. 75.)
De heer Fockema Andreae. M. d. V. Ik houd veel van
royale menschen, maar ik heb niet gaarne, dat Burg. en Weth.
te royaal zijn. Wij hebben in de laatste vergaderingen ook
al een geval gehad, een paar gevallen zelfs, waarin Burg. en
Weth. zeggenWij kunnen dat verzoek niet inwilligen, maar
wij zullen wat afdingen en dit dan voorstellen. Nu dunkt mij,
dat hier ongeveer hetzelfde gebeurt. Men zegtwij zullen niet
zelf een zwemschool gaan maken, maar wij willen nu alvast
wel in beginsel in uitzicht stellen, dat een rechtspersoon, wie dan
ook, iemand, die rechtspersoonlijkheid heeft, die een dergelijke
zwemplaats wil aanleggen, van ons, als hij zich naar onze
wenschen voegt, 800 subsidie kan krijgen. Dat vind ik nu
daargelaten, dat ik niet houd van het beschikbaar stellen
van gelden in beginsel zeer onvoorzichtig. Ik vind het veel
beter, dat men wacht, tot men de puntjes op de i kan zetten.
Ik vind dat lokaas nu wel wat vroeg uitgestoken
Het geldt hier één vorm van hygiënische sport, laat ons
zeggen, waarvoor ik veel voel, zooaïs ook voor andere hygië
nische sporten. Maar om nu alvast te zeggen: Kijk eens,
wanneer het zoowat naar onzen zin is, dan beloven wij ƒ800
subsidie, daar ben ik tegen. Wanneer iemand een plan wil
maken en het staat ons aan, dan kunnen wij dit subsidie
nog altijd verleenen. Ik wil hierbij wel zeggen, dat wanneer
dat zal worden een zwemschool van opgepompt water, ik niet
terstond bereid zou zijn, dat subsidie te verleenen. Ik weet
van een zwemschool, in een andere stad, die ook opgepompt
water had, dat eens per dag werd vernieuwd. Geruchten
zeiden, dat het water, dat er kunstmatig in werd gebracht,
niet altijd even frisch was. Of het daarom wel goed zou zijn,
aan een dergelijke zwemschool subsidie te geven, is op zijn
minst genomen zeer twijfelachtig. Bovendien vind ik, dat wij bij
den toestand van onze financiën ons wel twee maal mogen
l bedenken, alvorens wij een subsidie geven.
De heer Vergouwen. M. d. V. Wij moeten, zeker tot onze
spijt met het oog op onze financiën, met Burg. en Weth. medegaan
wat het eerste gedeelte betreft. Wat het tweede gedeelte betreft
ben ik het met den heer Fockema Andreae eens. Ik vind het
tweede voorstel prematuur. Er is nog geen rechtspersoon, geen
vereeniging, die ons wat vraagt. Nu is het wel een soort van
uitlokking, dat een dergelijke vereeniging zal worden opgericht,
maar als die opgericht wordt, bestaat de mogelijkheid, dat
de vereeniging krachtig genoeg is, om zonder gemeente-sub
sidie te bestaan.
Wanneer die mogelijkheid bestaat, zijn wij al min of meer
gebonden en zou gerekend kunnen worden, met wat nu is
aangenomen. Daarom acht ik, dat we in deze niets moeten beslui
ten en niet vooruitloopen. Het zou ook mogelijk kunnen zijn, dat
een dergelijke vereeniging een krachtiger hulp noodig heeft.
Dan komt de vereeniging ook tot de gemeente en wij hebben
nu reeds een beslissing genomen! Ik vind, dat het al mooi
genoeg is, dat dit alles in de stukken staat. Dat is een vinger
wijzing en daarbij moet het blijven. Wanneer wij nu besluiten,
dat wij niet kunnen overgaan tot de oprichting van een ge
meentelijke zwemschool, spijt mij dit zeer, want ik geloof,
dat het wel op den weg van de gemeente ligt, er een op
te richten. Als de financiën royaler waren, zou ik er zeker
voor zijn.
De mogelijkheid zou zelf bestaan, dat de gemeente-zwem
school nog rendeerde, waarover ik echter niets in de stukken
gevonden heb.
De heer Pera. M. d. V. Ik breng in de eerste plaats hulde
aan Burg. en Weth. voor de wijze, waarop zij deze zaak
behandeld hebben. Ik kan volstrekt niet vinden, dat hier
voorbarig gehandeld wordt, maar wel, dat met overleg is opge
treden. Het wil mij voorkomen, dat de wijze, waarop prof.
Fockema Andreae de zaak bespreekt, op haar plaats zou zijn
als de gemeente zoo ineens te voorschijn trad met de belofte
om 800 te geven tot steun voor de oprichting van een
zwemschool. Dat is hier echter niet het geval. Hier is de gemeente
gevraagd, of zij de inrichting van een zwemschool wil ter hand
nemen. Nu wordt terecht gezegd, dat de gemeente daarin
niet kan treden, omdat daaraan te veel moeilijkheden en kosten
verbonden zijn. Mij dunkt, er bestaat alleszins reden voor,
dat er eenige belangstelling getoond wordt voor de oprich
ting van een dergelijke gelegenheid. Men zal wel in het
algemeen van oordeel zijn, dat het bezit van een zwemplaats
geen overtollige weelde is. Ik geloof, dat de meening, dat een
dergelijke inrichting zelfstandig zal kunnen bestaan, een te
hoog gespannen verwachting is. Er mag met zekerheid worden
aangenomen, dat er heel wat inspanning zal noodig zijn, om
een dergelijke gelegenheid tot stand te brengen en te doen
bestaan.
Ik vereenig mij geheel met het voorstel van Burg. en Weth.
en meen dat zij de zaak juist hebben behandeld.
Ik wilde nog even het volgende zeggen. Van zeer nabij is
mij een ervaring medegedeeld te Haarlem opgedaan, waar het
water bronwater is. Er moet ten sterkste tegen dergelijk
water gewaarschuwd worden, daar het veel te koud is. Het
kan niet dienen voor het doel, zoodat alle gelegenheden, die
men op het oog mocht hebben waar door grondwater in het
noodige water moet worden voorzien, ten sterkste moeten
ontraden worden. De ervaring heeft geleerd, dat men daarmee
geen goede zwemgelegenheid verkrijgt.
De heer Bosch. M. d. V. Ik kan mij ook wel vereenigen
met het voorstel van Burg. en Wethmaar ik zou willen
vragen, of er onder de voorwaarden, die Burg. en Weth. zich
voorbehouden vast te stellen bij het verleenen van subsidie,
ook die begrepen is, van lagere prijzen voor den minderen
burgerstand.
De Voorzitter. Mag ik den geachten spreker opmerken,
dat er staat, dat de Raad deze voorwaarden zal vaststellen?
De heer Bosch. Dan trek ik mijne woorden geheel in,
mijnheer de Voorzitter.
De heer Kerstens. M. d. V. De heer Pera heeft er op ge
wezen, dat het niet wenschelijk is, om een zwembassin in te
richten op dezelfde wijze als men dit in Haarlem heeft inge
richt. De heer Pera heeft gezegd, dat hij van nabij gehoord
heeft, dat die zweminrichting niet voldoet. Nu heb ik verleden
Zondag ook iemand uit Haarlem gesproken, die het tegendeel
beweerde, nl. dat ze wel voldeed. Ik zou dus wel willen raden
niet geheel en al op de bewering van den heer Pera af te
gaan, maar de zaak eerst eens te onderzoeken. Men heeft in