DONDERDAG 26 MAART 1908. 79 1°. van de bij dat besluit gevoegde lijst van te onteigenen perceelen te doen vervallen de perceelen 1149-1153,1137-1146, 396, 392 en 996." De reden waarom die wijziging wordt aan gebracht zullen de heeren in de toelichting gelezen hebben en 2°. te lezenAan de vereeniging voor de uitvoering van het nader bij schrijven van 7 December i907 door haar overgelegd plan enz.", dat was in de eerste zinsnede eruit gevallen. Dat wordt sub 2 er duidelijkheidshalve weer in opgenomen. Na deze mededeeling vraag ik, of een der leden over dit gewijzigd voorstel het woord verlangt. De heer Fockema Andreae. M. d. V. Mag ik een enkele inlich ting vragen Wij hebben in beginsel en in bijzonderheden al besloten, wat hier wordt voorgesteld. Er komt thans alleen een noodzakelijke wijziging en daartegen kan geen bezwaar bestaan, ten minste in hoofdzaak niet. Ik heb de zaak goed bekeken en vind daartegen slechts één mogelijk bezwaar, dat ik wel zou willen opperen. Mijn bezwaar is namelijk dit. Men kan de perceelen, waarvan de Regeering verlangt, dat die niet ten koste van het Rijk worden gebracht, onteigenen ingevolge art. 77 4° van de Onteigeningswet, »ter verkrijging van de beschikking over ongebouwde of gebouwde eigendommen, ten einde uitvoering te kunnen geven aan een in het belang der- volkshuisvesting vastgesteld bouwplan", en dat is blijkbaar de bedoeling. De Minister zegt: dat vind ik best, mits maar het Rijk ze niet mee betaalt. Het behoort wel tot het bouwplan, maar het is toch voor de verbetering van de woningtoestanden niet volstrekt noodzakelijk. Nu, dat die huizen opgeruimd worden en dat de kosten daarvan voor rekening van de ge meente zullen komen, daar kan ik mij wel bij neerleggen. Ik vraag echter alleen, kan het niet ten gevolge hebben, dat wij tot de uitvoering van dat bouwplan meer bijdragen dan de wet ons veroorlooft? Deze vraag zou ik wel tot Burg. en Weth. willen richten. De heer Korevaar. M. d. V. De vraag van den heer Fockema Andreae ziet op een mogelijkheid, maar niet opeen waarschijnlijkheid. Ik geloof niet, dat de kwestie zoo scherp gesteld zal worden. De omstandigheden zullen er ook niet toe leiden, dat dat geval zich zal voordoen. Ik heb de rekening van de vereeniging geheel mede gemaakt en ik heb de over tuiging dat Vs, zooals als grens gesteld is, zeer waarschijnlijk niet bereikt zal worden. De inkomsten van de vereeniging zullen wel zoo voldoende zijn, dat de exploitatierekening er gunstiger uit zal zien, dan hier is voorgesteld. Ik hoop, dat Prof. Fockema Andreae zijn bezwaar niet zoo ernstig zal in zien. De Voorzitter. Is de heer Fockema Andreae nu gerust gesteld De heer Fockema Andreae. M. d. V. Als ik het wel begrijp, zal de vereeniging ons niet eenvoudig een derde betalen. Maar wanneer de verhooging van de heeren kan worden bereikt, zal blijken, dat wij inderdaad niet meer betalen dan de wet ons toestaat. Wanneer de heer Korevaar nu verklaart, dat hij meent, dat dit waarschijnlijk is, dan hangt het bezwaar natuurlijk eenigermate in de lucht en zou het dwaas zijn, zich op cenigs- zins twijfelachtiger) grond te verzetten. Ik heb dan ook niets rneer tegen het voorstel. De heer Sijtsma. M. d. V. Ik geloof, dat wij hier wel van uit den Raad een woord van hulde mogen brengen aan Burg. en Weth. en voornamelijk aan den heer Korevaar benevens de Vereeniging tot bevordering van den bouw van Werkmans woningen voor deze zaak, die zoo verbazend moeielijk is ge weest. Als wij de stukkeu in de Leeskamer nazien, zien wij duidelijk wat een werk er voorafgegaan is, om alles ook in tweede instantie zoo ver te krijgen. Al hadden wij nu nog overwegende bezwaren, zoo konden wij deze nu toch moeielijk weer te berde brengen, omdat dat de zaak weder geheel op losse schroeven zou kunnen stellen. Toch zou het misschien nog wel mogelijk zijn enkele details, die niet van overwegend gewicht zijn, gewijzigd te krijgen. Dezer dagen werd mij door een hierbij betrokken persoon, den heer Beukering, op een zekere poort de aandacht gevestigd. Daar liggen eenige huisjes, die hem toebehooren en die hij voor zijn zaak als metselaar moeilijk kan missen. Nu zou ik eens willen vragen, of het niet mogeliik is, dat de 6 perceeltjes in die poort aan het Levendaal niet in het onteigeningsplan worden opgenomen. Het is mij medegedeeld en ik heb ook gezien, dat de huisjes zeer ondiep zijn en dus niet bijzonder geschikt voor woningen. De eigenaar verklaarde zich bereid het front zoo te maken, dat de daar te ontwerpen straat er niet onder lijdt, en ik weet niet of het mogelijk is of niet, maar ik zou graag van den Wethouder van Fabricage eenige inlichtingen willen hebben. Ik weet wel, het bijzonder belang moet, waar het verbetering van een stadsgedeelte en de volks huisvesting geldt, voor dat van het algemeen wijken, maar als dat laatste er niet onder lijdt, mag men ook wel degelijk rekening houden met particuliere belangen. In ieder geval zou ik gaarne eenige inlichtingen wenschen. De heer Korevaar. M. d. V. De bezwaren, die de heer Sijtsma hier in het midden brengt over de eigendommen van de heeren Beukering zijn reeds vroeger onder de oogen gezien, toen dit voorstel de eerste keer hier in den Raad behandeld werd. Toen is men met hetzelfde bezwaar gekomen, dat nu weer wordt geopperd. Nu is er al dadelijk een wettelijk, ik zou haast zeggen een opportunistisch bezwaar, tegen een terug komen op het vroeger genomen besluit, want wat is het geval? Wanneer wij die huizen loslaten, dan wordt het heele plan gewijzigd, ook de financieele opzet, want van dit plan, waaraan de Regeering hare aanvankelijke goedkeuring heeft gehecht, maakt de grond van de Gebr. Beukering een noodzakelijk onderdeel uit. Als men dus nu hierop terugkomt, dan zou men al de moeilijkheden nog eens moeten doormaken en dan zou men weer eenige jaren terug zijn. Dat zou al op zich zelf een zeer groot bezwaar zijn. Verder is er nog het billijk- heidsbezwaar. Het is werkelijk niet onbillijk, dat wij van de heeren Beukering dien grond afnemen en die gaan exploiteeren. Toen dit plan ontworpen werd, en nog jaren daarna, waren die eigendommen van de heeren Beukering huizen, die in aanmerking kwamen, om opgeruimd ie moeten worden, omdat hun toestand bijdroeg tot de ongelukkige en onhygië nische toestanden, die in die wijk bestonden. Toen dit plan gemaakt werd, was het daarom heel natuurlijk en noodzakelijk, dat de huizen van de heeren Beukering erbij getrokken werden. Op een gedeelte van hun grond is een straat geprojecteerd, en de overblijvende gronden daarnaast zijn daardoor natuur lijk bij uitvoering van het plan in waarde gerezen. Nu gaat het toch niet aan, om het aldus in waarde gestegen gedeelte grond aan de heeren Beukering terug te geven. Dat zou onbillijk zijn tegenover het Rijk en de Gemeente. Wij zouden dan ook van het Rijk geen subsidie krijgen, daarvan ben ik overtuigd. Men zou dan zeggen: Wij geven geen subsidie voor het maken van straten langs eigendommen van eigenaren van huizen, die niet meer voor bewoonbaren staat in aanmer king komen. Wij geven subsidie om huizen te onteigenen, die niet meer in bewoonbaren staat kunnen worden gebracht, en bovendien om straten te maken, maar hebben dan ook recht op revenuen, die tengevolge van de onteigening van den bouwgrond kunnen worden getrokken. Het zou onbillijk zijn, als men het productieve gedeelte van die eigendommen aan de heeren Beukering ging teruggeven, nu zij gezien hebben, dat er naast hun eigendommen een straat wordt geprojecteerd en zij dan zoo zouden profiteeren van de waardevermeerdering van den grond. Het zou bovendien een groot bezwaar zijn, nu op die zaak terug te komen. Ik ben ervan overtuigd, als wij dat deden, dan zou de Regeering niet bereid zijn, verder subsidie te verleenen en dan zouden wij den geheelen weg van het jaar 1903 af, of zooveel jaren terug, opnieuw moeten afleggen. De belangen, die hiervoor bij Leiden betrokken zijn, zijn van te groot gewicht, dan dat men daarop zou kunnen ingaan. De heer Sijtsma. M. d. V. Na hetgeen ik hier van den heer Korevaar heb gehoord, kan ik er moeilijk verder op aandringen, dat wij in het onteigeningsplan afstand doen van bedoelde huisjes. De heer Korevaar merkt o. a. op, dat de huisjes krotten waren, toen het plan in de maak was. Nu bevreemdt het mij, dat niet de heeren Beukering, die toch belang hadden bij het behoud van die perceelen, met Burg. en Weth. in overleg zijn getreden, om die huizen in te richten, zooals dat bij die omgeving past. Dan waren zij nu klaar geweest. Waarom dat niet is geschied, is mij niet opgehelderd. De heer Korevaar. M. d. V. Den heer Sijtsma schijnt de zaak niet duidelijk. De heer Sijtsma. Daarom vraag ik ook inlichtingen. De heer Korevaar. Hij begrijpt niet, waarom niet door de vereeniging of eventueel door de gemeente met de heeren Beukering overleg is gepleegd. Nu zou ik den heer Sijtsma toch wel eens willen vragen, hoe wij het gemeentebelang zouden opvatten, als wij op de volgende manier gingen onderhandelen: »U hebt huizen staan, die niet veel waard zijn. Zij liggen aan een nauwe slob, dat bijna geen behoorlijke toegang geeft tot de woningen. Als wij dat smalle slob nu maken tot een straat van 10 M., dan komen uwe huizen daaraan te liggen. Is U dan bereid daarvoor zooveel bij te dragen, dat onze onkosten ge dekt zijn Het antwoord zal natuurlijk neen zijn. want zonder opoffering van Rijk en Gemeente kan geen sluitende rekening gemaakt worden. De waarde, die nu de grond waarschijnlijk krijgt, is een gevolg van de handelingen van de vereeniging met steun van het Rijk en de Gemeente. Dan eerst krijgt de grond waarde, maar op het oogenblik heeft zij weinig waarde.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1908 | | pagina 3