57 men ook aan andere met het oog op de verzekering tegen werkloosheid opgerichte vereenigingen (fondsen) subsidie verleenen Volgens de Gentsche regeling wordt zoowel aan de vak- vereenigingen als aan de zooeven genoemde fondsen steun verleend, terwijl bovendien aan individueele spaarders een bijslag op hunne besparing wordt toegekend. Echter wordt te Gent aan de vakvereenigingen de voorkeur gegeven en van daar dat men onder het Gentsche stelsel dan ook meestal alleen de uitkeering door middel van de vakvereenigingen pleegt, te verstaan. Daarentegen komen volgens de Noorsche wet van 12 Juni 1906, die de verzekering tegen werkloosheid van rijkswege regelt, op te richten werkloozenfondsen in de eerste plaats voor de rijkssubsidie in aanmerking en wordt aan de fondsen der vakvereenigingen alleen dan steun verleend, wanneer deze alle vakgenooten, dus ook niet-leden der organisatie, tot de verzekering toelaten. Een soortgelijke regeling bevat de Deensche wet van .9 April 1907, terwijl de Fransche wet van 9 September 1905 zich bij de Gentsche regeling aansluit. De Nederlandsche gemeenten, die alreeds de voorziening tegen de gevolgen der werkloosheid ter hand namen, hebben, met uitzondering van den Haag en Haarlem, waarop wij straks nader terugkomensubsidieering alleen aan de vak vereenigingen in uitzicht gesteld. Ook aan het Centraal Bureau voor Sociale Adviezen komt het voor, dat zoodanige regeling de voorkeur verdient. Waar wij hier niet, als in Frankrijk, Noorwegen en Denemarken, met een algemeene rijksregeling te doen hebben, verwacht het van een subsidieering alleen van de vakvereenigingen de beste resultaten. Immers, wanneer een gemeente tot subsidieering van alle mogelijke werkloozenfondsen overgaat, zou zij een vermenigvuldiging van organisaties en daardoor versnip pering van krachten in de hand werken. Bovendien pleiten tegen deze fondsen ook de meeste der bedenkingen, die boven tegen een zelfstandig werkend gemeentefonds werden aange voerd (zooals het trekken voornamelijk van de slechte risico's, moeielijkheid van controle, en geringe deelneming) terwijl daarentegen de vakvereenigingen, als reeds bestaande organi saties, slechts aan de door de gemeente gestelde voorwaarden behoeven te voldoen om aanstonds al de bij haar aangeslotenen voor den steun, dien de gemeente biedt, te doen in aanmer king komen. Eindelijk is het twijfelachtig of er voldoende belangstelling onder de betrokken personen zou te vinden zijn om een nieuwe vereeniging in het leven te roepen. Naast deze algemeene overwegingen zijn er echter nog redenen van bijzonderen aard, waarom, naar het Centraal Bureau meent, vooral de vakvereenigingen als de draagsters der verzekering tegen werkloosheid behooren in aanmerking te komen. Deze redenen zijn van tweeërlei aard. In de eerste plaats technische. Voor de vakvereenigingen is de verzekering tegen werk loosheid niet nieuw. De meeste hebben zich reeds met deze voorziening ingelaten. Dan vereenigt de vakvereeniging in zich zooal niet vol komen gelijke, dan toch niet al te zeer uiteenloopende risico's, zoodat het betalen van een gelijke premie door al de aangeslote nen voor hen geen bezwaar is. Heeft men echter een vereeniging, waarvan de risico's zeer verschillen, dan is het gevaar groot, dat zij die weinig risico loopen zullen weigeren een hoogere premie te betalen ten believe van hen, die veelal aan werk loosheid bloot staan. Onder vakgenooten is voorts de controle gemakkelijker, dan onder lieden van verschillend beroep. Eindelijk vermijdt de gemeente, wanneer de regeling der verzekering in hoofdzaak aan de vakvereenigingen wordt overgelaten, tal van moeielijkheden, waaraan zij anders moeielijk ontkomen kan. Zoo wijst het Bureau voor Sociale Adviezen b.v. op de beslissing van de vraag of een werklooze een bepaald werk heeft aan te nemen, ja, dan neen, een beslissing die van het gemeentelijk fondsbestuur haast niet te verlangen is. Deze technische redenen, wij beamen het, doen zeer zeker de vakvereenigingen in de eerste plaats voor subsidieering in aanmerking komen. Daarnaast evenwel wijst het Centraal Bureau ook op rede nen meer van politieken aard, die eveneens voor opdracht van de werkloozenverzekering aan de vakvereeniging zouden pleiten. Het wijst namelijk op het groote belang dat de vakvereeni ging er bij heeft, om de verzekering tegen werkloosheid ge heel in eigen beheer te houden en op het nadeel dat zij zal ondervinden, wanneer deze haar wordt ontnomen. Bedenkt men dat de vakvereeniging de verzekering tegen werkloos heid niet slechts aanwendt tot leniging van den nood van de bij haar aangeslotenen, maar tevens als een middel om de loonen op het eenmaal bereikte peil te houden, dan moet het duidelijk zijn, dat iedere regeling, die de strekking heeft om de ver zekering tegen werkloosheid van de vakvereenigingen los te maken, tevens er toe moet leiden om deze te verzwakken. Meer dan aanstippen willen wij deze politieke redenen hier echter niet. Immers waar, naar wij meenen, overwegingen van politieken aard bij een regeling als het hier geldt buiten be schouwing behooren te biijven, in ieder geval nimmer den doorslag zullen mogen geven om het vraagstuk, dat ons bezig houdt, in den een of anderen zin op te lossen, meenen wij daarbij niet langer te behoeven stil te staan. Een andere vraag is evenwel, of waar de vakvereeniging, gelijk ons boven bleek, zoo op grond van algemeene over wegingen als om redenen van technischen aard, als de aan gewezen draagster van de verzekering tegen werkloosheid mag worden beschouwd, er aan den anderen kant redenen zijn, welke van dit stelsel van subsidieering zouden moeten terughouden. Zoo heeft men in het subsidieeren alleen van de vakver eenigingen wel een partij kiezen tegen de ondernemers op de arbeidsmarkt willen zien, in zoover het de strekking zou hebben de vakvereenigingen te versterken. Dit bezwaar, aldus merkt het Centraal Bureau op, behoort echter niet te breed te worden uitgemeten, waar immers de te Gent opgedane ervaring daartoe geen reden geeft. Zoo is daar na de invoering der gemeente-subsidie in de eerste vier jaren het aantal leden der vakvereenigingen juist afgenomen. Zeker is het dat de geld middelen der vakvereeniging door de subsidieering, althans indien daarbij het Gentsche stelsel gevolgd wordt, niet recht streeks zullen toenemen, al kan niet worden ontkend dat de vereeniging, indien zij dit wil, door bij werkloosheid minder aan hare leden uit te keeren, meer voor andere doel einden zal kunnen overhouden. En een feit is het, dat dit stelsel zeer zeker het oprichten van vakvereenigingen zal in de hand werken of haar, die dit tot nog toe niet deden, er toe zal brengen eveneens de verzekering tegen werkloosheid ter hand te nemen. Veel grooter echter is een ander bezwaar dat tegen het subsidieeren alleen van de vakvereenigingen kan worden aangevoerd. Zoo toch worden zij, in wier vak geen vakver eeniging bestaat, en die zich dus niet kunnen aansluiten, of die zich niet willen aansluiten, omdat de in hun vak be staande vakvereeniging een politieke kleur heeft, geheel van de verzekering buitengesloten. Dit bezwaar achten wij ernstig genoeg om van het stelsel van subsidieering der vakvereeni gingen geheel terug te houden, indien daaraan niet op andere wijze kan worden tegemoet gekomen. Immers in Leiden be staan niet in alle vakken vakvereenigingen en in ieder geval niet vakvereenigingen van verschillende politieke richtingen. Op welke wijze nu zou aan dit bezwaar kunnen worden tegemoet gekomen? Het antwoord ligt voor een deel reeds in het boven meegedeelde opgesloten. Men kan, op het voorbeeld van Gent, naast de subsidie aan de vakvereenigingen, aan de individueele spaarders een bijslag op het door hen bespaarde geven. Boven echter bleek reeds welke bezwaren tegen dit systeem, als grondslag der voorzie- ning genomen, bestaan. Maar ook als bijkomende maatregel kan het niet worden aanbevolen. In Gent toch is gebleken dat de bijslag, welke aan deze individueele spaarders moet worden toegekend, aanmerkelijk hooger is, dan de subsidie welke aan de georganiseerden moet worden gegeven, en dit zonder dat de individueele spaarder eenig bijzonder risico loopt, dat die hoogere uitkeering zou rechtvaardigen. De gemeente kan dus, waar haar voor dit doel slechts beperkte middelen ten dienste staan, door de subsidieering van vakvereenigingen veel grooter nut stichten, dan door het steunen van individueele spaarders, die bij hun besparingen slechts op eigen voordeel bedacht zijn. Het effect der verzekering wordt hier minder groot, en juist zij, die dit het minst verdienen, krijgen de hoogste uit- keeringen. Bovendien is het gevaar voor misbruik bij de in dividueele spaarders, bij wie men de controle der organisatie mist, veel grooter. Behalve dus dat zij grooter voordeel hebben, veroorzaken zij nog extra-kosten van toezicht. Om al deze redenen heeft men dan ook in de latere regelingen dit spaar systeem prijsgegeven. Dan kan men naast de subsidieering der vakvereenigingen een zelfstandig-werkend gemeentefonds stichten. Maar waar boven reeds werd aangetoond, dat van zulk een fonds reeds weinig heil is te verwachten, wanneer het geheel alleen staat, daar zal dit nog veel meer het geval zijn, wanneer daarnaast aan de vakvereenigingen subsidie wordt verleend. In de derde plaats kan men, en hier komen wij tot wat wij zouden kunnen noemen de question brülante van deze materie, het middel aangrijpen, dat onlangs door den Haag in toepassing is gebracht. Men kan bepalen, dat de vakver eenigingen alleen dan voor de gemeentelijke subsidie zullen in aanmerking komen, wanneer zij ook de niet-georganiseerde vakgenooten, maar dan uitsluitend voor zooveel deze ver zekering betreft, tot hare organisatie toelaten. Daarnaast wordt dan in den Haag ook aan andere verzekeringsfondsen subsidie toegekend.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1908 | | pagina 3