DONDERDAG 12 MAART 1908.
63
trische installatie bij de electrische tentoonstelling. Nu is voor
mij de vraag, of het inderdaad waar is, dat de gasverlichting
te wenschen overlaat, en niet is, zooals die bij het gebruik
van den foyer behoort te zijn en vroeger geweest is. De
huurprijs is toch vastgesteld in de veronderstelling, dat men
een behoorlijk verlicht lokaal zou krijgen. Is dat nu niet het
geval geweest, dan zou ik wezen voor een tegemoetkoming,
zooals de heer Zwiers voorstelt. Kan worden gezegddat de
gasverlichting voor gewone doeleinden voldoende is, en die is
zoo goed, als die vroeger geweest is, dan zou ik er tegen zijn,
om reductie te geven.
De heer Juta. M. d. V. Ik kan niet anders zeggen, dan
dat de foyer zoo verlicht is, als hij altijd geweest is. Her
haaldelijk hebben gezelschappen er gebruik van gemaakt, die
niet met dergelijke verzoeken tot ons zijn gekomen. Het is
bijna ondenkbaar, dat geen van de leden van All Right" ooit
's avonds in den foyer is geweest en er zich dus van heeft
kunnen overtuigendat de verlichting niet zoo slecht was.
Nu zou die minder goede verlichting plotseling een paar
dagen vóór het feest gebleken zijn.
Dat is toch bijna niet aan te nemen. Nu zouden de heeren
van »AU Right" te elfder ure tot de ontdekking zijn ge
komen, dat de verlichting zoo allertreurigst was. Het spijt
mij wel voor de heeren van All Right", maar dan hadden
zij dat maar vroeger moeten onderzoeken. De gasverlich
ting is niet plotseling slechter geworden. Als wij reductie
gaan toestaan, dan zullen andere vereenigingen of gezel
schappen, die bijv. betrekkelijk korten tijd vóór All Right"
daar een soirée hebben gegeven, ook om reductie komen
aankloppen. Ik geloof daarom, dat men een zeer gevaarlijk
antecedent zou scheppen. Dat de verlichting zooveel slechter
zou zijn dan vroeger, daarvan is absoluut niets bekend.
De heer Zwiers. M. d. V. Mag ik even de aandacht vestigen
op enkele punten?
Het geval heeft zich vroeger eens bij de vereeniging voor
gedaan, dat zij laat de zaal huurde en er een kink in den
kabel kwam. Toen stond de vereeniging voor het geval dat
zij van de zaal geen gebruik kon maken, maar toch ge
dwongen werd volle zaalhuur te betalen. Daaraan was toen
niets te doen.
Nu heeft men dezen keer de voorzorg genomen een paar
maanden van te voren de zaal te bespreken. Zooals men
begrijpt, is aan een dergelijk feest de noodige voorbereiding
verbonden voor een commissie.
De toestand van de gasverlichting liet bij het buren reeds
te wenschen over. Wij weten, dat het tegenwoordige gaslicht
meer berekend is op gloeikousjes, dan op vleermuisbranders.
Bedoelde zaal heeft de verlichting met gloeikousjes niet.
Sedert is de electrische centrale in werking gekomen. Als ik
wel ben ingelicht, heeft een bestuurslid van de vereeniging
zich tot den Directeur dier Centrale gericht met de vraag, of
er geen kans zou zijn, dat de verlichting tegen Februari ook
in de kleine zaal van de Gehoorzaal zou zijn aangebracht.
Daarop is toen uitzicht gegeven en men heeft alzoo in de
verbeelding geleefd, met het feest behoorlijk licht te kunnen
krijgen.
In de tweede plaats zou ik den heer Juta wel willen ant
woorden op het bezwaar, dat ook andere vereenigingen zouden
komen met hetzelfde verzoek. Het is mij echter niet bekend,
dat een andere vereeniging ter wille van de verlichting kosten
heeft gemaakt.
Dat de restitutie in mijn voorstel den vorm heeft van een
reductie op den huurprijs, kan zeker voor andere vereeni
gingen geen reden zijn, om nu ook maar bij den Raad om
vermindering van huurprijs aan te kloppen. Het is nog nooit
gebeurd, dat anderen kosten voor de verlichting hebben
gemaakt.
Ik ben dan ook door de rede van den heer Juta niet over
tuigd van de onbillijkheid van het verzoek van de vereeniging
en handhaaf dus mijn voorstel.
De Voorzitter. Ik wil even opmerken, dat al deze mede-
deelingen buiten de zaak staan en niet in dit punt vermeld
zijn. Toch doen al deze dingen niet te niet, dat door de ver
eeniging All Right" niet de noodige voorzichtigheid is betracht.
Immers, in het stuk staat met zooveel woorden, dat men eerst
den 29en Januari, nadat bepaald was, dat den 8en Februari een
bal moest worden gehouden, in de Gehoorzaal de verlichting
is gaan opnemen. De vereeniging zegt, dat voor een bal masqué
een flinke verlichting noodig is. Als dat noodig is, is het toch
hoogst onvoorzichtig pas acht dagen van te voren een in
spectie van de zaal te houden, om uit te maken, of men
electrisch licht denkt noodig te hebben.
De noodige voorzichtigheid en vooruitziendheid is dus niet
betracht en dan kan er geen grond van billijkheid zijn, om
de reductie toe te staan, die de vereeniging verlangt en het
voorstel van den heer Zwiers aan te riemen.
Het voorstel van den heer Zwiers, in stemming gebracht,
wordt verworpen met 14 tegen 10 stemmen.
Tegen stemmen de heeren: P. J. Mulder, Meuleman, Fockema
Andreae, Korevaar, Juta, de Vries, A. Mulder, Bosch, van
Tol, van der Eist, van der Lip, Pera, van Hamel en Kerstens.
Vóór stemmen de heeren: Stigter, Sijtsma, Timp, Driessen,
Bots, de Boer, Zaalberg, Zwiers, Vergouwen en Fokker.
Het voorstel van Burg. en Weth. wordt hierop zonder hoofde
lijke stemming aangenomen.
(De heeren Reimeringeren van Gruting komen ter vergadering).
IV. Verordening, bepalende het getal der scholen voor open
baar lager onderwijs te Leiden, den omvang van het onderwijs
op elke school, den bijstand aan de hoofden der scholen te
verleenen en de bezoldiging van het onderwijzend personeel.
(Zie Ing. St. n°. 60).
De Voorzitter. Mijne Heeren, de verordening in zijn geheel
moet volgens den eisch van de wet herzien worden. De voor
stellen van Burg. en Weth. strekken zich echter slechts uit
tot enkele artikelen, nl. de artt. 5, 10, 12, 13,14, 16 en 20, alle
betreffende de salarisregeling.
Volgens het reglement van orde moet ik vragen, of een
der leden ook over de verordening als zoodanig algemeene
beschouwingen wenscht te houden.
Door een lid is mij gevraagd, hem algemeene beschouwingen
te doen houden. Ik zou hem echter wel willen vragenof hij
het niet goed kan vinden, dit te doen als algemeene beschou
wingen op de gewijzigde verordening.
De heer Fokker. Dat lag in mijne bedoeling.
De Voorzitter. Hij zal er dan wel ook niet op tegen heb
ben, dat ik eerst de voorstellers van de amendementen het
woord geef, om die toe te lichten en daarna eerst aan hem.
De heer Fokker. M. d. V. Ik geloof niet, dat dat juist is.
M. i. zouden wij eerst algemeene beschouwingen moeten
houden over de verordening zelf en daarna eerst over de
amendementen. Als u er echter anders over denkt, wil ik mij
daarbij wel neerleggen.
De Voorzitter. Als u zich bepaalt tot de salarisregeling en
tot de wijzigingen, die zijn aangebracht, is er geen bezwaar,
dat u eerst het woord voert voor algemeene beschouwingen.
Ik zal dan de voorstellers van de amendementen verzoeken,
die na u te willen toelichten. Dan geef ik u nu het woord
tot het voeren van algemeene beschouwingen over de wijzigings
verordening.
De heer Fokker. M. d. V. Als ik het woord heb gevraagd voor
algemeene beschouwingen, dan is dat werkelijk met de be
doeling, in het algemeen iets over de verordening te zeggen
en algemeene beschouwingen te voeren.
Ik geloof, dat de verordening, die wij nu gaan behandelen,
zich daartoe bijzonder leent, want zij is m. i. van zeer groot
en zeer ingrijpend belang. Wanneer men en daarover mag
wel in het algemeen iets worden gezegd overtuigd is van het
belang van het onderwijs voor het volk, en vooral van goed
onderwijs, en wanneer men goed onderwijs alleen mogelijk
acht door goede onderwijzers, moet men ook iets gevoelen en
zich warm kunnen maken voor een behoorlijke salariëering
van het onderwijzend personeel.
Ik zou wel wenschen, mijnheer de Voorzitter, dat ik wel
sprekend genoeg was, om aan mijne medeleden de belang
stelling in te boezemen, die het onderwijs verdien m die
nimmer groot genoeg kan zijn. Nu is ons de plicht opgelegd,
om de salarissen van onze onderwijzers te herzien. De wet
gever, die ons met de eene hand dien plicht heeft opgelegd,
heeft met de andere hand de Gemeente een buidel met geld
voorgehouden, die voor onze gemeente bijna f 10.000 be
draagt. Wij kunnen dus zeggen, dat wij van een financieel
standpunt beschouwd de herziening van de salarissen van
onze onderwijzers onder goede auspiciën kunnen beginnen.
Maar ook om nog een andere reden kan men van goede, van
gunstige auspiciën spreken. Het is niet noodig te herinneren
aan de herziening van 1902, die hier ingezet werd met een
debat over een motie, door den heer Pera ingediend, die
wenschte, dat aan de billijke eischen van het bijzonder onder
wijs zou worden voldaan. En nu? Nu is in de hooge politiek de
schoolstrijd zoo al niet geëindigd, dan toch zeker gestild en
gesust en de nooden van het bijzonder onderwijs zijn gelenigd.
De achterstelling op financieel gebied, dat troetelkind van zoo
menig mijner medeleden, behoeft geen beletsel te zijn, om
riiet krachtig mede te werken tot verbetering van de financieele
positie van de openbare onderwijzers.
Ik juich dan ook van' harte toe de amendementen, door de
heeren Bosch en Mulder en Vergouwen ingediend, al gaan
zij mij niet ver genoeg, omdat het mij goed doet te zien, dat
ook zij getreden zijn in het spoor van wijlen den heer van
Kempen, die in 1902 in deze zelfde zaal zeide, dat iemand,