DONDERDAG 5 MAART 1908. 53 over de donkere wereld. Daardoor wordt in sommige ge vallen ook een leek in staat gesteld zich een oordeel te vormen over dingen, die vroeger alleen eigendom waren van de spe ciale vakmannen. Ik moet er bij blijven dat het stichten van deze inrichting financieel eene gevaarlijke onderneming is voor de gemeente. Ik ben daarin bevestigd door de rede van den heer Stigter. Deze heeft wel gezegd, dat bestrijding van eigen bezwaren door zich zelf het meest doeltreffend is, maar dit moet ik toch betwijfelen. Want bij iets wat men gaarne wil, ziet men zoo spoedig de argumenten die er voor pleiten. Zelf heeft hij gezegd, dat de exploitatie duurder zal zijn dan geraamd wordt, wat trouwens ook regel is; de kosten zijn altijd grooter dan men zich oorspronkelijk voorstelt. Toen de heer Meuleman mij eene terechtwijzing wilde geven, deed hij dit op eene wijze, dat ik dacht, dat er heel wat komen zou. Maar ten slotte heeft de berg een muisje gebaard en het beestje is nog ziek ook. Ik heb gezegd, dat men indertijd met Rhijngeest gesukkeld heeft en nu verklaart de heer Meuleman, dat het thans op gezonde pooten staat. Doch het is door een bijkomstig geval, dat er eene geheele verandering ten goede in den toestand is gekomen. Nu beroept men er zich op, dat de verwachtingen voor het idioten gesticht zoo veel beter zijn, dan indertijd voor Rhijngeest. Indertijd is ons echter voorgespiegeld door geneeskundigen, dat de zenuw lijders van alle kanten zouden toestroomen, ook omdat de kosten zoo gering waren en men weet hoe het gegaan is. Ik zie overigens ook geen reden voor deze gemeente om zich in deze mate opofferingen te getroosten, waar het Rijk geen steun verleent, dat toch in de eerste plaats aansprakelijk is voor het aanwezig zijn van dergelijke inrichtingen, in verband met de Hoogeschool. Tot mijn leedwezen moet ik er dus bij blijven, dat ik onder deze voorwaarden de stichting van een idioten gesticht voor Leiden niet wenschelijk acht. De heer Zaalberg. M. d. V. In het antwoord van Burg. en Weth. op de beschouwingen van de Commissie van Financiën wordt gezegd»En dan stuiten wij al aanstonds op de door de Commissie gestelde zoogenaamde vaste posten, welke, van den aanvang af aanwezig, met het aantal der verpleegde patiënten in geenerlei verband zouden staan." Die zinsnede slaat op de berekening van de tekorten, welke de exploitatie van het gesticht in de verschillende perioden zou opleveren. Die opmerking van Burg. en Weth. is volkomen juist. Ik heb daarom eene andere berekening gemaakt en ben tot de conclusie gekomen, dat, als men die vaste posten in den door Burg. en Weth. bedoelden zin wijzigt, het tekort in de zesde periode wel f 2000 minder wordtj maar toch nog 4400 blijft bedragen, terwijl daarbij niet de som van ƒ30.000 voor den grond in rekening is gebracht. Dat tekort van f 4400 zullen wij langen tijd houden, omdat men niet de zekerheid heeft, dat het gesticht spoedig gevuld zal zijn. Ik vind dat ofïer te groot en daarom zal ik tegen de voordracht van Burg. en Weth. stemmen. De heer Vergouwen. M. d. V. Ik sluit mij aan bij de woorden, door den heer Reimeringer gesprokennaar aanleiding van de in het begin uwer rede geuite bewering, dat de Commissie van Financiën niet een juisten blik op de zaak heeft gehad. Doch al ware die bewering juist, dan lag de schuld nog niet bij de Commissie, die het dossier heeft geraadpleegd, zooals het haar is voorgelegd, maar aan het dossier zelf. Het zou ook mogelijk zijn, dat de schuld moest worden gezocht in het feit, dat de Commissie voor het bestudeeren van het dossier, waaraan anderhalf jaar is gewerkt om het tot zijn tegenwoordige volume te brengen, slechts over een korten tijd heeft kunnen beschikken. Wij geven echter niet toe, dat onze blik op de zaak niet juist is geweest. In verband met hetgeen de heer Zaalberg te berde heeft gebracht, wil ik toegeven, dat wij nog meer becijferingen hadden kunnen maken en nog nauwkeuriger de vaste posten hadden kunnen omschrijven, maar vooreerst ontbrak ons de tijd om al die berekeningen uit te voeren en in de tweede plaats achtten wij het niet noodzakelijk dat te doen, aangezien wij een antwoord van Burg. en Weth. verwachtten en uit den inhoud daarvan zou blijken, of wij die berekeningen al of niet verder behoefden door te voeren. Ik wensch nu nog twee punten aan te roeren. De quaestie van den grond laat ik rusten, gelijk ik reeds in den aanvang van mijn eerste rede heb gezegd. Burg. en Weth. hebben de waarde van den grond van f 30000 tot 2600 geredu ceerd en zij hebben medegedeeld, dat zij de stichtingskosten, die met inbegrip van een post voor onvoorziene uitgaven op f 195000 waren geraamd, voor alle zekerheid met 5000 hebben verhoogd en afgerond tot 200000. Men mag dus aannemen, dat de aankoopsprijs van 2600 -|- de rente van het geleende geld, waarvan de heer Fokker sprak, in die som zijn begrepen. Mijnheer de Voorzitter, er is echter één punt niet door u beant woord. Mijn vraag, of er eventueel een tegemoetkoming van het Rijk te verwachten was, had niet in de eerste plaats betrekking op de kosten voor het stichten van het gebouw, maar vooral op die voor de exploitatie van het gesticht. Bij het stellen van die vraag zat de gedachte voor: zullen wij, gelijk dat indertijd bij Rhijngeest is geschied, vanwege het Rijk ook voor het idiotengesticht subsidie ontvangen? Wij hadden daarbij niet het oog op de 40, welke in de verplegings- kosten van eiken patiënt wordt bijgedragen, maar op een belangrijken financieelen steun van Rijkswege voor de exploi tatie van het gesticht. De heer Fokker. Ik neem er acte van, dat Burg. en Weth. zelve niet bij het Rijk hebben aangeklopt om steun; dat zij zich zelve niet hebben overtuigd, of het Rijk iets zou willen doen. En waar u, mijnheer de Voorzitter, mij verwijst naar den brief van Gedep. Staten waarin deze zeggen, dat naar hunne overtuiging noch van het Rijk noch van de Provincie iets te wachten is, zoodat Burg. en Weth. zeiven maar verder geen moeite meer hebben gedaan, maar zich bij die opinie van Gedep. Staten hebben neergelegd, daar vind ik die hou ding toch niet goed. Ik vind dit jammer, en ik zou het zeer op prijs hebben gesteld, wanneer Burg. en Weth. zelf ook nog een poging in die richting in het werk hadden gesteld. Ook in een ander opzicht was ik het niet met u eens, waar u nl. zeide, dat men van een nadeelig saldo van het idiotengesticht weinig zou bemerken, omdat Rhijngeest en Endegeest zulk een goed saldo opleveren. Wij moeten toch de oogen niet sluiten voor het gevaar dat ons wellicht boven het hoofd hangt! Wanneer het voordeelig saldo van die beide instellingen wordt verminderd met het nadeelig saldo van het idiotengesticht, dan zal het nadeelig saldo van het idioten gesticht toch wel degelijk, zij het dan ook indirect door een een lager saldo van de andere inrichtingen, door de gemeente worden gevoeld. En waar u de glorie van Schiedam er bij hebt gehaald, dat jaarlijks f 10000 over had voor het behoud van zijn gymnasium, daar noem ik dat een toast. Wat de gemeente Schiedam wil doen, of die gemeente bij wijze van spreken f 10000 jaarlijks op straat wil gooien, ik zeg niet dat 't gebeurt, ik kan de toestanden daar niet beoordeelen, dat gaat ons niets aan. Wij moeten in casu alléén vragen, of het belang van onze gemeente medebrengt om geld te geven voor de oprichti/ig van een idiotengesticht. Of de roem der Universiteit of de roem van Leiden daarbij is betrokken, is voor mij geen argument. Wanneer ik den indruk krijg, dat het belang der gemeente vordert deze uit gaaf te voteeren, dan stem ik ook voor het voorstel; maar ik doe dit niet wanneer men een dergelijke uitgaaf voorstelt om andere overwegingen. De Voorzitter. Een kort woord nog slechts, omdat mij omtrent eenige punten antwoord is gevraagd. De heer Vergouwen heeft gezegd, dat ik niet geantwoord heb op zijn vraag, of van het Rijk niet eenige tegemoetkoming is te wachten, niet in de kosten voor de stichting, maar in de kosten van exploitatie. Het antwoord op die vraag kon de heer Vergouwen vinden in de nota van Burg. en Weth. Ik wil er thans nog aan toevoegen, dat de mogelijkheid niet is uitgeslotendat voor het lager onderwijs gegeven aan idioten, als zijnde onderwijs gegeven aan achterlijke kinderen, door het Rijk een subsidie zal worden verleend, gelijk door het Rijk reeds op andere plaatsen is gedaan. In dit opzicht heeft men dus eenig vooruitzicht, gelijkstaande met het vooruitzicht, dat nu verwezenlijkt is ten aanzien van Rhijngeest. Wat de exploitatiekosten betreft, is er dus wel eenige tegemoetkoming te wachtenal kan ik daaromtrent geen zekerheid geven. Wat betreft de vraag van den heer Fokker, waarom Burg. en Weth. niet aan het Rijk eene tegemoetkoming hebben gevraagd, daarop antwoord ik dat, waar Burg. en Weth. van Gedep. Staten een dergelijke categorische verklaring hebben gekregen, dat van het Rijk geene tegemoetkoming was te wachtenhet toch geen zin zou hebben gehadom nogeens aan de Regeering te gaan vragen, wat opvolgende Ministers hebben verklaard niet te behooren tot de taak van het Rijk. Den heer Reimeringer zal ik wel niet kunnen omzetten in een voorstander van het voorstel. Hij heeft mij verweten, dat ik geen betere cijfers heb gegeven, die eenigen waarborg geven voor eene spoedige bezetting van het gesticht. Dat ver wijt is niet billijk, want in het eerste stuk van Burg. en Weth. staat met zoovele woorden de stellige verwachting uitgedrukt, ja zelfs de zekerheid, dat het gesticht spoedig bevolkt zal zijn. De berekening is deze: de provincie Zuid- Holland heeft 100 minderjarige idioten. Volgens opgave van Gedep. Staten zijn daarvan 60 geplaatst in andere ge stichten, terwijl er 40 geschikt zijn om te worden opgenomen. Daarvan is dus onmiddellijke opneming te wachten. Rekent men nu, dat het aantal idioten volgens deskundigen jaarlijks vermeerdert en men kan die jaarlijksche vermeerdering op 10 stellen, dan heeft men reeds een getal van 50. Neemt men

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1908 | | pagina 9