DONDERDAG 5 MAART 1908.
51
zijn twee partijen en de overeenkomst moet voor beide aan
nemelijk zijn. Wil er iets tot stand komen, dan moet er van
beide zijden kunnen worden medegewerkt en het belang aan
beide zijden worden ingezien. Het zal niet noodig zijn verder
op de zaak in te gaan en den heeren duidelijk te maken, dat,
waar er kans bestaat, dat er voor de gemeente aan het con
tract, hetwelk zij moet sluiten, voordeelen verbonden zijn, zij
over de bezwaren, welke tegen een dergelijk contract kunnen
bestaan, moet heenstappen en die niet te zeer op den voor
grond behoort te stellen.
Daarom hebben Burg. en Weth. ook nog terloops over de
beide laatste perioden gesproken, waarin de rentevergoeding
door de provincie niet zal plaats hebben en dus een schaduw
zijde voor de gemeente gelegen is. Zij hebben ook in hel tweede
stuk, dat van hen is uitgegaan, zeer duidelijk in het licht
gesteld, dat de gemeente met het oog op de omstandigheid,
dat de provincie dan geen rentevergoeding meer betaalt, een
offer zal moeten brengen. Dat alles heeft hen echter niet
kunnen weerhouden om terwille van het groote belang dei-
zaak aan den Raad aan te bevelen deze voordracht goed te
keuren.
Ik kom nu op een der hoofdbezwaren van de heeren Pera
en Vergouwen ook de heer Stigter heeft dit punt aange
roerd n. 1. dat er eenige zekerheid moet gegeven kunnen
worden omtrent een spoedige normale bezetting van het gesticht
en dat met het oog op de opening van het gesticht te Por-
tugaal het saldo, dat »Endegeest" oplevert en dit is een
niet onbelangrijk saldo zeer zal verminderen. Dat argument
zou van beteekenis zijn geweest in den tijd, toen wij met
»Rhijngeest" sukkelden. Wij hebben een tijd gekend, dat «Ende
geest" en «Rhijngeest" voor de gemeente vrij wat minder
voordeelig waren, aangezien het ruime saldo, dat «Endegeest"
opleverde, voor een goed deel door „Rhijngeest" werd opgeslokt.
Thans echter heeft dat argument geen waarde meer, want
wij verkeeren in de gunstige conditie, dat het Rijk vast voor
20 plaatsen in «Rhijngeest" contracteert, hetgeen 19000 oplevert
en het niet onbelangrijk overschot van ongeveer f4400 geeft.
Het voordeelig saldo van «Endegeest", dat vroeger voor een
deel door «Rhijngeest'' werd opgeslokt, blijft nu intact en de
gemeente blijft in het genot daarvan ik zal het in de
openbare vergadering niet noemen dat in de kas vloeit.
Verder heeft men gezegd, dat «Endegeest" niet meer voor
de gemeente zou zijn wat het tot dusverre voor haar was,
omdat bij opening van het gesticht te Poortugaal 600 plaatsen
voor krankzinnigen beschikbaar zullen komen. Wij hebben
thans 90 patiënten uit Rotterdam en deze zullen naar Poor
tugaal verhuizen. Maar ik wil aan den Raad mededeelen
hetgeen een publiek geheim is dat het plan bestaat om
zoodra genoemd gesticht geopend wordt, het binnengesticht
aan het Slijkeinde te 's-Gravenhage te sluiten. In dat Haag-
sche gesticht zijn op dit oogenblik 65 mannelijke en 125
vrouwelijke patiënten laten wij een gezamelijk aantal van
200 aannemen van welke de helft uit Rotterdam afkom
stig is. Die honderd gaan dus naar Poortugaal en dan blijven
nog over degenen, die voor rekening van andere plaatsen in
de provincie daar worden verpleegd. Ook deze moeten bij
opheffing van het gesticht ergens anders geplaatst worden
en is het nu niet zeer denkbaar, dat er van hen eenige in
«Endegeest" komen?
Het verdient aanbeveling in dit verband eens te rade te
gaan met het percentage waarmede het getal krankzinnigen
geregeld stijgt en waaromtrent de statistische cijfers zeer vast
staan. Ik heb onlangs in de Memorie van Toelichting op het
ontwerp tot stichting van een nieuw Rijkskrankzinnigengesticht
gelezen, dat op de 300 patiënten dit getal jaarlijks met
16 toeneemt.
Indien men dit berekent, komt men al heel spoedig tot het
resultaat, dat de plaatsen der 90 patiënten die wij eventueel
aan Rotterdam zullen verliezen, spoedig weder zullen worden
bezet, zoodat het getal weder even groot zal zijn als op
dit oogenblik. Want laat ik dit den heeren nog mededeelen,
dat op dit oogenblik «Endegeest" geheel vol is, zoodat er zelfs
vrouwelijke patiënten voor rekening der gemeente in andere
gestichten moesten geplaatst worden. Wij hebben gemeend
die zaak in ons praeadvies niet zoo te moeten uiteen zetten, om
de zaak voor de gemeente niet al te mooi te maken, maar
thans mag het wel eens gezegd worden, nu er nog altijd
stemmen opgaan die voor de toekomst twijfelen aan de goede
financieele resultaten van Endegeest en dus ook van het te
bouwen idiotengesticht.
Nu nog iets over het idiotengesticht zelf, afgescheiden van de
exploitatie van Endegeest. Zou het denkbaar zijn, zoo vraag ik, dat
de provincie bij ons was gekomen om een idiotengesticht op te
richten, zonder dat daaraan eenig risico voor de gemeente was
verbonden Wanneer het een zaak gold die dadelijk voordeel op
leverde, zou men toch niet allereerst aan deze gemeente de voor
keur hebben gegevendan zouden er wel een twintigtal gemeen
ten zijn geweest, die ook om de voorkeur hadden gevraagd. Er
moest dus eenig geldelijk risico aan verbonden zijn. En waarom
nu juist Leiden uitgekozen? Het antwoord is gemakkelijk te
geven. Wij hebben hier een prachtig terrein, gelegen vlak bij
«Endegeest" en «Rhijngeest". De gemeente Leiden is dus beter
in staat hier een dergelijk gesticht op te richten dan welke
gemeente ook, omdat zij tegelijk kan profiteeren van het
administratief, het verplegend, het geneeskundig personeel aan
beide inrichtingen verbonden en daardoor goedkoop kan
bouwen en exploiteeren. Dat is de reden, waarom de provincie
bij ons is gekomen, ook omdat de wetenschappelijke belangen
hier beter kunnen behartigd worden.
Ik kom nu weder tot de bezwaren van de heeren Pera en
Vergouwen.
In de eerste plaats heeft de heer Pera gezegd, dat de zaak
niet doeltreffend is opgezet, omdat voor den inwonenden
geneesheer een te klein salaris is uitgetrokken. Men heeft
hier te doen met een nieuw gebiedzeide hijmen moet dus
een geneesheer hebben die een hooger salaris geniet en die
zich daardoor meer aan het gesticht verbonden zal gevoelen.
Ook de heer Stigter heeft opgemerkt, dat de exploitatiekosten
te laag zijn geraamd. De Commissie voor Endegeest is niet
van dat gevoelen geweest. Zij meende dat waar op dit nieuw
wetenschappelijk terrein een geneesheer zijn sporen kon ver
dienen, er allicht een talentvol medicus zou te vinden zijn,
die in dit opzicht het ijs zou willen breken en door zich voor
een niet te korten tijd aan het gesticht te verbinden, zich
een naam zou willen maken op dit gebied. De Commissie
meende dan ook dat het aanvangssalaris, vermeerderd met
kost en inwoning, niet te laag kon worden genoemd.
De bezwaren tegen één onderwijzer zijn nu niet ter sprake
gebracht. Ik geloof, dat dit verstandig is, want na de toe
lichting door Burg. en Weth. gegeven betreffende het kleine
getal leerlingenhetgeen voor onderwijs in aanmerking komt,
geloof ik, dat het bezwaar van de Commissie van Financiën,
wat dit punt betreft, niet langer houdbaar is.
Nu heeft de heer Vergouwen gezegd, dat ook hij het
wenschelijk vindt, dat de Commissie van Financien alsnog
overtuigd wordt, dat in deze van het Rijk geen tegemoet
koming meer te verwachten is.
Ook de heer Fokker heeft er op gewezen, dat door mij in
de vorige vergadering is gezegd, dat ik zou kun nen bewijzen,
dat geen steun van het Rijk is te wachten. Door mij was
reeds medegedeeld, dat Burg. en Weth. uit den brief van
Gedep. Staten van 14 September 1907 de wetenschap hebben
geput, dat noch van het Rijk noch van de Provincie een
subsidie voor de verpleging van idioten in een bepaald ge
sticht te wachten is. En waar Gedep. Staten zoo iets schrij
ven, daar ligt het voor de hand, dat zij die wetenschap niet
uit den mouw hebben geschud, maar dat zij eerst wel ter
dege hebben geïnformeerd ter plaatse waar dit beslist wordt.
Daarbij, men vergete niet, dat voor de patiënten door het
Rijk wel gesubsidieerd wordt. De gemeente krijgt voor
eiken patiënt in het idiotengesticht, die voor hare rekening
verpleegd wordt, evenals voor de krankzinnigen, van het Rijk
f40 en van de provincie f65 subsidie. Het Rijk geeft dus
wel iets voor de verpleging der patiënten, maar het verleent
geen subsidie voor den bouw van het gesticht. Dit staat
wel vast.
De heer Fockema Andreae is het, wat het voor en tegen
van deze zaak betreft, nog niet geheel met zich zelf eens ge
worden, en zou niet weten, naar welken kant voor hem de
schaal op dit oogenblik zou overslaan. Hij heeft het voor en
tegen genoegzaam overwogen en heeft deels argumenten
voor den dag gebracht, die zeker de beschouwing waard zijn,
doch ook andere, die niet volgehouden kunnen worden.
Vooreerst de prijs van den grond. Daaromtrent heeft ook
de heer Fokker een opmerking gemaakt, n.l. dat niet was
berekend de rente van het geld, dat intertijd voor den aan
koop van het terrein is moeten geleend worden. Ik geloof dat
de rente over een bedrag van f 2600, dat de gemeente voor
den grond heeft betaaldeen zoo bijzonder klein bedrag zal
vertegenwoordigen, dat niet voor ernstige beschouwing in
aanmerking komt.
Bovendien vergeet de heer Fockema Andreae, als hij zegt,
dat wij niet naar den juisten maatstaf hebben geschat en de
grond meer waard is dan door ons wordt opgegeven als voor
aankoop te zijn besteed, hoe wij tot een bedrag van f5000
per H. A. zijn gekomen. Dit is het bedrag, waarop de Raad
zelf dien grond getaxeerd heeft, want aan het Rijk is voor
den bouw van een Herbarium een H. A. daar ter plaatse voor
de som van f 5000 aangeboden en bij de bepaling van die
som is met de tijdsomstandigheden rekening gehouden.
De heer Fockema Andreae meent, dat het gesticht ons op
den duur geld zal blijven kosten. Ik geloof het tegendeel.
Indien men berekent, dat wij met 60 patiënten beginnen, dan
wordt er in het eerst op toegelegd; dat is zeker waar. maar
dat aantal van 60 verpleegden wordt, zooals de heer Stigter
reeds heeft toegegeven, vermoedelijk zeer snel overschreden.
Met het oog op de gegevens, welke Gedep. Staten ons hebben
verstrekt en op grond van hetgeen wij van de Inspecteurs