58 DONDERDAG 5 MAART 1908. een school in het midden van een cirkel liggen, of er het middenpunt van worden, zoodat zij van verschillende kanten toevoer van kinderen krijgt. Een school op het Raam land zou in een zak komen te liggen en zou dus niet aan dien eisch voldoen. Dat is mijn bezwaar tegen het Raamland. De heer Vergouwen. Het is zeer goed te begrijpen, dat de Schoolcommissie bij de keuze van een terrein voor de nieuw op te richten school het oog op het Raamland heeft laten vallen, maar er is tevens aan herinnerd, dat de Raad daarna een perceel grond heeft aangekocht, speciaal voor schoolbouw. Wanneer ik nu die twee terreinen tegenover elkander stel, dan komt het mij wenschelijk voor om het eene, dat speciaal voor schoolbouw is aangekocht, daarvoor ook te bestemmen en het Raamland, dat voor allerlei doeleinden gebruikt kan worden, alsnog te reserveeren. Vooreerst heeft Leiden, zooals bekend is, behoefte aan open ruimtener is meermalen sprake geweest van het stichten van Rijksgebouwen en het inrichten van volksspeeltuinen. Wij kunnen het Raamland met des te minder bezwaar eventueel voor genoemde doeleinden behouden, omdat wij voor schoolbouw een terrein hebben, dat gelegen is in een omgeving, welke de nieuwe school op den duur zeker vullen zal. Wij weten dat die omgeving al meer en meer volgebouwd wordt en speciaal bewoond wordt door menschen, die van een dergelijke school als nu zal worden gesticht, zullen gebruik maken. Ik heb dit in het midden gebracht als aanvulling van hetgeen reeds is gezegd. De heer Stigter. M. d. V. Ik zal niet spreken over het amendement, want het zou langzamerhand den schijn krijgen, dat er geen voorstel was, waarop dat amendement is in gediend. Ik wensch het een en ander te zeggen over een van de eerste zinnetjes van het Ingekomen Stuk n°. 50, waarin Burg. en Weth. zeggen, dat zij, die zich nu en dan meenen te mogen beklagen over gemis aan voortvarendheid bij hen, aan wie in het bijzonder de behartiging der onderwijsbelangen is toevertrouwd, beter uit deze voordracht dan uit een lange redeneering kunnen zien, dat de vertraging in de uitvoering van hetgeen op onderwijsgebied te doen valt, niet altijd uit sluitend of in de eerste plaats aan de plaatselijke autoriteiten kan worden toegeschreven, maar dikwijls het gevolg der omstandigheden is. Naar aanleiding van dat zinnetje, waarmede Burg. en Weth. hen, op wie dat slaat, uit hun tent hebben gelokt, kom ik naarvoren. Wat zie ik In de eerste plaats blijkt uit de stukken, dat die vertraging wel degelijk ligt aan de samenwerking van autoriteiten en dat sommigen dezer zoo werken, dat er, volgens de eigen woorden van een anderen autoriteit: »veel omslag en onnoodige kosten zijn veroorzaakt, doordat men een ver keerden weg volgde.'' De Commissie van Fabricage schreef dat naar aanleiding van het ingekomen rapport der School commissie. Zij wees er duidelijk op, dat door de wijze, waarop de Schoolcommissie haar taak had opgevat, aan den Directeur van Gemeentewerken een massa werk was opgedragen, waardoor veel ander werk moest blijven liggen en een aan zienlijke vertraging werd veroorzaakt. Dit zijn niet mijn woorden, maar het is een echo van het geen de Commissie van Fabricage in een ingekomen stuk schreef. Wij hebben dus wel degelijk een fout aan te wijzen. In de tweede plaats bleek, dat er wel degelijk reden is om te beweren, dat van verschillende autoriteiten niet voldoende activiteit en toezicht is uitgegaan om de belangen van het onderwijs naar waarde te behartigen. Ik zal nu niet alles voorlezen, wat de Schoolopziener heeft gezegd; daarvoor ben ik te goed Leidenaar, maar dit wil ik wel zeggen, dat hij wel grond had om te schrijven, zooals hij heeft gedaan. Nu kan het zijn dat er in den laatsten tijd eenige verbetering is gekomen, maar toch blijkt uit de veer schillende rapporten weder van datzelfde optimisme, dat ten nadeele van het onderwijs hier zoo heerscht. Hebben wij niet gezien, dat de Schoolcommissie een rapport heeft uitgebracht over eene school, waarvan zij zeide, dat de lokalen ruim en frisch waren en goed geventileerd. Toen evenwel de Directeur der Gemeentewerken een onderzoek instelde, kon hij tal van ernstige gebreken aanwijzengordijnen met onreinheid, lokalen waar geen goed licht inviel, gemis aan goede ventilatie, pri vaten die veel te wenschen overlieten enz. En nu behoort de Directeur der Gemeentewerken niet tot de autoriteiten, aan wie de zorg voor het onderwijs is toevertrouwd. Als gebreken noemt hij nog op steenen vloeren en ventilatie van een lokaal uit een gang waarin kleeren hangen. De Directeur van Ge meentewerken heeft hier een uitstekend werk geleverd en de Schoolopziener heeft duidelijk aangewezen, hoe lichtvaardig hier geoordeeld was door de schoolautoriteiten aan wie de zorg voor het onderwijs is opgedragen. Daardoor is het ge komen, dat aan Leiden de eer is ontgaan, dat deze rationeele maatregel uitgaat van de gemeente Leiden zelf. Nu doet de gemeente het noodgedrongen en dit had kunnen voorkomen worden, indien het toezicht met wat meer ernst had plaats gehad. Het blijkt dus wel duidelijk uit alles, dat zij, die bezorgd waren over het voldoende van de zorg voor het onderwijs, daartoe alle reden hadden. Ik hoop dat voortaan, wanneer dergelijke rationeele maatregelen zullen genomen worden, dit niet zal geschieden noodgedrongen; dat het nooit meer zal kunnen gebeuren, dat de Schoolopziener zulke woorden schrijft aan Burg. en Weth. en aan de gemeente Leiden als hij nu onweersproken heeft kunnen doen. Ten slotte zou ik er nog op willen wijzen, dat het mij rationeel toeschijnt, dat men bij schoolbouw of verbouw ook raadpleegt de schoolartsen. Van hen kan men eischen, dat zij hygiënische kennis bezitten ten aanzien van alles wat schoolbouw betreft. En dan zou ik er nog willen bijvoegen, dat hoewel ik mij niet te bemoeien heb met de innerlijke organisatie der School commissie, het mij blijkens de resultaten wenschenlijk toe schijnt, dat aan hare bouwcommissie hygienisch-deskundigen worden toegevoegd. De heer van Hamel. De heer Fokker heeft er op gewezen, dat het Raamland in een uithoek van de stad ligt en het on verstandig zou zijn daar een school te bouwen. Ik doe hem opmerken, dat in de laatste jaren het bouwen van scholen aan de uithoeken van de stad gewoonte is geweest en het is gebleken, dat die scholen langzamerhand een centrum van schoolbevolking vormden, omdat er zich huizen om heen groepeerden. Ik wijs er op, hoe indertijd de school van den heer Koops geheel alleen stond en men zich er over verbaasde, dat men op die plaats een school kon bouwen. In een oogen- blik echter was om die school een schoolwijk ontstaan. Met de school aan de Paul Krugerstraat heeft zich hetzelfde voorgedaan; ook deze stond eerst geheel apart, maar zij is later meer en meer ingebouwd en men behoeft zich niet ongerust te maken, dat dit ook niet met een school op het Raamland het geval zal zijn. Maar bovendien, de Hoofden van scholen hebben de School commissie voorgelicht omtrent de vraag, waar de geschiktste plaats is om een school te stichten. Zij zijn met cijfers ge komen en de heer Hibma heeft uitgerekend en met kaarten aangetoond, dat de nieuwe school door 420 kinderen kan worden bevolkt, wanneer men haar in de buurt van de Kooi- laan sticht. Toen is echter met het oog op de verbouwing van de school van den heer Zeelenberg in de Schoolcommissie lang en breed van gedachten gewisseld over de vraag, hoe die twee belangen met elkander waren te rijmen. Men heeft een schikking willen maken, teneinde het bezwaar te voor komen, dat wij met die schoolbevolking van den heer Zeelen berg verlegen zouden zitten en toen is door den heer Pera een voorstel gedaan om op de thans door Burg. en Weth. voorgestelde wijze de moeielijkheid op te losserr. Zoo is ten slotte het Raamland gekozen, nadat de Hoofden van scholen hadden verklaard zich daarmede wel te kunnen vereenigen, wel is waar niet in de eerste plaats, maar toch eerder, nu gebleken was, dat door eenige verschikking van straten deze plaats een zeer geschikte zou zijn. De heer Sijtsma heeft in twijfel getrokken, of het Raamland wel een geschikt terrein zou zijn, maar ik wil hem doen opmerken, dat ik onlangs eenige mededeelingen van hem ontvangen heb, waaruit niet onduidelijk bleek, dat hij die omgeving niet zoo erg ongeschikt achtte. De heer Sijtsma kent misschien den persoon wel, die dezer dagen met Burg. en Weth. over deze zaak van gedachten wilde wisselen en een terrein aanbood vlak tegenover het Raamland Ik zou het ten zeerste betreuren, indien men een school ging stichten op een plaats, waar deze thans absoluut niet noodig is Dat heeft de Schoolcommissie indertijd duidelijk uitge sproken en als ik op 19 Januari eenig vermoeden had gehad, dat men het besluit, hetwelk de Raad toen ging nemen, op deze wijze zou exploiteeren, dan zou ik mij er ten krachtigste tegen verzet hebben. Wij hadden toen geen idee, dat dat ter rein voor schoolbouw noodig was en toen dat besluit genomen was heeft de heer de Goeje gezegd, dat hij, indien hij in die zitting tegenwoordig was geweest, zich ten krachtigste tegen dien aankoop verzet zou hebben. Ik heb niet kunnen denken, dat de aankoop hier zou geëxploiteerd worden en ik zou er ten eeuwigen dage spijt van hebben, indien de Raad te werk was gegaan op de wijze als de heer de Boer c.s. dat nu wenschen. Door omstandigheden, onafhankelijk van Burg. en Weth., heeft dit voorstel tot schoolbouw eerst thans den Raad be reikt. Indien het een paar maanden eerder waren ingediend, zouden wij waarschijnlijk thans niet staan voor een beslissing, welke ik vrees dat genomen zal worden en welke niet ten bate van het onderwijs zal komen. De heer Zwiers heeft gezegd, dat de Schoolcommissie zelve meende, dat daar een school noodig zou zijn. Nu, in de verre toekomst wanneer deze school is gebouwd en eenige jaren zijn voorbijgegaan, is het niet onmogelijk, dat het terrein daar zal kunnen worden benut voor het stichten van een school 3e klasse.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1908 | | pagina 14