54
DONDERDAG 5 MAART 1908.
nu aan, dat de ouders dergenen, die in de bestaande ge
stichten worden verpleegd, aandringen op plaatsing van hun
kinderen in inrichtingen, die in de provincie zelve zijn ge
legen, dan zullen wij daardoor een belangrijke vermeerdering
krijgen, welke allicht het getal van 50 op 60 brengt. Boven
dien moet men niet vergeten, dat er, gelijk ook in «Ende-
geest" voor krankzinnigen het geval is, idioten voor rekening
van particulieren in het idiotengesticht zullen worden opge
nomen.
Met deze berekening voor oogen kan ik niet anders doen
dan verklaren, dat het bijna zeker is, dat het gesticht het
eerste jaar 60 patiënten zal bevatten.
Nu nog een enkele opmerking naar aanleiding van het ge
sprokene door de heeren Zaalberg en Fockema Andreae. Deze
laatste zeide, wel iets te gevoelen voor het wetenschappelijk
belang, dat in het hebben van drie gestichten bij elkander,
n.l. één voor krankzinnigen, één voor zenuwlijders en één
voor idioten is gelegen, maar hij is niet zeker, dat het daarbij
zal blijven en vreest, dat later misschien een aanvrage voor
een gesticht voor misdadige krankzinnigen zal volgen. Die
veronderstelling is ongegrond, want de verpleging der mis
dadige krankzinnigen is een Rijkszaak; deze worden in de
gestichten te Medemblik en te Grave geplaatst. Als men be
denkt, dat er een wetsontwerp aanhangig is, om midden op
de heide een gesticht met annexen te bouwen, waarin speciaal
die krankzinnigen zullen geplaatst worden, welke voor hunne
omgeving een gevaar kunnen opleveren, dan zal men moeten
toegeven, dat de vrees voor het verrijzen van een vierde ge
sticht, buiten de psychiatrische kliniek, welke de heer Stigter
in het vooruitzicht heeft gesteld, denkbeeldig is.
De heeren Zaalberg en Vergouwen zijn teruggekomen op
de quaestie der «vaste posten" en hebben staande gehouden,
dat in het zesde jaar het nadeelig saldo f 4400 zal bedragen.
Na hetgeen Burg. en Weth. daarover in hun nadere nota
hebben gezegd, heb ik niet veel meer in het midden te bren
gen, want als men nagaat, op welke wijze die «vaste posten"
door de Commissie van Financien zijn geadstrueerd, zal men
na de weerlegging, welke Burg. en Weth. van die berekenin
gen hebben gegeven, moeten erkennen, dat de cijfers dier
Commissie evenals die van den heer Zaalberg voor ons niet
veel waarde hebben. Ik hoop dan ook, dat de Raad zich bij
het nemen van een beslissing over deze voordracht niet zal
laten leiden door de overweging, dat in het zesde jaar het
nadeelig saldo f 4400 zal bedragen, want dan let men niet
op de weerlegging, die Burg. en Weth. hebben geleverd van
de berekening der «vaste posten", gelijk die door de Com
missie van Financien is gemaakt.
Ten slotte moet ik den heer Roem nog van antwoord dienen.
Zijn opmerkingen omtrent den bouw van het gesticht zullen,
als zijnde afkomstig van een deskundige, wiens opinie gaarne
vernomen wordt, zeer zeker op het oogenblik, dat de tijd
daarvoor is aangebroken, in overweging kunnen genomen
worden. Indien de heer Roem bezwaren had, welke de geheele
constructie van het gebouw betroffen, dan zou daaraan moeielijk
zijn tegemoet te komen, maar als ik mij niet bedrieg zijn de
bezwaren, welke hij heeft geopperd, te ondervangen door den
bouwmeester en daarom wil ik hem wel de toezegging doen
ook namens den Wethouder van Fabricage zal ik dat wel
mogen doen dat wij den Directeur van Gemeentewerken
zullen aanbevelen de opmerkingen van den heer Roem nauw
keurig te overwegen en die, zoo noodig, nog met hem te
bespreken.
Na deze toezegging geloof ik, dat ook de heer Roem, die
tegen het beginsel van den bouw van het gesticht geen be
zwaar heeft, zijn stem wel aan deze voordracht zal kunnen
geven.
De heer Zaalberg. M. d. V. Ik wil alleen doen opmerken,
dat gij in uw antwoord niet volkomen juist zijt. Ik heb gezegd,
dat ik die vaste posten heb veranderd en in verhouding ge
bracht zooals Burg. en Weth. dat wenschen en toen voor de
zesde periode (niet in het 6de jaar) nog tot een tekort kwam
van f 4400. Dat tekort was volgens de eerste berekening
6400 en is nu tot f 4400 teruggebracht. Ik vind dat een
te groot offer voor onze gemeente.
De Voorzitter. Al hadden wij de cijfers van den heer
Zaalberg voor ons, dan zouden die naar mijn overtuiging de
instemming van een deskundige niet kunnen verwerven
want ik geloof, dat de berekening van die «vaste posten"
veel overleg en groote kennis van zaken eischt en men moet
Burg. en Weth. beschouwen als de personen, die, het dichtst
bij de bron zittende, de zaak het best kunnen beoordeelen.
En daarom geloof ik dat de cijfers door hem genoemdniet
dien waarborg voor juistheid bezittenals de cijfers die wij
voorgelicht door onze deskundigenkunnen overleggen.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het voorstel wordt in stemming gebracht en aangenomen
met 22 tegen 6 stemmen.
Vóór stemmen de heeren A. Mulder, de Boer, Driessen, Bots,
Fokker, Vergouwen, van Tol, Sytsma, P. J. Mulder, van der
Eist, Meuleman, Fockema Andreae, Korevaar, Juta, van Hamel,
Bosch, Stigter, van der Lip, de Vries, Aalberse, Eerstens
en Roem.
Tegen stemmen de heeren Zaalberg, Zwiers,Reimeringer,
Le Poole, Pera en van Gruting.
(De heer van Gruting was inmiddels ter vergadering ge
komen.)
XVI. Verordening, houdende wijziging der verordening van
20 April 1893, op het veil bieden en verkoopen van visch in
de gemeente Leiden (Gem.blad n°. 5), gewijzigd bij de ver
ordening van 13 Juli 1893 (Gem.blad u°. 9).
(Zie Ing. St. no. 53).
De heer van der Lip. Eene kleine opmerking slechts. Ik
zou willen voorstellen om in de verschillende artikelen in
plaats van «invoeren", te lezen «in de gemeente invoeren".
Deze redactie die ook in andere dergelijke verordeningen is
gevolgd, is mijns inziens duidelijker dan die welke thans
wordt voorgesteld.
De Voorzitter. Zou aan uw bezwaar niet worden tegemoet
gekomen door b. v. in het intitulé van de verordening te
lezen: «Op veil bieden, verkoopen enz. van visch in de ge
meente", dan behoeft dit niet herhaald te worden in elk
artikel.
De heer van der Lip. M. d. V. Naar mijne meening moet
een artikel op zichzelf duidelijk zijn en niet geïnterpreteerd
behoeven te worden uit het opschrift der verordening. Boven
dien wordt in de verordening van 22 Jan. 1903 die volgens
het opschrift regelt den invoer, het vervoer enz. in de ge
meente Leiden, toch ook in de artikelen gesproken van het
«in de gemeente invoeren".
De Voorzitter. De Commissie voor de Strafverordeningen
heeft geen bezwaar tegen het aanbrengen van de wijziging
door den heer van der Lip in overweging gegeven. Burg. en
Weth. stellen dus voor om in de artikelen, waar gesproken
wordt van invoer of invoeren, telkens in te voegen: in de
gemeente.
De aldus gewijzigde verordening wordt hierop zonder
hoofdelijke stemming vastgesteld.
XVII. Verzoeken van den Nederl. Schildersgezellenbond
e.a. inzake het gebruik van loodwithoudende verven ten be
hoeve van gemeentewerken.
(Zie Ing. St. n°. 57).
De heer Fokker. Ik kan niet zeggen, dat deze voordracht
van Burg. en Weth., welke vrijwel letterlijk is overgenomen
van het voorstel van den Ingenieur van Gemeentewerken,
door duidelijkheid uitmunt. Immers er wordt sub. 3°. gezegd:
«Voor werken in eigen beheer behoort zooveel mogelijk in
olie gemalen loodwit betrokken te worden", terwijl men bij
uitvoering van grootere werken den aannemer beslist wil
verbieden het loodwit anders dan in olie gemalen van de
fabriek te betrekken. Nu komt het mij toch voor, dat, waar
men den aannemer wil verbieden om iets anders dan in olie
gemalen loodwit te gebruiken, men dat ook zelf, niet zooveel
mogelijk, maar steeds zal moeten doen.
Verder zou ik willen vragen of het, waar sub. 2° wordt
voorgesteld te bepalen «dat voor binnenwerk uitsluitend zink
wit mag worden verwerkt, terwijl voor buitenwerk loodwit
moet worden verwerkt, behalve daar waar zwavelhoudende
gassen zijn te verwachten," de bedoeling is het staat er
niet bij om aannemers van groote werken de verplichting
op te leggen om voor binnenwerk uitsluitend zink wit te ge
bruiken. Is het de bedoeling, dan mag het er wel bij staan;
is het de bedoeling niet, is het dan wel in logisch verband
met hetgeen sub 2°. voor werken in eigen beheer zal wor
den bepaald?
De heer Roem. Ik wensch den heer Fokker te antwoorden, dat
de groote moeilijkheid om voor werken in eigen beheer uit
sluitend in olie gemalen loodwit te gebruiken hierin is gelegen,
dat het niet op zooveel plaatsen tegelijk kan worden gecon
troleerd. Op groote werken is dat wel mogelijk, omdat daar
een opzichter is, die zich den geheelen dag met de werkzaam
heden kan bemoeien.
In de tweede plaats heeft de heer Fokker gevraagd of het
de bedoeling is om aannemers van groote werken de verplich
ting op te leggen voor binnenwerk uitsluitend zinkwit te ge
bruiken. Ik kan hem antwoorden, dat men voor dat doel in den
regel zinkwit bezigt en zich bij hooge uitzondering nl als men
het bijzonder wil laten dekken, van loodwit bedient. Ik geloof
dan ook, dat de heer Fokker daarop gerust kan zijn.