46 Vervolgens komt het ons voor, dat de opruiming van de perceelen 966 en 1154 voor de uitvoering van de plannen der vereeniging minder noodig is en het niet onbillijk zoude zijn als de kosten daarvan geheel ten laste van de gemeente bleven. Ook op deze punten zoude het mij aangenaam zijn, dat door Uw College wijziging van het raadsbesluit bevorderd werd. Ten slotte zij opgemerkt dat, ondergaan door het vervallen van een straat en één perceel (twee woningen) de bouwkos ten, benoodigde bouwgrond en huuropbrengst wijziging, de bovenaangegeven cijfers daarmede in overeenstemming moe ten worden gebracht. De Minister van Binnenlandsche Zaken, P. Rink. Leiden, 19 Augustus 1907. Naar aanleiding van het door ons krachtens besluit van den Raad dezer gemeente onder dagteekening van 16 Januari 1.1 tot H. M. de Koningin gericht verzoek om ondersteuning van rijkswege in de kosten van uitvoering van het door uwe vereeniging ingediend plan tot verbetering van de wonings toestanden in deze gemeente, ontvingen wij 16 dezer nevens gaand schrijven van den Minister van Binnenlandsche Zaken, dat u beleefd ter kennisneming wordt aangeboden Gaarne zullen wij te zijner tijd omtrent de eventueele be schouwingen, waartoe dat schrijven u aanleiding mocht geven, door u worden ingelicht, terwijl wij het tevens zeer op prijs zouden stellen, indien nadere overwegingen u tot zoodanige wijzigingen van het ontworpen plan zouden kunnen leiden dat de uitvoering daarvan, zonder daarom voor de gemeente financiëel te bezwarend te worden, niet langer op financiëele bezwaren van Rijkswege zou behoeven af te stuiten. Burgemeester en Wethouders der Gemeente Leiden. Aan het Bestuur der Vereeniging tot bevordering van den bouw van Werkmanswoningen alhier. Leiden 7 December 1907. Met 7 Bijlagen. In antwoord op Uw schrijven van 20 Aug. 1907 no. 17/121, waarbij wij in kennis worden gesteld met de voorwaarden, waaronder de regeering bereid zou zijn mede te werken tot de uitvoering van het door ons ingediende plan, hebben wij de eer, het navolgende te berichten. Zooals Z. Exc. aan het Gemeentebestuur herinnert zijn er olficieuse onderhandelingen gevoerd tusschen het departement van financiën en ons bestuur, waarvan het thans door den Minister van Binnenl. Zaken gedane aanbod een uitvloeisel is. Door de vereeniging zal na het vijfde jaar f 224 - per jaar, en na het tiende tot het vijftigste jaar f 448.— per jaar meer aan de gemeente moeten worden betaald, dan wij, met het oog op de te bedingen huurprijzen meenden te kunnen aanbieden. Wij konden echter geen onvoorwaardelijke ver plichting tot betaling van dat meerdere op ons nemen. Im mers wij waren overtuigd, dat een hoogere netto huurop brengst dan wij onderstelden, ook in de naaste toekomst niet zal kunnen worden verkregenhet opnemen van een zoodanige verplichting moest dus in ons oog op financiëelen ondergang uitloopen. Anderzijds erkennen wij, dat het ver langen. dat uit de huurprijzen in vijftig jaar de aflossing van de helft der bouwkosten moet worden gevonden, niet onbillijk is, zoodat moet getracht worden, de huren op dat peil te brengen. Vandaar de voorgestelde bepaling Kan de vereeniging b.v. na vijf jaar aantoonen, dat door haar geen hooger huurprijs dan te voren kan worden bedongen, dan zal zij kunnen vol staan met dezelfde jaarlijksche som, als zij in de eerste jaren te betalen had. Wij gevoelen zeer goed, dat in zulk een ge val het lot der vereeniging onzeker wordt, omdat op haar de bewijslast zal rusten, maar naar ons inzien levert dit geen bezwaar op. Wanneer de vereeniging hare taak naar behooren volvoert, zullen Rijk noch Gemeente wensehen, tusschentijds haar levensdraad af te snijden. Wij zijn bereid er in te berusten, dat overeenkomstig den wensch der regeering, perceel 996 niet in de onteigening worde begrepen, en de aldaar te maken straat achterwege blijve; wij hebben ons plan in dien zin gewijzigd. Ten opzichte van de perceelen 966 en 1154 wordt door de regeering niet de wensch uitgedrukt, dat zij niet in de ont eigening zullen w-orden begrepen, maar alleen, dat de kosten dier onteigening geheel ten laste der gemeente zullen komen, omdat zij voor de plannen der vereeniging tot verbetering der volkshuisvesting minder noodig zijn en omdat de weg ruiming alleen strekt om een misstand weg te nemen, die bij behoud dier perceelen na de uitvoering onzer plannen zou ontstaan. Wij zouden het niettemin ten zeerste betreuren wanneer die onteigening achterwege bleef. Niet om dit stadsgedeelte te verfraaien zijn genoemde per ceelen in het plan begrepen, maar om de uitvoering vaneen doelmatig plan mogelijk te maken. Dat de Kal verstraat be hoorlijk worde verbreed is een algemeen belang, en het ver dient geen aanbeveling, in de plaats van de breedere straat, de tuintjes achter de te bouwen huizen dieper te maken. Waar nu het Rijk niet geneigd blijkt, de onteigeningskosten dezer perceelen mede te dragen, vertrouwen wij, dat zoowel Uw College als de Raad zullen overtuigd zijn, dat het mis plaatste zuinigheid zijn zou, ter wille dezer kostenbesparing, hetzij genoegen te nemen met een veel smallere straat dan volgens het ontworpen plan kan worden verkregen, hetzij in de ontworpen -straat een leelijkc en hinderlijke uitbouw te doen voortbestaan, en dat zij zullen willen besluiten, de kosten eener onteigening geheel voor rekening der gemeente te nemen. Wij gaan dus geheel met de wensehen der regeering mede. Voor de gemeente zullen daaruit, vergeleken met het offer, dat zij krachtens het besluit van den Raad van 10 Januari 1907 bereid was te brengen, wel geen belangrijke kosten voortvloeien. Wel blijven de onteigeningskosten der per ceelen 966 en 1154 geheel voor hare rekening, maar daar tegenover staat, dat reeds na het vijfde jaar de vereeniging aan de gemeente f 224.325 meer zal hebben af te dragen, en van het elfde tot het vijftigste jaar 448 65 per jaar. Alleen in zoover later mocht blijken, dat het bestuur terecht geoordeeld heeft dat het onzeker was, of de huren redelijker wijze zullen kunnen verhoogd worden, zal op deze vermeer dering der baten niet of niet ten volle mogen worden gere kend. is die verhooging over een deel der vijftigjarige periode mogelijk, dan zal de hoogere bijdrage der vereeniging op wegen tegen het nadeel, dat het voor de onteigening dier twee perceelen te brengen offer, niet voor de helft, maar voor het geheel op de gemeente zal drukken, Voorts kunnen wij nog meedeelen, dat het der vereeni ging gebleken is, dat tegen de voorgestelde eventueele toe passing van art. 16 van het K. B. van 28 Juli 1902 St bl. no. 160, (zooals die voorkomt in de Ing. Stukken no. 315 van 1906, pag. 150, 2de kolom en bl. 151, 1ste kolom, laatste regel onder b.) bij den Minister bedenkingen zijn gerezen. Eventueele toepassing van gemeld artikel zou, meende Z. Exc., moeten geschieden met bepaling van het bedrag bedoeld »bij art. 16 van dat Kon. Besluit, op de som waarvoor de «bezittingen op de laatstelijk goedgekeurde balans voorkomen, «met dien verstande, dat gemeld bedrag het uitstaand aan- «deelenkapitaal met niet meer dan f 500.overtreffe." Bij ons bestaat hiertegen niet het minste bezwaar. De algemeene vergadering onzer vereeniging op 16 Oc tober 1907 gehouden, heeft ons gemachtigd mee te deelen, dat door de vereeniging zal worden genoegen genomen met de door den raad onder d van haar besluit van 10 Januari 1907 aan de vereeniging opgelegde voorwaarde, al zijn wij er ons bewust van, dat het risico onzer aandeelhouders daar door aanzienlijk zal zijn toegenomen. Ten gevolge van de in het plan volgens den wensch der regeering aangebrachte wijzigingen, moet de toelichting, ge voegd bij het adres der vereeniging aan Uwen raad van 25 Februari '1905, eenige wijziging ondergaan in dien zin, dat onder «Nieuwe Toestand" de laatste zin van de eerste alinea, «terwijl een derde straat enz." vervalt en dat in de derde alinea het cijfer 25 vervangen wordt door 23, terwijl de af- deeling der toelichting getiteld «Financieele zijde van het plan" hierbij op nieuw wordt overgelegd en in de afdeeling «Kadastrale perceelen" eenige perceelen moeten worden ge schrapt, zoodat voor de onteigening, waartoe besloten is, overblijven de perceelen, op den bij dezen brief overgelegden staat genoemd. Bovendien wordt door de in het bouwplan aangebrachte wijziging het in de 8ste alinea van het adres genoemde aan tal te slechten perceelen gebracht van 28 op 26, en het aan tal woningen van 54 op 50, gelegen aan twee inplaats van drie aan te leggen straten. Wij hebben de eer, U hierbij een gewijzigd plan met kos ten berekening over te leggen en ons overigens refereerende voor zoover noodig, aan onzen brief van 25 Februari 1905 verzoeken wij U, met wijziging in zoover van het raadsbe sluit van den lüen Januari 1907, aan den Raad het voorstel te doen om te besluiten 1° üp de lijst der te onteigenen perceelen, vastgesteld bij genoemd Raadsbesluit, te laten vervallen de nummers 1149 tot en met 1153, 1137 tot en met 1146, 396, 392 en 996; 2°. aan onze vereeniging een voorschot te verleenen ten bedrage der kosten van onteigening, vermeerderd met een bedrag van f 77.000.voor de bouwkosten, en verminderd met een bedrag van f 28.81, dat de vereeniging uit eigen middelen verstrekt tot een maximum van f 149.500.— 3°. dit voorschot te willen verleenen met de bepaling, dat

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1908 | | pagina 4