DONDERDAG 6 FEBRUARI 1908.
29
Weth. voorgesteld het voorstel terug te nemen. Burg. en
Weth. hebben het argument der Commissie gebillijkt en
daarop het voorstel teruggenomen.
Dat nu dit voorstel door den heer Vergouwen weer is op
genomen doet mij daarom leed. Nu zegt die geachte spreker
wel terecht, dat sedert 1862 groote veranderingen in den
omvang van het onderwijs op de scholen der le en 2e klasse
zijn tot stand gekomenmaar de betrekkelijke draagkracht
der ouders, wier kinderen de 1ste en 2de klasse scholen
bezoeken, is zeker niet gewijzigd. Bij deze enkele opmerking
wensch ik het voor het oogenblik te laten.
De heer Sijtsma. M. d. V. Ik zou ook wellicht voor ver
hooging van schoolgeld te vinden zijn, maar dan in den vorm
van een schoolgeld, evenredig met de draagkracht der ouders.
Doch dit is nu niet aan de orde. Toch zal men, om werkelijk
meer inkomsten van eenige beteekenis te halen uit het school
geld, dien weg op moeten en ik zou Burg. en Weth. dan
ook in overweging willen geven hun blik in die richting eens
te laten gaan. Ik weet dat aan evenredige schoolgeldheffing
bezwaren zijn verbonden, maar die bezwaren zijn m. i. niet
onoverkomelijk. Overigens spreek ik er mijne vreugde over
uit, dat Burg. en Weth. hun voorstel hebben teruggenomen,
en mijn leedwezen, dat de heer Vergouwen dit voorstel weer
heeft opgeraapt. De heer Vergouwen heeft dezelfde argumen
ten aangevoerd, welke de Schoolcommissie in eerste instantie
heeft bijgebracht, en waar deze nu zelve heeft verklaard, dat
zij haar voorstel slechts na een oppervlakkig onderzoek heeft
gedaan, hadden wij mogen verwachten, dat de heer Vergou
wen met andere argumenten was gekomen. Nu is op die
voorstellen in de pers en in den Raad eene critiek geoefend,
die vooral hierop was gericht, dat men de menschen uit den
middenstand, die toch al in vele opzichten zwaar gedrukt
worden en die bij de laatste belastingverhooging ook wederom
het loodje gelegd hebben, nu weer zal gaan treilen door ver
hooging van schoolgeld.
Van den heer Vergouwen, dien wij wel als een onvervalscht
middenstandsman mogen beschouwen, verbaast het mij, dat
hij met een dergelijk voorstel is gekomen. Wil hij evenredige
schoolgeldheffing, dat zal hij mij aan zijne zijde vinden; laat
hij dan een voorstel in die richting doen.
Daarbij heeft men absoluut niet aan de practische be
zwaren gedacht. Gaat men het schoolgeld in den zin van den
heer Vergouwen wijzigen, dan zal men, gelijk de heer van
Hamel reeds heeft opgemerkt, een heel klein bedrag aan
schoolgeld meer krijgen, maar ook een boel last meer.
Op de scholen 2de klasse zal dan een verschillend school
geld moeten worden geheven. Waar zal de grens zijn? Hoe
zal men bepalen, welke kinderen op deze of die school moeten
zijn Daarbij komt nog iets. Het streven is tegenwoordig om
de klasse-scholen zooveel mogelijk te verminderen, en nu
zal men tevens door aanneming van het voorstel Zaalberg
tusschen de vier klasse-scholen, die wij reeds hebben, er nog
een paar inschuiven. Dat is speculeeren op een te laken
karaktertrek der menschen, nl. dat men zich hooger waant
dan een ander, wat men heusch niet mag aanwakkerenhet
maatschappelijk onderscheid dat er tusschen de groote menschen
bestaat, behoeft niet reeds bij de kinderen op den voorgrond
te worden gesteld. De heer Zaalberg heeft eene luidklinkende
rede gehouden, die soms wel iets had van bazuingeschal,
maar tegenwoordig vallen daardoor geen muren van Jericho
meer. Nu heb ik nog niet over de wijk verdeeling gesproken,
die na veel moeite zoo is geregeld, dat iedere wijk zijne
school heeft. Gaat men nu het schoolgeld veranderen, dan
zal men uit de verschillende deelen der stad de kinderen
v£n de eene naar de andere school moeten zenden. Dat zal
een groot bezwaar opleveren, dat de onderwijzers het best
gevoelen en wat zij dan ook in hun rapport zwaar hebben
doen wegen. Dat is een bezwaar, waarmede zeker ook rekening
moet worden gehouden.
De heer Zaalberg zegt: wij hebben niet veel tijd gehad om
berekeningen te maken. Nu geloof ik, dat de heer Zaalberg
een heel knap financier is, maar om in een goeden achter
middag eene schoolgeldregeling in elkander te zetten, voor
zoo knap houd ik hem niet, en blijkbaar wil hij het ook wel
op een accoordje gooien, want wanneer 15 cent te veel mocht
zijn, dan is hij ook tevreden met 12 cents. Welk beginsel ligt
aan zoo'n voorstel ten grondslag? Hij doet het voorstel om
daarmede volgens zijne meening iets goeds te bereiken, maar
ik geloof, dat wij leelijk thuis zullen komen, wanneer wij het
onbekookte voorstel van de heeren nu aannemen. Ik zou mijne
medeleden dan ook wel op het hart willen drukken om voor
zichtig te zijn met het doen van dezen stap Wil men dezen
weg toch op, welnu, wij hebben gehoord dat er eene nieuwe
school 3e klasse en in de toekomst nog eene nieuwe school 3e
klasse zal komen laat men het dan op die nieuwe scholen pro-
beeren. Doch laten wij nu niet het geheele wijkenstelsel gaan ver
knippen, dat zal bij een onbeduidend financieel voordeel veel
last veroorzaken en onbillijk en onrechtvaardig werken bovenal.
Ik zal het voorloopig hierbij laten; ik hoop dat de heeren
Zaalberg en Reimeringer, die ik als warme vrienden van ons
volksonderwijs ken, hun voorstel niet aan eene stemming
zullen onderwerpen.
De heer Zaalberg. M. d. V. Na hetgeen de heer van
Hamel in het midden heeft gebracht, en wat wij niet in het
praeadvies hebben kunnen lezen, dat er nl. nog een andere
reden was, waarom Burg. en Weth. hun voorstel hebben
teruggenomen, verklaar ik, ook namens den heer Reimeringer,
dat wij ons voorstel nu intrekken. Om een betere salaris
regeling der onderwijzers te verkrijgen, hebben wij gemeend
ons voorstel te moeten doen, daar het voorstel van Burg. en
Weth. ons niet kon bevredigen en waardoor toch ook een
bedrag van 3000 jaarlijks in de gemeentekas zou komen.
Nu het blijkt, dat de Wethouder van Onderwijs langs een
anderen weg die salarisregeling kan tot stand brengen, trek
ken wij ons voorstel in.
De Voorzitter. Aangezien de heeren Zaalberg en Reime
ringer hun voorstel hebben ingetrokkenmaakt dit verder
geen onderwerp van beraadslaging uit. Er blijft nu alleen
nog over het voorstel van den heer Vergouwen.
De heer Vergouwen. M. d. V. Ik wensch alleen teconsta-
teeren, dat in dezen Raad krachtige stemmen zijn opgegaan
voor evenredige schoolgeldheffing. Ik wensch die gedachte
vast te houden en in verband daarmede mede te deelen, dat ik
van plan ben, zoo mogelijk in overleg met andere raadsleden, in
dien geest, een voorstel aanhangig te maken. Met het oog
daarop trek ik thans mijn tegenwoordig voorstel in.
De Voorzitter. Aangezien de heer Vergouwen zijn voorstel
heeft ingetrokken, maakt het geen onderwerp van beraad
slaging meer uit.
(De heer Fokker is inmiddels ter vergadering gekomen).
V. Verordening, regelende de samenstelling van het Bureau
der Gemeentewerken en van dat voor het Bouw- en Woning
toezicht, en de bezoldiging van de aan die bureaux verbonden
ambtenaren.
(Zie Ing. St. n°. 33).
Over dit voorstel worden geen algemeene beschouwingen
gevoerd.
Beraadslaging over art. 1, luidende:
»Aan het Bureau van Gemeentewerken zijn verbonden de
navolgende vaste ambtenaren
een Directeur
een Ingenieur,
een hoofd-opzichter
een opzichter, hoofdzakelijk voor de gemcentegebouwen,
een opzichterhoofdzakelijk voor de bruggen, waterwerken
en wegen,
een opzichter, hoofdzakelijk voor de rioleeringen
een opzichter, hoofdzakelijk voor de bestratingen,
een opzichter, hoofdzakelijk voor de gemeentereiniging,
een boekhouder,
een administratief ambtenaar,
een eerste teekenaar,
een opzichter-teekenaar
een bewaarder der Stadstimmerwerf."
De heer Vergouwen. M. d. V. Ik wilde bij dit artikel
slechts eene vraag doen en wel deze, of er bij de opzichters
eene zekere opklimming in rang bestaat. Die opzichters worden
onder elkander genoemd. Wijst dit op zekere hiërarchie? In
art. 2 worden diezelfde opzichters ook weer achter elkander
genoemd met afdalende salarissen. Deze volgorde maakt op
mij den indruk van zekere hiërarchie. Gaarne zou ik vernemen,
of mijn vermoeden juist is.
De heer Korevaar. M. d. V. De heer Vergouwen heeft
juist gezien, dat er in den staat, zooals die in art. 1 wordt
gegeven, eene zekere opklimming is bij de ambtenaren. Bij
den een wordt meer kennis, meer ondervinding vereischtom
zijne betrekking te vervullen dan bij den ander. En nu is
het eenmaal een vaste gewoonte, waarvan trouwens ook de
billijkheid wordt erkend, dat degeen, aan wien hoogere eischen
worden gesteld, ook hooger wordt bezoldigd dan iemand van
wien niet zooveel wordt geëischt. Zoo wordt ook gehandeld bij
de ambtenaren ter secretarie en bij den gemeente-ontvanger.
Daar heeft men ook hoofdcommiezen, commiezen, adjunct
commiezen en klerken. Alleen is daar de opklimming niet
zoo in het oog vallend, omdat men daar meer ambtenaren
van den zelfden rang heeft; van iedere groep zijn er 4 of 5
ambtenaren, terwijl er hier bij een groep soms maar 1 amb
tenaar is ingedeeld. Het beginsel blijft echter hetzelfde. Men
stelt natuurlijk veel hooger eischen aan den opzichter, die
belast is met het onderhoud van schoolgebouwen, Gehoor
zaal enz., dan aan iemand, die belast is met het toezicht op
de bestrating, bestaande in het doen van eenvoudige opmetingen,