DONDERDAG 30 JANUARI 1908.
13
en dus kunt gij gaan. Dat is ook een van de redenen waar
door de werkloosheid is vermeerderd. Dat zijn alle ernstige
zaken die ons wel moeten doen overwegen wat wij te doen
hebben, wanneer ons wordt voorgesteld, ik zou haast zeggen
aan de minst behoeftige categorie van behoeftigen een royale
ondersteuning van gemeentewege te geven uit den zak der
belastingschuldigen. Van een ernstig onderzoek vind ik in de
stukken van Burg. en Weth. geen spoor, hetgeen mij zeer
leed doet, aangezien dit toch bij de beslissing over eene der
gelijke principieele quaestie wel noodig ware geweest.
De heer Vergouwen. In beginsel stem ik in met hetgeen
de heer Fockema Andreae heeft gezegd. Toen ik het stuk las
van Burg. en Weth., las ik ook denzelfden zin, dien door den
heer Fockema Andreae is aangehaald, maar ik las dien eenigs-
zins anders, dan in het Ingekomen Stuk staat. Ik voegde er
bij mij zelf een zin achter en die gaf mij de oplossing aan.
Er staat: «Waar particulieren voor dit doel een betrekkelijk
zoo groot bedrag hebben bijeengebracht", en dan volgt: «daar
zal de Gemeente zeker niet willen achterblijven om ook het
hare tot leniging van den nood der werkloozen bij te dragen."
In plaats van dien tweeden zin zou ik willen lezen«daar
zullen zij zeker wanneer de nood blijft nijpen, niet willen
achterblijven om nogmaals in den zak te tasten." Ik geloof
dat wanneer het comité aan de burgerij rekening en verant
woording deed van hetgeen het heeft uitgekeerd en het toonde
dan aan, dat de nood nog zoo groot is, dat het comité nogmaals
een beroep moest doen op de burgerij, dat dan de burgerij
zich ook nogmaals geneigd zal toonen het comité te steunen,
en waar wij dat vertrouwen in de burgerij mogen stellen,
staat het ons als Gemeenteraad niet vrij deze som toe te staan.
Er is echter nog een andere quaestie, welke wij wel degelijk
onder de oogen moeten zien, n 1. die van het stellen van een
praecedent. Als wij den weg opgaan, waarop Burg. en Weth.
ons thans willen leiden, zullen meerdere vereenigingen om
subsidie kunnen aankloppen en dan zal het moeielijk zijn dat
te weigeren.
Bovendien is aan dit voorstel een bezwaar van juridischen
aard verbonden. De heer Fockema Andreae wees erreeds-op,
dat er onder deze werkloozen een soort van noodlijdenden
zijn, die in den regel verdienen, maar er is ook een categorie
van menschen onder, die niet geregeld werk hebben en wel
licht ook reeds onderstand krijgen van een kerkelijke of bij
zondere instelling van weldadigheid. Het is nu de vraag, of
de wet zich niet tegen een dergelijken vorm van hulpver
leening als hier wordt voorgesteld, verzet. Immers art. 21 der
wet op de armbesturen zegt: «Geen burgerlijk bestuur mag
onderstand verleenen aan armen dan na zich, voor zooveel
mogelijk, te hebben verzekerd, dat zij dien niet van kerkelijke
of bijzondere instellingen van weldadigheid kunnen erlangen,
en dan slechts bij volstrekte onvermijdelijkheid."
Feitelijk zou dus, vóórdat dit subsidie kon gegeven worden,
een onderzoek moeten zijn ingesteld naar de vraag, of er
onder hen, die door bemiddeling van het comité bedeeld wor
den het is een soort van bedeeling geen personen zijn,
die vanwege een kerkelijke of een bijzondere instelling van
weldadigheid onderstand erlangen. Werd die vraag bevestigend
beantwoord, dan zou het gemeentebestuur zelfs aan dat comité
geen subsidie mogen verleenen.
Verder heeft de heer Fockema Andreae de aandacht ge
vestigd op de omstandigheid dit is echter slechts een for-
meele quaestie, welke geen gewicht in de schaal legt dat
er in deze geen aanvrager is, die rechtspersoonlijkheid bezit,
terwijl ik ten slotte ook wel iets gevoel voor de waarschuwing,
welke dat geachte raadslid deed hooren, dat wij het met het
oog op de menschen, die van buiten hier zouden kunnen
komen voor de Leidenaars geldt het niet niet te ge
makkelijk moeten maken. Wanneer de werkloozen van buiten
zien, dat hier van gemeentewege steun verleend wordt, zou
dit een reden voor hen kunnen zijn hierheen te komen en
werden de Leidsche arbeiders er minder van.
De heer Pera. M. d. V. Ik ga in deze niet mede met de
beiden vorige sprekers. Zij verliezen dunkt mij het bijzondere
van het geval wel eenigszins uit bet oog en houden geen
rekening met de buitengewone omstandigheden, waarin wij
dit jaar verkeeren. Nu kan men wel sommige dingen in
herinnering brengen, die minder aangenaam stemmen ik,
die mij bij deze gelegenheid ook weer met de collecte bemoeid
heb, heb gemerkt, dat men b.v. de werkstaking in herinnering
heeft gebracht en, ik zou zeggen, gedeeltelijk gewroken
maar ik meen, dat het op dit oogenblik niet op onzen weg
ligt dat te doen en wij een weinig meer goedertierenheid
moeten bezitten. Wij staan thans voor het feit, dat een groot
aantal huisgezinnen broodeloos zijn en nu mag er geen sprake
zijn van wat er gisteren, eergisteren of een halfjaar geleden
was, maar hebben wij te rekenen met de omstandigheid, dat
die menschen thans honger lijden en zoo ongeveer aan alles
gebrek hebben. De vraag is. of het op het oogenblik op den
weg der gemeente ligt in deze bijzondere omstandigheden in
ieder geval eenige handreiking te doen. Er zijn wel enkele
duizenden guldens bijeengebracht om in den nood te voorzien,
maar een ieder, die op de hoogte is van de groote werkloos
heid, zooals die thans bestaat, weet, dat die enkele duizenden
verdwijnen als sneeuw voor een heete zon en wij met dat
bijkomend bedrag van f 2500, indien het wordt toegestaan,
wel niet zoo bijzonder veel zullen kunnen doen, maar in het
geval waarin wij verkeeren, toch een steun zullen kunnen
verleenen, die gewaardeerd zal worden en voor een goed doel
verstrekt zal zijn.
Waaraan is die werkloosheid toe te schrijven? Dat is heel
moeilijk te zeggen. Doch dit weten wij wel, dat met uitzonde
ring van vroegere jaren, er reeds in het vroege najaar veel
minder werk is geweest, waardoor tal van gezinnen, die in
zekeren welstand verkeerden, nu reeds vroeg met armoede
bedreigd werden. Daarom is er ook alle reden om steun te
verleenen. Nu wordt het bezwaar geopperd, dat men niet
goed weet aan wie het geld gegeven wordt. Voor zoover ik
er mede bekend ben, stelt het comité een zeer nauwkeurig
onderzoek in en stelt het zich in bijzonderheden op de hoogte
van den toestand, en wat gedaan kan worden om op de minst
kostbare wijze althans in de eerste behoeften te voorzien. En
mocht het blijken, dat door het geven van onderstand de
stroom van werkloozen naar Leiden wordt getrokken, dan
zal daaraan zeker de pas worden afgesneden door het nemen
van maatregelen, die dit voorkomen. Wij moeten toch rekening
houden met de veranderde tijdsomstandigheden. Dat er van
gemeentewege op deze wijze steun verleend wordt aan werk
loozen, is toch niets bijzonders; verschillende gemeenten
treden op dit gebied handelend op. En is er een gebied waarop
deze gemeente niet mag achterblijven, dan is het wel het
gebied om weldadigheid te bewijzen aan ongelukkigen, die
door gebrek aan werk in armoedige omstandigheden verkeeren.
Bij enkelen moge dit aan eigen schuld te wijten zijn, het
neemt niet weg dat in deze de groote meerderheid der werk
loozen zonder schuld is en het niet kan helpen dat men
thans zonder brood zit.
De heer Bosch. M. d. V. Ik moet beginnen Burg. en Weth.
dank te betuigen voor' hun gunstig praeadvies op het verzoek
van het comité. Hoewel de werkloosheid nog zóó groot is,
dat het zeer gemotiveerd was van het comité om te vragen,
wat het gevraagd heeft, wil ik allerminst in verzet komen
tegen wat nu door Burg. en Weth. wordt voorgesteld.
Ik zou hiermede kunnen volstaan, indien er niet zulk een
krachtige tegenspraak ware gekomen van twee leden van den
Raad tegen het nu in behandeling zijnde voorstel. Naar aan
leiding daarvan wensch ik even in herinnering te brengen,
dat (ie sorn van f 2326 die wij uitgegeven hadden, toen
wij dit verzoek indienden, reeds uitgegeven was gepasseerden
Maandag voor acht dagen met de tweede uitdeeling; dat wij
daarna in de week, waarin wij het verzoek deden, weder eene
uitdeeling hebben gehouden, en deze week zal de vierde uit
deeling volgen, waarmede dan echter de gelden die wij hadden,
totaal opgebruikt zullen zijn, zoodat ons niets anders over
schiet dan tegen de menschen te zeggen, en het zijn 700
gezinnenwij hebben niet meer en wij moeten de uitkeering
staken. En dat in dezen tijd van het jaar, terwijl de toestand
werkelijk bedroevend is. Dit heeft het comité aanleiding ge
geven tot het doen van dezen stap. Zooals de heeren weten,
had ik verleden jaar ook de eer in een dergelijk comité zitting
te hebben. Toen was het getal werkloozen echter kleiner, de
behoeften, doordat de werkloosheid later was ontstaan niet
zoo groot, de tijd van het jaar verder verstreken, zoodat wij
toen, én door mindere uitkeering per persoon én door een
kleiner getal werkloozen, het hebben kunnen stellen met het
toenmaals verkregene en er is toen zelfs niet aan gedacht om
bij de gemeente aan te kloppen. Thans verkeeren wij wer
kelijk in een buitengewoon geval. De werkloosheid in Leiden
is zeer groot. Nu weet ik wel, dat dit toch geen recht geeft
om bij de gemeentekas aan te kloppen, (dit wensch ik op
den voorgrond te stellen) maar waai' bij het voorkomen van
grootere rampen, hetzij in land, provincie of stad, door de
overheid telkens de behulpzame hand geboden is aan hen die
in nood verkeerden, daar hebben wij vrijmoedigheid gevonden
om ook aan dezen Gemeenteraad hulp ter voorziening in den
nood te vragen.
Ik hoop van harte, dat mijne mede-raadsleden met hetgeen
door Burg. en Weth. is voorgesteld, zullen instemmen en dat
subsidie zullen willen verleenen.
De heer Sijtsma. Na hetgeen de heeren Bosch en Pera in
het midden hebben gebracht, heb ik niet veel meer ten voor-
deele van deze voordracht aan te voeren. Hoewel ik daaraan
mijn stem niet zal onthouden, had ik gehoopt ik wil dit
voorop stellen dat het bedrag van het te verleenen subsidie
hooger zou zijn gesteld.
Ik had daarom ook gewenscht, dat Burg. en Weth. zich
niet hadden bepaald tot het aanvragen van een zekere som,
maar hun voordracht nader hadden gemotiveerd. Wij hebben