12
DONDERDAG 30
JANUARI 1908.
Benoemd worden met algemeene (29) stemmen de heeren
Stemdistrict II. Hoo/dstembureauSchool aan de Heerenstraat.
Tot Voorzitter: H. C. Juta.
Tot leden: J. P. Vergouwen en A. J. van Achterberg.
Tot plaatsvervangende leden: J. P. J. Driessen, J. G. Ballego
en E. Groen.
Slemdistrict V. School aan de Mare).
Tot Voorzitter: J. Bosch.
Tot, leden: J. Roem en J. C. A. Binnendijk.
Tot plaatsvervangende leden: D. van Gruting, D. P. Ver
maas en S. J. Le Poole L.Gzn.
Stemdistrict VIII. Timmerloods aan de Stadslimmcrwerf).
Tot VoorzitterK. Sytsma.
Tot ledenA. Mulder en J. C. Stam.
Tot plaatsvervangende leden: Mr. P. J. M. Aalberse, C.
Peltenburg en J. J. Krak.
II. Benoeming van een lid der Commissie voor de Bewaar
scholen.
(Zie Ing. St. n°. 29).
Benoemd wordt met 25 stemmen de heer J. A. van Hamel.
De heer Juta verkreeg 2 stemmen, de heer Sytsma 1 stem,
terwijl een briefje van onwaarde was.
III. Benoeming van vier leden van de Plaatselijke school
commissie.
(Zie Ing. St. n°. 34.)
Benoemd worden de heerenM. Jde Goeje met 27, W. Draaijer
met 28; dr. J. M. van Bemmelen met 28 en J. A. van Hamel
met 23 stemmen.
De heer Viruly verkreeg 4 stemmen en de heeren Zeeman
en Diepenheim ieder één stem, terwijl 4 stemmen van
onwaarde zijn.
De heeren de Goeje en van Hamel verklaren zich bereid
de benoeming aan te nemen.
IV. Benoeming van een adjunct-keurmeester bij den keurings
dienst van eet- en drinkwaren.
(Zie Ing. St. n°. 28).
Benoemd wordt met 18 stemmen de heer H. Diepenheim.
De heer van Manen verkreeg 11 stemmen.
De Voorzitter. Ik dank de heeren van het stembureau
voor de genomen moeite.
(De heer Meuleman verlaat de vergadering).
V. Verzoek van het Comité tot Bestrijding der Werkloos
heid om toekenning van een subsidie.
(Zie Ing. St. n°. 37).
De Voorzitter. Burg. en Weth. stellen voor het verzoek
ten deele in te willigen. Voor het beginsel betuigen wij
gaarne sympathie, maar de gevraagde som komt ons onder
de gegeven omstandigheden, nu de dooi is ingevallen, inder
daad te hoog voor en wij stellen daarom voor f 2500 toe
te staan.
De heer Fockema Andreae. M. d. V. Dit praeadvies heeft
mij ten hoogste verbaasd, vooral omdat daarin, terwijl wij
van Burg. en Weth. een zorgvuldige voorbereiding van hun
voordrachten gewend zijn, zonder eenig motief deze uitgave
van ƒ2500 wordt voorgesteld.
Ik zeg «zonder eenig motief", want hetgeen in de eerste
alinea staat kan werkelijk niet als een motief worden be
schouwd. Wenschen Burg. en Weth. dat als zoodanig aan
gemerkt te zien, dan zullen wij hun voorstel op grond daarvan
moeten verwerpen. Die alinea luidt:
»Het verzoek, in nevensgaand adres door het Comité tot
Bestrijding der Werkloosheid tot Uwe Vergadering gericht,
zal zeker bij haar een gewillig oor vinden. Waar particulieren
voor dit doel een betrekkelijk zoo groot bedrag hebben bijeen
gebracht, daar zal de gemeente zeker niet willen achterblijven
om ook het hare tot leniging van den nood der werkloozen
bij te dragen."
Juridisch is dat volkomen juist uitgedrukt, maar als wij
uit een oeconomisch oogpunt dat argument in andere be
woordingen kleeden, wil dat zeggen, dat waar particulieren
voor dat doel een betrekkelijk groot bedrag hebben bijeen
gebracht, de Raad niet mag achterblijven om de particulieren
te noodzaken bij wijze van belasting de helft van de som,
welke zij reeds hebben gegeven, nogmaals bij te passen. Waar
zou het naar toe, als dat inderdaad een argument was? Voor
de vereeniging «Armenzorg", voorde vereeniging »St. Vineentius
a Paulo" en voor de «Maatschappij van Weldadigheid" b.v.
wordt door de gemeentenaren jaarlijks een niet onbelangrijk
bedrag bijeengebracht en als genoemd argument nu opgaat,
moeten wij, omdat de particulieren reeds zooveel bijeenbrengen,
voor diezelfde vereenigingen nog weer eens een som geven
uit de opbrengst der belastingen en dus uit de zakken der
ingezetenen.
Het komt mij over het algemeen hoogst verderfelijk voor,
wanneer het beginsel meer en meer ingang vindt, dat, indien
de particulieren voor een zeker doel een som bijeenbrengen,
de gemeente nog eens moet geven ik zou bijna zeggen
een alterum tantum, maar zooveel is het in dit geval niet
de helft van het bijeengebrachte.
De inhoud dier eerste alinea van het praeadvies is geen
argument of een argument voor het tegendeel van hetgeen
hier door Burg. en Weth. wordt voorgesteld. Anders vinden
wij niets als motief aangevoeld. Wij vinden niet vermeld een
onderzoek naar de behoeftigen, niet een onderzoek naar de
vraag, of in deze behoefte op een andere wijze kan worden
voorzien, maar eenvoudig een voorstel om iets af te dingen
op het gevraagde en iets minder te geven.
Nu komt mij de zaak niet zóó eenvoudig voor, dat men
zonder argument het besluit om dit geld toe te staan, zou
mogen nemen. Wat is toch het geval? Er is een eategorie
van noodlijdenden, welke op dit oogenblik bijzonder de aan
dacht trekt. Dat zijn de personen, die in den regel in den
loop van het jaar behoorlijke verdiensten hebben; aan hen
wil men een het woord is misschien het goede niet
zekere som als onderstand geven en de andere categorie van
personen onder wie velen zijn, die in den loop van het jaar
in het geheel niets kunnen verdienen, deelt in dien onder
stand niet. Van de noodlijdenden de noodlijdendheid kan
ik op dit oogenblik niet beoordeelen, maar ik wil aannemen,
dat zij bestaat verkeeren de eerstgenoemden in de gun
stigste positie, omdat" zij in den regel werk hebben en ver
diensten hebben.
Dat is op zich zelf reeds een reden om voorzichtig te zijn.
Bovendien geldt het hier niet een som, welke de gemeente
zelve voor armenzorg besteden wil, maar welke zij ter hand
stelt aan een comité, dat buiten den Gemeenteraad om ge
vormd is, hetgeen misschien ook niet zoo volkomen buiten
bedenking is.
Verder wil ik er op wijzen, dat het toch niet zoo erg bij
zonder is, dat er een aantal personen buiten werk zijn. Tegen
woordig is dat een categorie van personen «de werkloozen",
maar wij hebben nooit een tijd gekend, waarin bijvoorbeeld
de schilders en de metselaars 's winters werk hadden. Deze
vallen thans onder die categorie van «werkloozen" en moeten
daarom naar het schijnt in strijd met hetgeen vroeger ge
beurde een ondersteuning ontvangen.
Vervolgens moest, dunk mij, alvorens op een dergelijk ver
zoek beslist wordt, overwogen worden, of het voor de ge
meente wel wenschelijk is om het aan de werklieden gemak
kelijk te maken hier ter stede werkloos te zijn. Dat vestigt
een zeker vertrouwen, dat men ook volgende jaren, wanneer
men tegen of in den loop van de wintermaanden geen werk
heeft, de ondersteuning van de gemeente zal genieten, altijd,
zou ik zeggen, ten koste gedeeltelijk van degenen, die het
geheele jaar door meer hulp noodig hebben dan de tijdelijk
werkloozen.
Nu komt het mij verder voor, speciaal ook naar aanleiding
van een onderhoud dat ik met verschillende patroons had,
dat men zich wel eens mag afvragen waaraan die groote
werkloosheid te wijten is. Toch niet enkel hieraan, dat er
een korten tijd geheerscht heeft een bouwwoede boven de
behoefte aan woningen, maar ook aan iets anders. En wat ik
nu zeg, is niet iets dat ik zelf phantaseer, maar dat heb ik
gehoord van menschen uit de practijk. De loonen zijn gestegen
onder den aandrang der werklieden. Daar heb ik niets tegen,
doch het gevolg daarvan is, dat er minder werk wordt ge
geven. Ik heb dit categorisch aan patroons gevraagd en die
antwoordden mij, dat het zonder twijfel het geval was. Men
vraagt hoeveel iets zal kosten; de patroon geeft eene bereke
ning, gebaseerd op de tegenwoordige werkloonen en dan krijgt
hij herhaaldelijk ten antwoord: dat is mij te duur, dan laat
ik het werk niet doen. Dus hoogere loonen maar minder
werk, dit schijnt ook hier het practische gevolg te zijn van
de opdrijving der loonen. En dan ik roer dit punt niet
gaarne aan, maar ik ontleen het argument weer aan een
gesprek met verschillende personen is de werkloosheid
ook wel een gevolg van de beweging der laatste jaren. Door
de herhaalde werkstakingen, zoowel hier als elders, is de ver
houding van de patroons tot hunne werklieden veranderd.
Er werd mij gezegd, om een voorbeeld te noemen: ik heb
zooveel knechts die nooit bij mij hebben gestaakt en hoe
moeielijk het mij ook valt die menschen te houden, ik wil ze
toch niet wegzenden in den winter, hoewel zij eigenlijk maar
wat rondloopen ik acht mij verplicht hun in dienst te houden.
Er zijn echter anderen, wier werklieden al heel spoedig tot
staken overgaan, en die zeggen nu tot hunne werklieden
gij hebt ons vroeger zeer bemoeielijkt, nu heb ik geen werk