DONDERDAG 30 JANUARI 1908.
21
men op dit oogenblik, nu de behoefte aan schoolruimte vol
strekt niet, nijpend is en wij voor een bedrag van 15000
kunnen krijgen, wat in de bestaande behoefte zal voorzien,
een dergelijke groote uitgave voteerde.
Het zou, dunkt mij, dan ook zeer te betreuren zijn, indien
bet voorstel van den heer Stigter c. s. werd aangenomen, in
dien zin tenminste, dat de voordracht vari Burg. en Weth.
werd verworpen. Wil men later, onafhankelijk van deze ver
bouwing, voorstellen indienen om tot den bouw van een
nieuwe school der 2e klasse over te gaan, dan bestaat daar
tegen geen bezwaar, mits men dan niet aan eeri paar maanden
gebonden is; men moet de gelegenheid hebben rustig naar
een terrein uit te kijken en de zaak niet behoeven te forceeren.
Verwerpt men nu het voorstel van Burg. en Weth., dan
bestendigt men inmiddels den onhoudbaren toestand, welke
op dit oogenblik bestaat, en is men verplicht in een zeer
korten tijd een terrein aan te koopen. dat wellicht eerst over
ettelijke maanden en dan nog slechts tegen bespottelijk hoogen
prijs is te krijgen. Ik zou het zeer jammer achten, als dat
gebeurde.
De heer de Goeje. Ik heb met zeer groote belangstelling
de rede van den heer Stigter aangehoord en het zal hem
misschien verwonderen van mij de verklaring te hooren, dat
ik wilde, dat ik dadelijk met hem kon meegaan. Wat hij
voorstelt is jarenlang ons ideaal geweest. Het zou een heer
lijke toestand zijn, als wij twee jongens- en twee meisjes
scholen hadden; dat zou alles regelmatiger maken en allerlei
bezwaren wegnemen. Het is eenvoudig een quaestie van betalen.
Daarop komt alles neer; het is precies dezelfde quaestie
alsof men vraagtkan de jas nog wat in orde worden ge
bracht, of moet ik dadelijk een nieuwe nemen en als ik er
nog kosten aan doe, sta ik dan binnenkort niet weer voor
dezelfde moeielijkheid? Luidt het antwoord: neen, dan kan
ik er nog wel jaren mee toe, zoo wordt de nieuwe jas niet
genomen, hoe gaarne men die ook overigens had. Dat is
eene quaestie, die geheel van de beurs afhangt. Zoo gaat het
ook hier. Wij hebben indertijd de voorbereidende school, die
zoolang door den heer van Dijk bestuurd is, in het leven
geroepen, eenvoudig, omdat èn de jongens- èn de meisjes
school te vol waren en een nieuwe jongens- en meisjesschool
moesten worden gesticht. Men heeft toen die oplossing be
dacht om met ééne school te kunnen volstaan, die later is
hervormd tot een jongens- en meisjesschool. Zooals de zaak
nu staat, loopt de heer Stigter wel wat lichtvaardig over de
kosten heen; de verbouwingen zullen nu hoogstens 50000
kosten. Met dat bedrag zal men niet kunnen volstaan, wanneer
voor eene nieuwe school terrein moet worden aangekocht en
de school moet worden gebouwd; dan zullen de uitgaven
veel hooger worden. Bovendien, de uitgaaf hier voorgesteld
vervalt daardoor ook slechts gedeeltelijk, want de verbou
wing aan de Oude Vest blijft noodzakelijk en de behoefte
aan een gymnastieklokaal aldaar even dringend. En wordt
eene nieuwe school gesticht in den geest van den heer Stigter,
dan krijgt men weer een nieuwe staf van onderwijzers, d.w.z.
het hoofd der nieuwe school, zijn plaatsvervanger en eenige
onderwijzers; derhalve jaarlijks eene groote stijging van uit
gaven. Maar meent men, dat de gemeente het kan bekos-
tigen, welnu, ik zal het toejuichen wanneer de vierde school
er komt.
Nu is nog gevraagd, of men met deze verbetering verschei
dene jaren geholpen zal zijn. Om daarop een antwoord te
geven, dient het overgelegde lijstje, dat zonder eenige partij
digheid, zonder eenige gedachte aan groepeering van cijfers
uit de officieele cijfers is opgemaakt. Dat toont aan hoe het
in 1898 was en hoe het nu is, en dan kan men niet zeggen
dat de toeneming bijzonder snel gaat; de cijfers gaan op
en neer. Er is een zekere toeneming, maar met de voorge
stelde verbouwing komt er zooveel meer ruimte, dat het
accres gedurende verscheidene jaren kan geplaatst worden.
Met de verbouwing zal dus werkelijk in de behoefte worden
voorzien en zal men vermoedelijk in vele jaren van plaats
gebrek op de scholen 2de klasse niet hooren.
De Voorzitter. Het voorstel van den heer Stigter is door
drie leden onderteekend; het voorstel van den heer Zaalberg
echter slechts door twee, dat zal dus nog door een lid moeten
worden ondersteund. Aangezien de heer Roem verklaart laatst
genoemd voorstel te willen ondersteunen, maakt het ook een
onderwerp van beraadslaging uit.
De heer Pera. Ik wil een enkele opmerking maken. Het
geen ik te zeggen heb, is wel ten deele een herhaling van
hetgeen reeds in het midden gebracht is, maar het betreft
de spil waarom alles draait, n. 1. het geld.
De heer Stigter wenscht de scholen der 2de klasse geheel
te reorganiseerende klassen moeten veel kleiner worden.
Hij wees er op, dat de norm voor het aantal kinderen per
klasse 25 is; het aantal leerlingen in elke klasse zou dus
eigenlijk nog minder moeten wezen. Rekent men nu, dat ge
middeld per kind 16 aan schoolgeld wordt betaald, dan
brengt één klasse, als zij het grootste aantal leerlingen, n. 1.
25, bevat, 400 op, en nu moet men eens becijferen, wat de
gemeente aan ieder kind moet ten koste leggen, als zulk
een school als de heer Stigter wenscht, in gang gehouden
wordt. Men heeft het reeds hooren verluiden zoo hier en
daar in de wereld, hoe slecht het met de financiën der ge
meenten, waar geen rekening werd gehouden met de uit
gaven, gesteld was, en ik zou vreezen, dat, wanneer men
op die manier voortging uitgaven voor het onderwijs te doen,
als de scholen worden georganiseerd zooals de heer Stigter
dat wenscht, kunnen daaraan kapitalen worden besteed
Leiden voor een bankroet zal komen te staan.
Ik moet dan ook met ernst waarschuwen en er bij den
Raad met kracht op aandringen niet in het voorstel van den
heer Stigter te treden, want de uitgaven, welke het gevolg
daarvan zouden wezen, zijn niet te overzien en niet te be
rekenen, en in elk geval gaan zij boven de financieele krachten
onzer gemeente.
Ik wensch hier nog bij te voegen, dat de uitgave van ƒ60000
voor een nieuwe school, zooals die ons door den heer Stigter
is voorgerekend, verre blijft beneden het werkelijke bedrag,
dat noodig zal zijn.
Wat de meening aangaat, dat een school voor meer uit
gebreid lager onderwijs niet meer kinderen dan 300 zou
mogen bevatten, moet ik verklaren, dat er naar mijn oordeel
geen enkele reden is, waarom dat aantal niet grooter zou
mogen zijn. Grootere scholen zijn voordeeliger dan kleine.
Wil men er toe komen om naast de beperking van het aantal
kinderen per klasse en per school het schoolgeld aanmerkelijk
te verhoogen, dan kunnen wij met elkander spreken.
De heer Fokker. Ik begin met een antwoord te geven aan
den spreker, die het laatst het woord heeft gevoerd en dan
zeg ik, dat wij moeten zorgen, dat het onderwijs zoo goed
mogelijk is. Als de ervaring leert, dat het voor het gehalte
van het onderwijs beter is, dat er minder, dan dat er meer
kinderen in een klasse zitten, dan moeten wij alles doen om
het aantal leerlingen per klasse te verkleinen en mogen wij
niet te zeer kijken naar het geld, dat zulk een maatregel
zal kosten. Scholen zijn toch geen inrichtingen om geld mede
te verdienen! Bij het onderwijs moet altijd geld bij en in de
eerste plaats moeten wij zorgen, dat het goed is; de vraag
van het geld komt m. i. in de tweede plaats.
Ik kom nu tot de rede van den heer van Hamel, den wet
houder van onderwijs, die het betoog van den heer Stigter
wel op uitvoerige, maar m. i. niet aangename wijze heeft be
streden. Eén ding heb ik met genoegen gehoord, nl. dat men
op het Stadhuis niet stilzit, dat er plannen worden gemaakt
en ons eerlang voorstellen zullen bereiken om door het stichten
van een paar nieuwe scholen der 3e en 4e klasse in de be
hoefte aan schoolruimte te voorzien. Ik heb van die mede-
deeling dankbaar acte genomen.
Ik meen echter, dat wij ten opzichte van de scholen der
2e klasse denzelfden weg zullen moeten opgaan, want ik kan
niet anders zeggen dan dat er op dit gebied bij brokken in
de behoefte wordt voorzien. Het gelijk wel een brokkenhuis.
Eerst is er 24500 toegestaan voor de verbouwing van de
school aan de Oude Vest en nu wordt er weder 15400
aangevraagd voor de school in de Breestraat; dat is tezamen
ongeveer 40000. Verder wordt een verbouwing van de
school van den heer Cramer in uitzicht gesteld en nu ben
ik zoo bang, dat er, als wij een voorstel betreffende die laatst
genoemde school te behandelen krijgen, er zal gezegd worden
praten wij er maar niet lang meer over; de verbouwing van
de school aan de Oude Vest is klaar, wij zijn druk bezig aan
die van de school in de Breestraat zoodra het bestek en
de teekening klaar zijn, zal men wel dadelijk tot de aanbe
steding overgaan en nu moet deze derde verbouwing ook
gebeuren. Ik zou gaarne willen vernemen, hoeveel de kosten
voor die drie verbouwingen te zamen zullen bedragen en of
deze met de kosten van verplaatsing, welke ook niet worden
opgegeven, niet ongeveer zullen opwegen tegen de uitgaven
voor een nieuwe sehool.
En wanneer dit niet geheel er tegen op weegt, zou ik
willen vragen of het weinige, want heel veel zal dat niet
zijn, dat de stichting eener nieuwe school meer zal kosten,
niet ruimschoots opweegt tegen het genot dat de gemeente
van een nieuwe school zal hebben, inplaats van het ver
bouwen van een paar scholen, waardoor het ideaal toch niet
wordt bereikt.
De schildering, die de heer Stigter heeft gegeven van den
bestaanden toestand is werkelijk niet overdreven. Voor brand
gevaar wordt door mijn geachten buurman gewaarschuwd.
De Commissie van Fabricage zegt, dat geen volstrekte zeker
heid kan worden gegeven, de soliditeit van den onderbouw
voldoende is en dat de boel niet in elkaar kan zakkendat
alles geeft weinig vertrouwen in het beleid van Burg. en
Weth. En daarom zou ik liever zien dat het voorstel van