DONDERDAG 21
NOVEMBER 1907.
247
het salaris geregeld wordt. Na zekeren tijd wordt maar een
gedeelte uitgekeerd en wij hebben hier gevallen gehad van
ambtenaren en hoofdambtenaren, die veel langer ziek geweest
zijnde, hun volle loon hebben gehad.
Dan eindelijk wordt de willekeur in het optreden van den
hoofdambtenaar door het reglement niet geheel afgewezen.
In art 21 wordt vermeld, dat de ambtenaar zijn dienst
niet mag verzuimen dan om wettige redenen en dan komt
een opsomming van »wettige" redenen. Het eindigt»5°. andere
redenen van noodzakelijken aard ter beoordeeling van des
ambtenaars superieur". Men behoeft toch geen verordening
te gaan schrijven, om te zeggen, dat de superieure chef de
reden beoordeelt, waarom een ambtenaar verzuimen mag!
Het is dus heel gemakkelijk te zeggen, dat men een rechts
positie wil regelen, maar men vervalt dan in het schrijven
van zulke bepalingen, die van zelf spreken of beter niet ge
schreven worden, indien men toch maatregelen moet voor
schrijven, dat alles wordt gelegd in handen van de hoogere
ambtenaren.
Ik wil nog even terugkomen op het argument van den
heer Aalberse betreffende de passage in het praeadvies, waarin
gesproken wordt dat er een zeker gemis van vertrouwen in
Burg. en Weth. blijkt, wanneer telkens en telkens op de
regeling van de rechtspositie wordt aangedrongen.
Wij hebben daarmede dit willen zeggen. Waar wij in ant
woord op het begrootingsverslag hebben gezegd, dat in deze
Gemeente een dergelijke regeling niet noodig was, omdat de
hoofdambtenaren alle hun ondergeschikten kennen, wordt
telkens en telkens de vraag herhaald, toch een regeling te
scheppen. Dat bewijst, dat men met de regeling, gelijk die
geschapen is, niet tevreden is, en ook, dat men vermoedt,
dat de zaken niet behandeld zouden zijn als in recht en bil
lijkheid te verwachten is. Andere gronden zijn niet aange
roerd, maar in het algemeen kan men zich niet vereenigen
met de bestaande bepalingen, omdat men meent, dat de
rechten en plichten in een verordening moesten worden vast
gelegd. Dat is de strekking van de zinsnede, zooals die in
het praeadvies vermeld is.
Nu verwijt de heer Aalberse ons inconsequentie en zegt:
»Gij hebt reeds in menig opzicht de rechtspositie geregeld.
Dat is gedaan bij de pensioenverordening, nu komt een
salarisregeling en toch weigert gij de rechtspositie te codifi-
ceeren". Men kan het eene doen en het andere niet laten.
We hebben gezegd, waarom wij er tegen zijn. Wij achten,
dat in deze Gemeente individualiseering der ambtenaren
mogelijk is, daar klachten ons College niet hebben bereikt,
dat hier de rechtspositie van den ambtenaar niet is geregeld.
Wij hebben de regeling der salarissen gegeven, omdat telkens
en telkens weer door den Raad daarop is aangedrongen
maar onder deze »mits," dat Burg. en Weth. hebben te
beoordeelen of de verhoogingen zullen worden toegekend.
Onder die »mits" hebben wij ons naar het verlangen van
den Raad gevoegd en een salarisregeling gegeven. Daarvoor
is iets te zeggen, evenals voor iedere zaak wel iets te zeggen
is. Daarom is het geven van een salarisregeling niet tegen
strijdig met het niet regelen van de rechtspositie, zooals de
heer Aalberse meent.
Ik wijs er voorts op, dat onlangs in de gemeente Rotter
dam het zelfde plaats heeft gehad. Daar werd toen van sociaal
democratische zijde, door den heer Spiekman, er Burg. en
Weth. een verwijt van gemaakt, dat zij wel kwamen met de
salarisregeling en niet met de rechtspositie. De Nieuwe
Rotterdamsche Courant schreef hierover, dat het regelen van
de salarissen nog niet tot de conclusie behoefde te leiden,
dat men nu ook de rechtspositie moet regelen. Dit is de
redactie met Burg. en Weth. eens, dat de rechtspositie best
ongeregeld kan blijven en men de salarissen toch wel ineen
verordening kan vastleggen.
Ik meen hiermee wel te hebben weerlegdwat door den
heer Aalberse in het midden is gebracht en het standpunt
van Burg. en Weth. voldoende te hebben te kennen gegeven.
De heer Fokker. M. d. V. Ik wilde ook iets zeggen naar
aanleiding van de motie van den heer Aalberse en dat in de
eerste plaats betreffende hetgeen u daaromtrent in het mid
den hebt gebracht. Wanneer ik met u begin, doe ik dat,
omdat toevallig voor mij ligt de verordening waaruit u
citeerdede Maastrichtsche. Ik zou u dan allereerst wel wil
len vragen, om, als u een artikel citeert, ook het artikel
aan te halen, dat onmiddellijk met het geciteerde verband
houdt. Wanneer u die verordening zoo'n beetje belachelijk
maakt en bijv. aanvoert, dat er in bepaald is, dat een amb
tenaar zijn dienst niet mag verzuimen, dan om behoorlijke
redenen en dat u dan daaronder voorlas«redenen van
noodzakelijken aard ter beoordeeling van des ambtenaars supe
rieur", dan moet u daarbij ook vermelden, dat in een ander
artikel is bepaald, dat een ambtenaar die zijn plicht niet
doet, waaronder natuurlijk begrepen is het verzuimen van
zijn dienst, gestraft kan worden, maar als hij gestraft wordt,
zich op een scheidsgerecht kan beroepen. De hoogste instantie
is dus ten slotte niet de superieur, zooals men uit uwe
woorden allicht zou opmaken, maar het scheidsgerecht. Het
is dus niet precies zóó het geval, als u het wel wil doen
voorkomen.
In de tweede plaats hadt u artikel 25 van de verordening
aangehaaldwaarin het recht op vrije dagen en verlof wordt
geregeld. U hadt ook moeten vermelden, dat een van de
straffen, die kunnen worden opgelegd, is, het inhouden van
een verlofdag. Ik wijs daarbij op artikel 39 van die verorde
ning. Elk ambtenaar krijgt dus niet evenveel verlof, zooals
U het doet voorkomen; want als een ambtenaar in vlijt te
kort schiet en hij gestraft kan worden, is een van de straffen
het inhouden van een verlofdag. Wanneer u dus zegt, dat
iedereen verlof krijgt, zoowel de goeden als de kwaden, dan
is dat niet juist. Verlof kan inderdaad worden ingehouden,
wanneer iemand niet vlijtig is. Ten slotte blijkt dus, dat op
het eerste gezicht de bepaling, die u citeerde, er een beetje
vreemd uitzag en stof gaf tot critiek, maar als men de ver
ordening heelemaal citeert, het werkelijk niet zoo dwaas is.
Ik kom dan totde argumenten, die de heer Fockema
Andreae heeft gemeend tegen den heer Aalberse te moeten
aanvoeren en te verdedigen en wel het gezegde, dat ook
door Burg. en Weth. is overgenomen, dat de rechtspositie
op een programma staat en daarom overal moet worden
ingevoerd. Het is juist mijnheer de Voorzitter, die zaak
staat op ons gemeenteprogramma. Maar neen, mijnheer de Voor
zitter, neen, mijnheer Fockema Andreae, het moet niet overal
worden ingevoerd, omdat het op een programma staat, maar
het staat op de programma's, omdat wij het een zaak van
algemeen belang achten en meenen dat het overal ingevoerd
moet worden. De menschen die dat programma maakten, vonden
het noodig, dat de regeling der rechtspositie overal ingevoerd
wordt en daarom zetten zij ze op het programma. Ze zetten
het er niet op, omdat ze een mooi praatje willen hebben,
maar. omdat ze het noodzakelijk vinden, dat de verhouding
van de Gemeente tot haar ambtenaren, die een rechtsver
houding is, ook worde gegoten in den vorm van en daadwer
kelijk zij eene rechtsverhouding. Hoe lang zijn we in ons
land al aan het sukkelen over de verhouding van den Staat
tot zijne onderdanen, door de invoering der administratieve
rechtspraak te maken tot een ware rechtsverhoudingDan is
het toch niet te veel gevergd, dat wij hier ook doen wat wij
kunnen, dat het het arbeidscontract, want het is ten slotte
een soort arbeidscontract, tusschen de Gemeente en haar
ambtenaren behoorlijk worde omschreven en rechtsaanspraken
geeft. Ik sluit mij aan bij wat de heer Aalberse daarvan
heeft gezegd.
Ik mag wel zeggen, dat hij zich bepaald heeft tot de bestrij
ding van hetgeen in het praeadvies van Burg. en Weth. staat,
zooals de heer Fockema Andrese heeft opgemerkt. Alle hulde
wil ik hem brengen voor de wijze, waarop hij dat praead
vies heeft afgemaakt. Er is in het praeadvies gezegd»Er
is hier toch geen poel van ongerechtigheid". Neen, mijnheer
de Voorzitter, wanneer dat hier was, zouden we het niet
kunnen verhelpen met een reglement op de rechtspositie.
Wanneer hier zoo'n poel van ongerechtigheid was, zouden
de ambtenaren hoog of laag die er de schuld van waren, al
heel spoedig de laan uitgaan. Maar men wil de regeling der
rechtspositie, opdat de ambtenaren zouden weten, op welke
voorwaarden, laat ik zeggen hun arbeidscontract is gebaseerd,
dat zij weten, welk salaris zij zullen krijgen, dit komt al
in een afzonderlijke verordening dat zij weten op hoeveel
dagen verlof zij recht hebben. En dat laatste behoeft niet
per se voor allen gelijk te zijn. In Zaandam is bepaald, dat
ambtenaren met een salaris tot f 900 twee weken verlof
hebben en de ambtenaren met meer salaris recht hebben op
drie weken verlof. Er wordt, niet gevraagd dat verlof voor
allen gelijk te maken. Ook zijn er bepalingen noodig omtrent
eervol en niet eervol ontslag, opdat de ambtenaar te dezen
aanzien wete wat zijn recht is. De regeling van de verplich
tingen wordt ook geëischt. Wij willen, en ook de heer Aal
berse wil dat, dat de ambtenaar zooveel mogelijk precies wete,
waaraan hij zich in zijn dienst heeft te houden. Burg. en
Weth. hebben gebruik gemaakt van het niet zeer goede
argument, dat de heer Witmans destijds heeft aangevoerd,
dat het zoo gemakkelijk zou zijn als men een verordening
had, dan hadden Burg. en Weth. niets te doen dan die toe
te passen. Neen, mijnheer de Voorzitter, die machinale toepas
sing willen wij niet en is hier ook niet noodig. Ik kom
hier tot het individualiseeren, dat hier mogelijk is volgens
Burg, en Weth Ik stem dat toe, maar dat is geen argument tegen
de motie. Juist omdat het individualiseeren hier zoo gemakkelijk
is, zal de verordening hier zoo heilzaam werken. Burg. en Weth.,
die alle ambtenaren zoo goed zeggen te kennen, weten dan
precies, hoe op ieder de verordening moet worden toegepast.
Dat is dan een argument voor en niet tegen de motie. Burg.
en Weth. zeggen voorts: »Het is niet noodig en daarom is
het schadelijk". Ik begrijp die argumentatie niet. Wanneer