214
DONDERDAG 13
OCTOBER 1907.
leerlingen verbetering gebracht worden in den toestand, die
thans veel te wenschen overlaat.
3. Het zuidelijk deel der stad is door den grooten af
stand vrijwel van de gelegenheid verstoken, kinderen bewaar
schoolonderwijs te doen genieten.
Wanneer nu een dergelijk rapport wordt onderteekend door
den Wethouder van Onderwijs, zou men mogen verwachten,
dat wanneer er uit den Raad aandrang komt om het be-
waarschoolonderwijs meer voldoende te maken, die aandrang
dan steun zou vinden bij den Wethouder van Onderwijs;
dat uit het antwoord van Burg. en Weth.. wanneer het al
niet gunstig kon luiden, althans zou blijken, dat er eene
meerderheid en eene minderheid was, en dat de Wethouder
van Onderwijs daar herhaald zou hebben, wat hij in het
belang van het bewaarschoolonderwijs noodig acht. Daarvan
blijkt evenwel uit de Memorie van Antwoord niets, absoluut
niets. Daaruit blijkt alleen, dat Burg en Weth. zich stellen
op het standpunt, dat het hier betreft een uitgaaf die niet
verplichtend is voor de Gemeente, en dat de financieele toe
stand belet in de behoefte, die niet wordt ontkend, te voor
zien. Maar ik heb uit de Begrooting menige post opgevischt,
mijnheer de Voorzitter, die ook niet tot de verplichte uit
gaven behoorde en minder noodzakelijk en zeker minder
nuttig was dan het bewaarschoolonderwijs.
Ik kom nu tot de salarieering der onderwijzers. Wanneer
hier in den Raad o.a. door den heer Dr. Zwiers bij herhaling
gewezen is op het geringe salaris van de openbare onder
wijzers, wanneer uit rapporten die ter visie zijn gelegd, dui
delijk blijkt, dat de salarissen onvoldoende zijn, waardoor ons
openbaar onderwijs wordt benadeeld en geschaad, omdat
goede krachten heengaan en andere goede klachten zich niet
aanbieden, dan hadden wij toch mogen verwachten, dat Burg.
en Weth., en althans de Wethouder van Onderwijs, bij de
Begrooting de gelegenheid zou hebben aangegrepen om in
den toestand verbetering te trachten te brengen. Onlangs
werd door mij een vraag gedaan en ik kreeg daarop een
antwoord, waarmede ik als een kind zoo blij was, mijnheer
de Voorzitter. De zaak heette toen in een vergevorderd sta
dium van overweging. En wat kregen wij nu? Een zeer
kleine partieele verbetering. Ik heb toen al mijn hoop ge
vestigd op de Begrooting. Maar Burg. en Weth. zeggen»de
meening dat de salarissen der onderwijzers in het algemeen
hier ter stede niet voldoende zouden zijn, wordt door ons
niet gedeeld." Hoe de Wethouder van Onderwijs er over
denkt, of die in de minderheid was, of dat het college hierin
eenstemmig dacht, het blijkt niet. Maar waar daarvan geen
melding is gemaakt, moet ik aannemen dat de Wethouder
de meening van het college deelt. Ik zou het zeer op prijs
hebben gesteld, wanneer ons over deze zaak duidelijk de
meening van den Wethouder van Onderwijs was medege
deeld. Ik moet tnu raden.
De heer Stigter heeft gesproken over onrust en ik moet
zeggen, dat die onrust ook mij heeft bevangen. Ik wil vragen,
of wij met dezen Wethouder van Onderwijs ten aanzien van
ons Openbaar Onderwijs, door den wetgever aan onze zorg
toevertrouwd, veilig zijn. De vrijzinnigen in den Raad hebben
het voorrecht een vrijzinnigen Wethouder van Onderwijs te
bezitten. Zij mochten dus verwachten, dat de belangen van
het Openbaar Onderwijs bij hem zeker in goede handen zouden
zijn. Die verwachting is niet vervuld. Laat de Wethouder
van Onderwijs in het college zijne zelfstandigheid handhaven;
opkomen met alle kracht voor de belangen hem bijzonderlijk
toevertrouwd en laat hij wanneer hij in 't college geen steun
vindt, doen blijken dat zijn wil althans goed is. Ik hoop dan
ook, dat de Wethouder in het komende jaar ons zal toonen,
dat hij is een vrijzinnig Wethouder, dat wij ons vergissen
en dat de taak, aan zijne handen toevertrouwd, is toever
trouwd aan goede handenik hoop dat er in deze verbetering
zal komen. Ik hoop dan ook dat de Wethouder niet zal over
nemen een voorstel, gedaan door eene Commissie, niet be
voegd om een dergelijk voorstel te doen, nl. het voorstel tot
verhooging der schoolgelden door de Commissie van Toezicht
op het Lager-Onderwijs. Ik heb de wet nogeens nagegaan,
maar geen letter kunnen vinden, waaruit de bevoegdheid van
die Commissie zou blijken om eigener beweging te adviseeren
tot verhooging der schoolgelden. Dat de Wethouder van
Onderwijs dat voorstel klakkeloos heeft overgenomen en over
gebracht in het college van Burg. en Weth. en het mede
heeft verdedigd, vind ik treurig, want ik zie daarin weer een
schade voor ons openbaar onderwijs. Ik hoop, dat die schade
alsnog zal worden afgewend.
Ik zal nu ophouden met jammerklachten Over het onder
wijs is genoeg gezegd. Ik hoop dat de heer van Hamel, het
geen tot hem is gezegd door anderen en door mij, ter harte
zal nemen.
Het spreekt van zelf dat ik blij ben over een anderen tak
van dienst een woord te kunnen zeggen, dat ik met meer
genoegen uitspreek. Zeide ik zooeven dat ik, na de begrooting
te hebben gelezen, deze met een gevoel van onvoldaanheid
had weggelegd, dan gold dat niet ten opzichte van een tak
van dienst n.l. de gas- en electriciteitsfabriek. De oprichting
van de Electrische Centrale te dezer stede is voor een groot
deel het werk van den heer Juta geweest. Dat die inrichting
voorloopig zoozeer opneemt zal voor hem zeker eene groote
voldoening zijn en waar bij deze algemeene beschouwingen
weieens wordt geklaagd over hetgeen door de colleges wordt
nagelaten, wil ik van deze gelegenheid gebruik maken om de
oprichting van de Electrische Centrale toe te juichen en om
den ruimen blik te prijzen, die den man bezield heeft, die
deze zaak met warmte heeft voorgestaan en voor wien de
toenemende bloei dezer instelling zeker een voldoening zal zijn.
De heer Meuleman. M. d V. De algemeene indruk dien
de begrooting voor 1908 en het antwoord van Burg. en Weth.
op verschillende opmerkingen in de sectievergaderingen
maken, kan zeker niet in hooge mate bemoedigend worden
genoemd. Het verwondert mij, dat bij de vele critiek, die
reeds op het werk van Burg. en Weth. is gegeven, niemand
aanleiding heeft gevonden te doen, wat ik thans wensch te
doen, n.l. een woord van hulde brengen aan het college van
Burg. en Weth., omdat zij met succes hunne moeilijke taak,
de begrooting sluitend te maken, zonder de lasten voor de
burgerij al te hoog op te voeren, tot een goed einde hebben
gebracht. Aan den anderen kant mag echter niet uit het oog
worden verloren, dat er veel gemist wordt in de begrooting,
dat deels noodzakelijk moet worden geacht in het belang
van de volksgezondheid, voor een ander deel zoo al niet als
noodzakelijk, dan toch als van het hoogste nut mag worden
aangemerkt.
Het heeft mij getroffen, dat Burg. en Weth. in hun ant
woord op eene opmerking in eene der sectievergaderingen
omtrent de noodzakelijkheid, in het belang der volksgezond
heid, van eene behoorlijke rioleering in onze gemeente, zelfs
geen poging gedaan hebben om die noodzakelijkheid te ont
kennen, waaruit ik mag concludeeren, dat zij er dus ook van
overtuigd zijn, doch alleen wijzen zij op de hooge kosten. Ik
wijs nog op de stemming in de vorige raadszitting, toen het
nut om de verbreeding van de Paardensteeg te doen samen
gaan met de overbrugging van het Kort Rapenburg, door
niemand werd bestreden, zoodat de uitgave daarvoor als vol
komen gerechtvaardigd mocht worden geacht, doch alleen de
kwestie van de geldmiddelen de meerderheid er toe bracht
deze hoogst nuttige verbetering af te stemmen.
Ik wil nog wijzen op zoovele andere toestanden in onze
gemeente, die dringend verbetering behoeven: den onooge-
lijken toestand aan den ingang der stad bij het station van
de H. S. Mij die ik bijna zou durven noemen eene schande
voor eene stad als Leiden, de gebrekkige passage op de
Lange Mare, die veel te nauw is, want de Mare is de eenige
toegang naar het midden der stad voor de nieuwe wijken, die
buiten Rijnsburger- en Maresingel zijn verrezen en dan
zwijg ik nog van de vraag, of niet enkele nauwe winkel
straten in de stad zelve, waar vele woningen zijn, die aan
de eenvoudigste eischen van hygiëne, niet beantwoorden, lang
zamerhand voor verbreeding in aanmerking zullen moeten
komen, altemaal behoeften, waaraan eenvoudig niet kan worden
gedacht bij gebrek aan de noodige middelen.
Mijnheer de Voorzitter, het scheen mij goed toe, er op te
wijzen hoe noodzakelijk het is, dat de financieele verhouding
tusschen rijk en gemeente, waar het rijk zoovele lasten legt
op de schouders van de gemeente, beter worde geregeld,
en hoe reikhalzend door groote gemeenten wordt uitgezien
naar de resultaten van de onderzoekingen en besprekingen
der bekende staatscommissie om te voorzien in den financi-
eelen nood der gemeenten.
Ik wil de hoop uitspreken, dat 1908 ons deze resultaten
moge brengen, opdat op de volgende begrooting een begin
kan worden gemaakt met wat m i. behoort tot het aller
noodzakelijkste in onze gemeente: een goede rioleering met
daarbij behoorende demping van nuttelooze, onoogelijke en
stinkende grachten.
De heer Fockema Andreae M. d. V. Wanneer ik een
verlanglijst moest gaan maken, dan zou die zeker evenlang
worden als van de verschillende heeren, die wij hier gehoord
hebben. Ik zal dit echter niet doen, omdat ik zeer toejuich
den geest die blijkbaar bij Burg. en Weth. voorzit. En het
verwondert mij ook niet, dat die geest, wat de financiën be
treft, voorzit, want ik heb den heer Juta al zoolang gekend
als een voorzichtig financier, dat ik volkomen vertrouw, dat
hem die voorzichtigheid niet zal verlaten.
Nu heeft de heer Fokker gezegd: wanneer wij de Begroo
ting inzien dan blijkt ons dat er verschillende verbeteringen
zijn aangebracht, die den Wethouder van Financiën misschien
niet alle even aangenaam zullen zijn, maar die mij verheugen.
Het is echter jammer heeft hij er bij gevoegd dat die
voor een goed deel zijn aangebracht onder den drang der
vooruitstrevenden.
Mijnheer de Voorzitter, als Burg. en Weth. zich zoo snel