DONDERDAG 31 OCTOBER 1907. 213 tijd op den voorgrond zijn getreden, n.l. de salarisregeling der onderwijzers en de quaestie van het schoolgeld, leeren dat weder en wanneer ik dit op rekening van onzen wet houder van onderwijs moet schrijven, dan zou ik hem willen vergelijken met dien scheepskapitein-scheepsdokter, die voor de medicijnkast ging staan en zeide: God zegene den greep! Ik vrees, dat de laatste grepen die hij gedaan heeft, voor den patiënt niet best zullen uitkomen en voor hem zelf misschien ook niet. Het heet altijd, dat het onderwijs veel geld kost en dat men wil en moet bezuinigen. In de sectiën is het denkbeeld opgeworpen om de klassen te vergrooten, maar Burg. en Weth. zijn er dadelijk en te recht tegen opgekomen. Nu wensch ik de aandacht van het Dagelijksch Bestuur te vestigen ik zal ditmaal geen voorstel doen op het ambulantisme van de hoofden der scholen, Hebben Burg. en Weth. en ook mijn medeleden er wel eens aan gedacht, dat wij de beste leerkrachten, die wij aan de scholen hebben, n.l. de hoofden, die uit honderden onder wijzers zijn uitgezocht, overladen met klerkenwerk, terwijl wij hen aan het eigenlijk onderwijs onttrekken? Wanneer wij bezuinigen willen, zouden wij in die richting wel een f 14000 per jaar kunnen bezuinigen en zou het onderwijs er nog bij profiteeren. Ik wil ook nog wijzen op het Bewaarschoolonderwijs, het voorbereidend onderwijs voor het eigenlijke Lager Onderwijs. Ieder weet hoeveel het scheelt of een kind voor het op de Lagere school komt eerst op eene goede bewaarschool is ge weest, hoeveel geschikter het daardoor wordt om dan het onderwijs te volgen. En daarom zou ik willen vragen of Burg. en Weth. niet aan dat voorbereidende onderwijs meer hunne aandacht moeten schenken. Er zijn nu drie bewaarscholen in een hoek van de stad; in het zuidelijk gedeelte van de stad is er geen een. Nu behoort het niet tot den plicht der Gemeente om dit onderwijs te bevorderen, doch nu wij eenmaal een stap op dien weg hebben gedaan, moeten wij er ook op voort gaan. De heer Stigter heeft gewezen op den ongunstigen toe stand waarin wij verkeeren ten opzichte van de salarieering der onderwijzers bij het Lager Onderwijs; dit treft nog te meer voor de onderwijzeressen aan de bewaarschool. Wellicht dat ik straks daarop nader terug kom. Zoo kom ik langzamerhand op onzen financieelen toestand, waarop alle verbeteringen af stuiten. Nu zou ik evenwel willen vragen, of de ftnancieele toestand in deze gemeente vergeleken met dien van andere Gemeenten wij moeten hier natuurlijk vergelijkenderwijs te werk gaan zoo ongunstig isof wij in zooveel mindere positie verkeeren wat betreft de belasting en of wij wat onzen schuldenlast betreft, ook in dat opzicht er zooveel slechter aan toe zijn dan andere Gemeenten? Ik geloof dat de heer Juta wel zal moeten antwoorden: weineen! En daarom zou ik wel willen vragen of het dan geoorloofd is, wanneer iemand als de heer Juta telkens dat schrikbeeld oproept van die 5,6%, dat werkelijk als een spook door de Gemeente waart, en dan zegt: wij moeten de belasting niet verhoogen, want anders gaan de menschen de stad uit. Het is juist niet goed om altijd met zulk eene belastingverhooging te dreigen, want dan zeggen de menschen die zich hier zouden willen vestigen laten wij het niet doen, want de Wethouder zelf heeft gezegd, dat de belasting zal worden verhoogd. Juist die vrees voor verhooging van den hoofdelijken omslag doet ons steeds zoeken naar andere middelen, die niet altijd door den beugel van billijkheid en recht kunnen en maakt den toestand ten slotte slechter. Wij hebben nu den gasprijs verhoogd, die oneven redig zwaar drukt op den middenstand vooral. In het sectie- verslag hebben wij kunnen lezen, dat Burg. en Weth. aan het zoeken zijn naar andere bronnen van inkomsten en ik wensch hun toe veel vindingrijkheid, als n.l. die belastingen evenredig drukken op alle ingezetenen. Hunne aandacht is in de sectiën gevestigd op eene straatbelasting. Burg. en Weth. schijnen er wel ooren naar te hebben. Wanneer die belasting er echter zal komeri, zal zij weer onevenredig zwaar drukken op enkele klassen van de gemeenschap, de kleine bezitters en de niet-bezitters, want men zal deze belasting afwentelen op de huurders. Wanneer er meer geld moet zijn, dan moet dit op rechtvaardige wijze worden omgeslagen over alle belastingschuldigen en het beste middel daartoe is dunkt mij nog altijd de belasting op het inkomen. De heer Witmans hoor ik zeggen: ja, als de aan giften maar goed zijn. Welnu straks zullen wij wellicht een middel aangrijpen, door hem aan de hand gedaan, om tot betere aangiften te komen. In elk geval hoop ik, dat Burg. en Weth. niet zullen komen met een of meer belastingen, die vooral op den middenstand onevenredig zwaar drukken, op een stand die het al zwaar genoeg te verantwoorden heeft en die de stad niet kan verlaten. Resumeerende kom ik tot deze conclusiën. Verbete ringen vooral op het gebied van het onderwijs stuiten bij Burg. en Weth. steeds af op den z.g. slechten financieelen toestand. De financieele toestand is, vergeleken met onze zuster steden, minder slecht dan de Wethouder van Financiën doet voorkomen en eindelijk, bij het zoeken naar nieuwe bronnen van inkomsten gaan Burg. en Weth. en de raad eenzijdig den blik richten naar eenen kant, waar de minste draag kracht is, terwijl de billijkste en rechtvaardigste belasting is de plaatselijke directe belasting. De heer Fokker. M. d. V. Bij de algemeene beschouwingen wensch ik aan te vangen met een opmerking over den dag, waarop wij tot de behandeling van deze begrooting zijn bij eengeroepen. Ik wijs er op, dat wij vandaag, op den uitersten termijn dus, zijn opgeroepen om deze begrooting door te vliegen ik bedoel door te werken zonder dat er voldoende tijd zal zijn om op kalme wijze de zaken onder de oogen te zien, waar wij eerst het schrikbeeld van een avondzitting voor de oogen hebben en daarna het schrikbeeld van hedenavond niet klaar te zijn als een zwaard van Damocles ons boven het hoofd zal hangen. Het bijeenroepen van den Raad op dezen laat- sten dag tot het behandelen der begrooting getuigt van weinig deferentie jegens den Raad. Men heeft weieens aan raadsleden verwetendat zij weinig deferentie jegens den Raad toonen, ik zou nu hetzelfde willen zeggen ten aanzien van hen of hem, die ons tegen vandaag heeft bijeengeroepen en als de Burgemeester in deze niet schuldig staat, dan zijn Burg. en Weth de schuldigen, want één van beiden moet de verantwoordelijkheid in deze dragen. Intusschen, wat gebeurt overal elders? Als men de cou ranten opneemt, leest men niet anders dan van behandeling van begrootingen in andere steden. Overal is men bezig of klaar en wij moeten vandaag beginnen. Ik zal mij evenwel daardoor, mijnheer de Voorzitter, niet laten weerhouden van te zeggen wat ik meen in het belang der gemeente te moeten in het midden brengen. Het schijnt een systeem te zijn-en dit ligt ongeveer in die lijn dat wij gewichtige zaken slechts enkele dagen, vóór dat de Raad zitting houdt, onder de oogen krijgen, zoodat wij ten slotte weinig tijd hebben om de onderwerpen, welke wij hier moeten behandelen, behoorlijk voor te bereiden. Ik hoop, dat wij het volgende jaar in deze andere dingen zullen zien. Ik houd van vlugheid en ik zie vooruitstrevendheid gaarne, maar in deze zou ik wenschen, dat bij die vlugheid en vooruitstrevendheid eenige matiging worde in acht genomen. Toen ik de begrooting had nagelezen, heb ik haar naast mij neergelegd met een zeker gevoel van onvoldaanheid. Wel geeft zij ik constateer dit met groot genoegen, wat de Wethouder van Financiën met gemengde gevoelens zal gezien hebben, te zien dat enkele posten verhoogd zijn het bewijs, dat menig besluit is genomen en menige verbetering is ingevoerd, die door het meer vooruitstrevend gedeelte van dezen Raad werd gewenscht, maar toch spijt het mij hieraan te moeten toe voegen, dat de herinnering aan die dingen minder aangenaam wordt gemaakt, wanneer men bedenkt, hoeveel er aan het nemen van dergelijke besluiten is voorafgegaan. In het algemeen komt het mij voor het is niet onbe grijpelijk, omdat de Wethouders door den Raad worden ge kozen dat het college van Burg. en Weth., dat de Wet houders meer in vooruitstrevende richting worden geleid dan dat zij zelf leidendat teveel aandrang van den Raad moet komen en van het college niet genoeg initiatie! uitgaat. In dat opzicht is de Raad veel veranderd en als ik dat zeg, dan denk ik onwillekeurig aan den heer Witmans, die ons straks gaat verlaten. Dat geachte raadslid was, toen hij hier zitting nam, het eerst in die richting werkzaam en als vanavond bekend wordt, dat hij heengegaan is, geloof ik dat menige burger dezer stad hem dankbaar zal zijn voor de wijze, waarop hij in den tijd, gedurende welken hij in dezen Raad zitting heelt gehad, zijn mandaat heeft vervuld. Ik mag dankbaar zijn voor hetgeen tot stand gekomen is. Ik erken, dat door drang van belanghebbenden en uit den boezem van den Raad menige verbetering is ingevoerd, maar die drang heeft niet geholpen en helpt niet, waar het het gebied van den Wethouder van Onderwijs geldt. Van hem krijgt men niets gedaan. Tegen hem het spijt mij dat ik moet herhalen hetgeen reeds door anderen gezegd is heb ik ernstige grieven. Ik wil slechts twee punten releveeren. Ik zal straks aan halen hetgeen in de Memorie van Antwoord over de bewaar scholen is gezegd. Maar eerst vestig ik de aandacht op het geen in het verslag van de Commissie voor de Bewaarscholen uitgebracht aan Burg. en Weth. staat te lezen: »dat de Commissie het stichten van een vierde school steeds dringend blijft aanbevelen op deze gronden 1. Er is plaatsgebrek. Op alle drie scholen moesten dit jaar bij beide inschrijvingen kinderen worden afgewezen. 2. Aan de school in de van der Werfstraat kan waar naar het oordeel van deskundigen doelmatige verbouwing niet mogelijk is alleen door vermindering van het aantal

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1907 | | pagina 3