238 DONDERDAG 31 OCTOBER 1907. De heer le Poole. Mag ik de zaak den heer Roem even duidelijk maken. De heer Roem begrijpt de zaak niet, omdat ook in de begrooting voor '1907 de kolenprijzen waren uitge trokken op 8.90. In den loop van dit jaar is echter de prijs geworden 9.50 en van daar dat besloten is om den gasprijs met x/a cent te verhoogen. Nu is de kolenprijs op de begrooting voor 1908 uitgetrokken op ruim ƒ10.30, dat scheelt dus bij den prijs van 1907 ƒ1.40. Er is dus wel degelijk reden om den gasprijs te verhoogen. De heer Roem. Het zal wel aan mij liggen, maar ik begrijp het nog niet. Wanneer men eenmaal een contract afsluit, dan mag men tusschentijds den prijs van een artikel toch niet verhoogen. In 1907 wordt een hooger bedrag betaald dan voor dat jaar gecontracteerd was. Dit begrijp ik niet. De heer Juta. De zaak zit zóó. Voor 1907 moesten wij be slissen en wel bij de vaststelling der begrooting voor dat jaar. Wanneer werd die begrooting nu behandeld? In October 1906 Toen moest dus een zekere kolenprijs worden aangenomen. En nu is gebleken bij de aanbesteding die voor April 1907 plaats had, dat wij in October de kolenprijzen te laag hadden geraamd. De heer Vergouwen. M. d. V. Onlangs is in Amsterdam een Ingenieur van de Maatschappij Electra' gedood. Naar aan leiding daarvan heb ik een stuk gelezen van een Ingenieur, waarin deze betoogt dat in de transformatoren de stroom zoo hevig kan zijndat door eenvoudige aanraking zelfs van buiten, iemand kan worden gedood, of ten minste zwaar letsel kan bekomen. Dat moet dan aan de inrichting dier transformatoren liggen. Electra heeft nu een onderzoek doen instellen, of de aardverbinding wel goed was. Naar aanleiding van het ongeval in Amsterdam, zou ik de aandacht wel op de transformatoren hier willen vestigen, en willen vragen of die zoo ingericht zijn, dat er geen ongelukken door kunnen voortkomen. De heer Le Poole. Naar hetgeen ik er van vernomen heb, was de transformator in Amsterdam, waarop het ongeluk heeft plaats gehad, niet goed geaard, er was geen goede ver binding met de aarde. Ik heb met den Adjunct-Directeur hierover gesproken en deze zeide mij, dat voor zoo iets hier goed was gezorgddat een ongeluk uit dien hoofde hier niet kon voorkomen. De heer Vergouwen. Dan ben ik tevreden. De beraadslaging wordt gesloten en volgnummer 29 zonder hoofdelijke stemming aangenomen. De volgnrs. 3034 worden achtereenvolgens zonder beraad slaging en zonder hoofdelijke stemming aangenomen. De Voorzitter. Volgn. 35 wordt aangehouden. Beraadslaging over volgn. 36, luidende: Belasting op de honden."4403. De heer Fokker. M. d. V. Twee jaar geleden is eene op merking gemaakt omtrent de hondenbelasting. Toen is in de secties gevraagd, of Burg. en Weth. niets gevoelden voor eene verhooging dier belasting, en toen is door Burg. en Weth. overweging van dat denkbeeld toegezegd. Ik vermoed dus, dat, waar Burg. en Weth. opnieuw over weging toezeggen, wij spoedig iets van de resultaten daar van zullen vernemen en ik wensch te vragen, of er niets van die overweging bij het College zou kunnen blijven hangen, wij zouden dan immers weldra voorstellen tot verhooging kunnen krijgen, tenzij Burg. en Weth. deze ongewenscht achten, wat ons zou kunnen worden medegedeeld. De Voorzitter Ik kan aan den Raad mededeelen, dat de hondenbelasting vrij veel opbrengt en dat de opbrengst sedert 1904 met ruim 400 is vermeerderdnl. van 4000 tot 4450. Dat gunstige resultaat is voor een groot deel te danken aan het uitstekend toezicht. Wij meenen evenwel thans op het toppunt te zijn, want de opbrengst is tot 1 October van dit jaar iets minder geweest dan over dezelfde maanden in het vorige jaar, maar het jaar is nog niet ten einde. Of bovendien een verhooging van de hondenbelasting niet het averechtsch resultaat zou hebben, dat velen zich van hun honden zouden ontdoen, staat voor mij niet vast. De beraadslaging wordt gesloten Volgn. 36 wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Volgn. 37, volgn. 38, verhoogd met 525, en volgn. 39' worden achtereenvolgens zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over volgn. 40, luidendeVergoeding van het Rijk overeenkomstig art. 48 sub 4 der wet op het lager onder wijs"92.766. De heer Vergouwen. Ik wenscheen vraag te doen naar aanlei ding van hetgeen de heer van Hamel hedenmiddag heeft mede gedeeld. Indien ik den geachten Wethouder goed heb verstaan, dan zouden wij met betrekking tot de in dit volgnummer vermelde uitkeering 40000 zijn achteruitgegaan. Nu heb ik juist verleden jaar of het jaar daaraan voorafgaande de op merking gemaakt, dat dit volgnummer tengevolge van de onderwijswet van 1905 was verhoogd, en aangezien ik nu het door den heer van Hamel genoemde bedrag van 40000 niet kan te pas brengen, wensch ik hem te vragen, of dat op dit volgnummer betrekking heeft. De heer van Hamel. M. d. V. De heer Vergouwen spreekt over volgnummer 40, terwijl ik bij het noemen van dat be drag van f 40000 op het oog had volgnummer 38, in welks toelichting gij zult vinden »Deze som wordt evenwel ingevolge art. 9 bis der voor melde wet verminderd met het bedrag waarmede de bijdrage in de kosten van het lager onderwijs over 1905, berekend naar de nieuwe bepalingen der Onderwijswet, overtreft de bijdrage welke de gemeente volgens de oude wet op het lager onderwijs over dat zelfde jaar bij voorschot genoot. Dit bedrag is door de Regeering vastgesteld op 40820". Dat art. 9 bis der onderwijswet van 1905 heeft in mijn oog te niet gedaan den vooruitgang, dien men bij volgnummer 40 zou kunnen aantreffen en die elk jaar naar evenredigheid van het aantal onderwijzers, wel eenigszins stijgende is. Men heeft bij genoemde wet met de eene hand genomen, wat men met de andere gaf, zoodat het een schijnverbetering voor de gemeenten is; in dit opzicht zijn de gemeenten, wat het onderwijs aangaat, zeer onbillijk behandeld, zooals, bij de Kamerdebatten in 1905, door verschillende sprekers is uit eengezet. De Voorzitter. De zaak is deze: de gemeenten zijn in zooverre niet geldelijk vooruitgegaan, dat het hoofdgeld is verminderd met het bedrag, waarmede de uitkeering krachtens de onderwijswet werd vermeerderd. Vermeerdering is alleen te verkrijgen bij aanstelling van meer onderwijzers. De beraadslaging wordt gesloten. Volgn. 40 wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. De volgnrs.- 4143 worden achtereenvolgens zonder be raadslaging en zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Volgn. 44, verminderd met 54, en de volgnrs. 45—60 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming aangenomen. De Voorzitter Wij keeren nu terug tot volgn. 206: on voorziene uitgaven. Tengevolge van de wijzigingen in de begrooting gebracht, stellen Burg. en Weth. voor dit volg nummer nu uit te trekken op 16.251. Volgn. 206, aldus gewijzigd, wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Volgn. 35 wordt daarop zonder beraadslaging of hoofde lijke stemming ongewijzigd aangenomen. De begrooting van uitgaven en die van inkomsten, alsmede de geheele begrooting, tot een totaal bedrag van ƒ1.971.685, worden alsnu achtereenvolgens zonder hoofdelijke stemming vastgesteld. De Voorzitter. Ik heb nog een tweetal zaken in den Raad te brengen. In de eerste plaats een kleine voordracht. Indertijd is door den Raad besloten in de vergadering van 3 September 1907 om van den heer Mulder o. a. een perceel grond over te nemen aan den Zoeterwoudschen Singel en de Laat de Kanterstraat. Bij een voordracht, daaraan voorafgaande, van Decemher j. 1. waren de gelden daarvoor aangevraagd en was medegedeeld, dat de werken, welke moesten plaats heb ben, bestonden in het dempen van de oude sloot en het graven van een nieuwe ter afscheiding van den tuin van Hoekstee". Nu heeft de heer Mulder bij het opmaken van de betrek kelijke acte uitdrukkelijk bedongen, dat de sloot, welke wij alreeds hebben gegraven om zijn erf af te scheiden, in den zelfden toestand zal worden gehouden. Hij wil niet, dat die sloot ooit zal worden gedempt en alleen door een hek de toegang tot zijn terrein voor het publiek zal zijn afgesloten. Wij kunnen dit contract nu niet afsluiten, omdat de Raad er eerst zijn goedkeuring aan moet hechten. Ik kan mede deelen, dat bij de Commissie van Fabricage niet het minste bezwaar bestaat, dat de gemeente zich tot die verplichting bindt en bij Burg. en Weth. evenmin. Wij stellen derhalve voor in aansluiting aan het genoemde vroegere raadsbesluit, dat de gemeente zich verbindt, om de sloot, thans dienende tot afscheiding van het terrein Hoekstee" in denzelfden toestand te laten en te onderhouden, tenzij daaromtrent anders met den eigenaar van «Hoekstee" mocht worden overeengekomen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1907 | | pagina 28