236
DONDERDAG 31
OCTOBER 1907.
gevoerd waarbij jaarlijks op het kapitaal hoofd grondbezit
der gemeente een zeker bedrag wordt bijgeschreven, datgene wat
moet worden opgebracht voor rente van de koopsommen,
verminderd met genoten pacht en dit bedrag telken jare uit
geldleening werd gevonden. Met de aflossing zou ook rekening
dienen gehouden. Wanneer men dan later de terreinen ver
koopt of gebruikt, dan zou er een verrekening kunnen plaats
hebben en de gemaakte schulden gedelgd kunnen worden,
waardoor niet meer elk jaar de hoofdelijke omslag behoeft te
worden verhoogd met wat die terreinen feitelijk aan de ge
meente kosten.
De Voorzitter. De heer Fokker zal wel niet verlangen,
dat ik nu dadelijk een afdoend antwoord zal geven op zijn
voorstel. De quaestie van het grondbedrijf is van zoo omvang
rijken aard, dat niet zoo dadelijk onvoorbereid een antwoord
kan worden gegeven. Bovendien zijn er gemeenten, die op
het bezit van een aparte administratie voor het grondbedrijf
zijn teruggekomen, zoodat een dergelijke regeling nu niet zoo
in alle opzichten wenschelijk schijnt. Wat de administratieve
verrekening betreft door den heer Fokker gewenscht, ik zal
daarover mijne gedachten eens laten gaan, maar op dit oogenblik
is het mij ondoenlijk daarop antwoord te geven.
De beraadslaging wordt gesloten en volgnummer 181 zonder
hoofdelijke stemming aangenomen.
De volgnrs. 182—187 worden achtereenvolgens zonder beraad
slaging en zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
Beraadslaging over volgn. 188, luidende: uRevten van
geldleeningen"106624
De heer Meuleman. M. d. V. Zoudt U mij ook kunnen
zeggen, wat is het St. Anna Aalmoeshuis
De Voorzitter. Ik hoor dat het is het huis op de Hooi
gracht N°. 9.
De beraadslaging wordt gesloten en volgnummer 188 aan
genomen zonder hoofdelijke stemming.
De volgnrs. 189—191 worden achtereenvolgens zonder beraad
slaging en zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
Volgn. 192, verminderd met ƒ351, en volgn. 193 worden even
eens aangenomen zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming.
Beraadslaging over volgn. 194, luidende: Verzekering
tegen ongevallen, enz."2135
De heer Fokker. Op dit artikel is gebracht een premie
aan de Rijksverzekeringsbank krachtens art. 42 der onge
vallenwet. Ik herinner mij een brief, waarin Burg. en Weth.
het gevoelen inwonnen van de Commissie van Financiën
over een aansluiting van deze gemeente bij de Onderlinge
Risico- vereeniging van gemeenten. Ik voel niet veel sympathie
voor dat plan, maar nu ik niets meer van de zaak hoor, zou
ik toch willen vragen, of Burg. en Weth. dat voornemen
hebben laten varen, dan wel of wij binnen eenigen tijd een
voorstel in dien geest hebben te verwachten. Ik ben er dan
op voorbereid.
De Voorzitter. Wij hebben de vraag omtrent het aan
sluiten der gemeente aan de Onderlinge Risico-vereeniging
van gemeenten overwogen, alsmede een ander plan, of Leiden
op het voetspoor van andere gemeenten zijn eigen risico
zou dragen. Het kwam ons voor, dat dat laatste veel voor-
deeliger zou zijn, dan het overdragen van het risico.
Wij mogen echter niet over één nacht ijs gaan en aan een
eventueel in te dienen voorstel zou een behoorlijke berekening
ten grondslag moeten liggen. Aangezien het bovendien een
belangrijk risico is, dat de gemeente zou hebben te dragen,
hebben Burg. en Weth. het advies van prof. van Geer in
gewonnen over de vraag of het wenschelijk is, dat de gemeente
haar eigen risico op zich neemt, dan wel of zij beter zal doen
door dat over te dragen aan een andere risicobank dan de
Rijksbank.
Dat advies van prof. van Geer is ingekomen en zoodra Burg.
en Weth. gelegenheid zullen hebben gehad aan deze zaak
voldoende hun aandacht te wijden, zal de Raad en ik
hoop, dat dit binnen niet al te langen tijd zal zijn daarvan
iets hooren.
De beraadslaging wordt gesloten.
Volgn. 194 wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
De volgnrs. 195-205 worden achtereenvolgens zonder beraad
slaging en zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
De Voorzitter. Volgnummer 206 wordt aangehouden.
De volgnrs. 207—212 worden achtereenvolgens zonder beraad
slaging en zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
De Voorzitter. Thans zijn de Inkomsten aan de orde:
De volgnrs. 115 worden achtereenvolgens zonder beraad
slaging en zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
Volgn. 16, verhoogd met ƒ215, alsook de volgnrs. 17 en 18,
worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke
stemming aangenomen. Evenzoo volgn. 19, verhoogd met
ƒ3500, en de volgnrs. 2024.
Beraadslaging over volgn. 25, luidendeSchoolgelden" f66.256
De heer Vergouwen. M. d. V. Ik zal nu niet over de
schoolgelden zelve spreken. Wat het middelbaar onderwijs
betreft, hedenmiddag hebben wij gehoord, dat wij op het
voorstel van den heer Witmans nadere mededeelingen zullen
ontvangen van Burg. en Weth. Ik wil er echter op wijzen,
dat in de secties is gevraagd, of het niet gewenscht zou zijn
om voor de middelbare school voor meisjes bij het Rijk sub
sidie te vragen. Ik kan niet zeggen, dat het antwoord van
Burg. en Weth. daarop afdoende is. Er wordt gezegd:
»Reeds meermalen o.a. krachtens Raadsbesluit van 16
November 1899, zijn bij de Regeering pogingen aangewend
tot herstel der Rijksbijdrage in de kosten van het Middelbaar
Onderwijs voor Meisjes, welke met ingang van 1 October 1885
werd ingetrokken. Gelijk U bekend is hebben die pogingen
evenwel geen succes gehad. Overigens wordt ten behoeve van
geen enkele Hoogere Burgerschool voor Meisjes van Rijkswege
subsidie verleend."
Ik heb zoo den indruk, dat Burg. en Weth. geredeneerd
hebben: laten wij er maar niet mede beginnen, want het
helpt toch niet. Toch zou ik wel in overweging geven om
nog een proef te nemen met het aanvragen van subsidie bij
de Regeering. Er is in de secties reeds op gewezen, dat de
Hoogere Burgerschool voor Meisjes hier niet den zuiver Leidsch
belang vertegenwoordigt, maar dat velen uit de buitenge
meenten er van profiteeren.
En dat zou juist een motief zijn, om subsidie van de Regeering
te vragen. Wij weten, dat deze school vrij groote uitgaven
met zich brengt, maar wij kunnen aan de buitengemeenten
niet om subsidie gaan vragen. Wel kunnen wij eene regeling
treffen, waardoor de meisjes van buiten meer schoolgeld
zullen betalen, dan die uit de stad, maar ik geloof, dat het
meer op onzen weg ligt om bij de Regeering subsidie te
vragen. Vroeger heeft men toch ook Rijkssubsidie gehad; de
tijden zijn nu weder veranderd en de neiging om middelbaar
onderwijs te subsidieeren is in den laatsten tijd weder sterker
geworden.
Wij weten, dat er een voorstel is ingediend bij de Tweede
Kamer en ik zou zoo meenen, dat de tijd om subsidie te
vragen nu gunstiger is dan vroeger. Het motief dat Leiden
kan aanvoeren om een subsidie te rechtvaardigen, is mijns
inziens alleszins billijk.
De heer Aalberse. Ik sluit mij geheel bij den heer Ver
gouwen aan. Dat in 1885 door de Tweede Kamer het subsidie
is geweigerd, dit is nog geen reden om het nog niet eens te
beproeven. Ik meen dat wij nu wel eenige kans hebben. De
begrooting van Binnenlandsche zaken is ƒ1.600.000.hooger,
omdat er rechts en links subsidie is gegeven. Er is dus nu
veel kans op inwilliging van ons verzoek bij dezen scheutigen
Minister.
De opmerking van Burg. en Weth., dat op dit oogenblik
geen enkele Hoogere Burgerschool voor Meisjes subsidie krijgt,
is juist. Ik heb er op de begrooting van Binnenlandsche Zaken
geen gevonden.
Doch ik heb daarvoor deze verklaring gevonden.
Toen bleek dat de moesson in de Tweede Kamer zeer on
gunstig was voor het geven van subsidie aan dergelijke
Hoogere Burgerscholen, heeft men in andere plaatsen die
scholen gereorganiseerd. Men heeft er van gemaakt: scholen
voor meer uitgebreid lager onderwijs, zonder evenwel het
leerplan veel te wijzigen. En nu ziet men op de begrooting
van Binnenlandsche Zaken veel van dergelijke scholen, die
nu wél subsidie ontvangen.
Laten wij het eerst eens probeeren met het voorstel van
den heer Vergouwen, misschien dat wij bij dezen Minister
succes hebben. Als dat niet gelukt, zou ik Burg. en Weth.
in overweging geven eens te onderzoeken hoe men in andere
gemeenten gehandeld heeft, en dus langs een omweg te
trachten toch een behoorlijk subsidie machtig te worden.
De Voorzitter. Ik kan mededeelen, dat Burg. en Weth.
geen groote opgewektheid gevoelen om een adres bij de
Regeering in te dienen, waar zij vooruit kunnen berekenen,
dat zij daarmede weinig succes zullen hebben. Ik zal dat
echter niet te sterk accentueeren, aangezien de mogelijkheid
van eenig succes toch niet geheel is uitgesloten. Het Dagelijksch
Bestuur is dan ook, wanneer de Raad dit wenscht, wel bereid
een stap in die richting te doen.
Wat de geschiedenis van deze hoogere burgerschool be
treft, herinner ik er aan, dat onder het Ministerie Heemskerk
het subsidie is teruggenomen. De heer van Houten heeft
als Minister een wetsontwerp ingediend, waarbij werd voor
gesteld het middelbaar onderwijs voor meisjes te subsidieeren,
maar dat ontwerp is niet in behandeling gekomen. Sedert
dien tijd hebben de verschillende aanvragen om hiervoor subsidie
te krijgen schipbreuk geleden.
Nu is het denkbeeld geopperd om deze hoogere burger
school te reorganiseeren tot een school voor meer uitgebreid
lager onderwijs, maar of wij daarmede gebaat zullen zijn en
of wij bijvoorbeeld de leerlingen, die thans van buiten komen
om die school te - bezoeken, zullen behouden, is een vraag,