234
DONDERDAG 31 OCTOBER 1907.
richt, want ik weet, dat hier ter stede op dat gebied veel
meer gepraesteerd wordt dan elders.
Een tweede punt, waarop ik wil wijzen betreft den vorm
van het amendement. De heer Fokker stelt voor, een post
op de begrooting in te lasschen en dien voor memorie uit
te trekken, maar als er een bewaarschool wordt gesticht,
moeten de uitgaven daarvoor toch niet uit de gewone mid
delen, doch uit de buitengewone worden bestreden. Ik zou
derhalve de vraag willen stellen of het voorstel van den heer
Fokker niet losgemaakt behoort te worden van de begroo
ting, omdat deze wel bevat de gewone uitgaven ter voor
ziening in de behoefte van het geheele jaar, doch niet de
buitengewone uitgaven voor den bouw van een nieuwe school.
Dit bezwaar, betreffende den vorm, wensch ik onder de
aandacht van Burg. en Weth. te brengen.
De Voorzitter. Wat het laatste punt betreft, dat de
vorige spreker heeft aangeroerd, geloof ik, dat er administra
tief geen bezwaar bestaat om voor het doel, dat de heer
Fokker beoogt, een memoriepost op de begrooting te brengen.
Immers, indien er besloten wordt tot het stichten van een
bewaarschool, komen daar salarissen bij te pas, die uit de
gewone middelen moeten worden gekweten en dus op de
begrooting behooren te worden uitgetrokken. Uit dat oog
punt beschouwd mag dus wel een post voor de stichting van
een bewaarschool op de begrooting worden gebracht.
De heer Stigter. Ik wensch in het kort de stem te moti-
veeren, die ik, indien het amendement gehandhaafd wordt,
daartegen zal uitbrengen.
Ik geef toe, dat de heer Jelgersma geen specialiteit is in
bewaarschoolonderwijs, maar hij is zeker qua geneesheer, die
een lange loopbaan achter zich heeft, een specialiteit in het
beoordeelen van de vraag, of het meer of minder wensche-
lijk is een kind vroeg aan geregelde oefening van zijn zin
tuigen te gewennen. Men bedenke toch, dat een geregelde
oefening van zijn zintuigen ook is een geregelde oefening
van zijn hersenen; men oefent de eenen niet zonder ook de
anderen dat te doen. Ik geef toe, dat een goed geleid onder
wijs vele der hygiënische bezwaren kan ondervangen, maar
toch wil ik er de aandacht op vestigen, dat het bezwaar, n.l
dat der besmetting onweerlegbaar is. Ontegenzeggelijk zijn
de bewaarscholen evenals de lagere scholen broeinesten van
besmetting. Indien de heer de Goeje practizeerend arts was,
zou hij de ervaring kunnen opdoen, dat de bewaarscholen
vaak de oorzaak zijn van verbreiding van kinderziekten en
aan haar de besmetting van geheele wijken moet worden
geweten. Nu heerscht wel is waar onder het publiek de
meening, dat wij allen door de mazelen heen moeten en hoe
jonger hoe beier, maar, indien dat eerste waar is, zou ik
zeggen: hoe ouder, als kind, hoe beter.
Die hygiënische bezwaren zijn niet weg te nemen, maar toch
geloof ik, dat een bewaarschool voor de lagere volksklasse
meer- vóór dan tegen heeft, althans indien het onderwijs goed
geleid wordt en van dressuur geen sprake kan zijn. Ik zal
echter mijn stem tegen dit amendement uitbrengen, aange
zien ik hedenmiddag aandrong dat de Wethouder van Onder
wijs zich hield aan de vervulling van den plicht, dien de
gemeente ten aanzien van het lager onderwijs heeft. Ik zou
de gemeente en genoemden Wethouder niet wenschen te be
zwaren met plichten, welke ons totnogtoe niet zijn voorge
schreven, vóórdat die welke in de eerste plaats op ons rusten,
naar menschelijke volmaaktheid zijn vervuld.
De heer Fokker. Het spijt mij dat leden als de heeren de
Goeje en van Hamel die instemming hebben betuigd met mijn
voorstel, het slechts tot eene platonische liefde daarover heb
ben kunnen brengen. In beginsel zijn zij er wel voor, maar
het financieele bezwaar geeft toch bij hen den doorslag. Waar
de heer de Goeje er op wees, dat hij er daarom zijn stem
niet aan kon geven, omdat wij eerst voor het lager onderwijs
hebben te zorgen, dat ons als plicht is opgelegd, daar ben ik be
reid mijn amendement in te trekken. Ik hoop echter dat wanneer
later voor het lager onderwijs hoogere uitgaven zijn te doen,
de heer de Goeje zal bedenken, dat ik thans mijn amende
ment heb ingetrokken, om dan zijn stem te verkrijgen voor
verbeteringen bij het lager onderwijs.
De Voorzitter. Aangezien het amendement door den heer
Fokker is ingetrokken, maakt het verder geen onderwerp
van beraadslaging meer uit.
Volgnummer 155 wordt vervolgens zonder hoofdelijke stem
ming ongewijzigd aangenomen.
De volgnrs. 156162 worden achtereenvolgens zonder
beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
Beraadslaging over vlgn. 163, luidende: Uitgaven voor
volksfeesten"f 2950.
De heer van der Elst. M. d. V. In het antwoord van
Burg. en Weth. over het subsidie aan de 3 October-vereeniging
verleend, verklaren Burg. en Weth., dat zij slechts lof hebben
voor de wijze waarop de gelden zijn besteed. Ik zou daarop eene
kleine aanmerking willen maken. Velen met mij hebben zich nl.
geërgerd aan de vertooning die heeft plaats gehad bij den
gehouden optocht. Er is toen door de paardenslagers rond-
gezeuld met een paardenkop, gevolgd door een paar paarden,
die voor de slachtbank waren bestemd.
Ik zou wel wenschen, dat zoo'n smakelooze en lugubere
vertooning in het vervolg werd geweerd.
Teekenen van instemming.
De Voorzitter. Het applaus is wel een bewijs dat de op
merking van den heer van der Eist instemming vindt. Wij
zijn het er geheel mede eens en de opmerking zal zeker wel
ter plaatse worden gebracht waar zij behoort.
De beraadslaging wordt gesloten en volgnummer 163 zonder
hoofdelijke stemming aangenomen.
Beraadslaging over vlgn. 164, luidende: vSubsidiën aan
schouwburgen of muziekkorpsenf 5500.
De heer Pera. M. d. V. Ik verzoek stemming over volg
nummer 164a.
De heer Fokker. M. d. V. Het is toch juist, dat bij het
College van Burg. en Weth. nog altijd de meening heerscht,
dat wij tegenover de schouwburgvereeniging verplicht zijn
het subsidie te geven.
De Voorzitter. Wij hebben over deze zaak een paar jaar
geleden uitvoerig beraadslaagd; toen is van wege Burg. en
Weth. volgehouden, dat er bestaat eene contractueele verplich
ting en althans een moreele.
De heer Fokker. M. d. V. Op grond van die contractueele
verplichting zal ik mijne stem aan het subsidie geven.
De heer Pera. M. d. V. Juist omdat ik het met de meening
van Burg. en Weth. niet eens ben, verzoek ik stemming.
Naar mijn oordeel moet ieder jaar opnieuw over dezen post
beslist worden. Destijds, toen het voorstel werd gedaan om
voor vijftien jaar het subsidie toe te staan, heb ik dit met alle
kracht bestreden. Het is toen echter aangenomen. Ik blijf
evenwel bij mijn overtuiging, dat het toen genomen raads
besluit niet gerechtvaardigd is, en dat het op den weg van
den Raad ligt ieder jaar over het toestaan van dit subsidie
te beslissen. Op dien grond vraag ik stemming over volg
nummer 164a en aangezien ik tegen het subsidie aan den
schouwburg ben, zal ik mijn stem aan de toekenning daarvan
onthouden.
De beraadslaging wordt gesloten.
Volgn. 164a. wordt in stemming gebracht en met 18 tegen
12 stemmen aangenomen.
Voor stemmen de heeren: Stigter, van Hamel, van der Lip,
van Gruting, de Vries, Fockema Andreae, van der Eist,
de Boer, de Goeje, Le Poole, Zwiers, Sijtsma, Reimeringer,
Zaalberg, Witmans, Juta, Korevaar en Fokker.
Tegen stemmen de heeren: Aalberse, Vergouwen, Bosch,
Roem, A. Mulder, Meuleman, Driessen, Bots, P. J. Mulder,
van Tol, Pera en Eerstens.
Volgn. 1646. wordt zonder beraadslaging en zonder hoofde
lijke stemming aangenomen.
Beraadslaging over volgn. 165, luidende: sBelooningen
van doctorenheelmeestersvroedmeestersvroedvrouwen
enz."f 7400.
De heer Witmans. Ik heb bij dit volgnummer het woord
gevraagd, omdat ik het lid ben, dat bij de behandeling der
begrooting in de secties de vraag heeft gesteld, of in den
loop der jaren aan Burg. en Weth. niet de wenschelijkheid
is gebleken, dat voor adspirant-gemeenteambtenaren. die voor
den dienst der gemeente worden afgekeurd, de gelegenheid
wordt opengesteld om zich te laten herkeuren.
Burg. en Weth. hebben met 4x/2 regel op die vraag het
volgende geantwoord:
»De wenschelijkheid eener herkeuring is ons nog niet ge
bleken. Integendeel, de ondervinding heeft ons college geleerd,
dat de keuring met de noodige nauwgezetheid en met kennis
van zaken geschiedt".
Het spijt mij zeer, maar ik kan een feit aanhalen, op grond
waarvan ik de juistheid van het antwoord van Burg. en Weth.
beslist moet ontkennen Het is mij bekend, dat eenige maanden